Media & Politiek: Deel 3
Media en politiek (3): Feed the beast
In het derde en laatste deel laten we de Vlaamse partijvoorzitters aan het woord over de oprukkende mediaconcentratie. De evolutie naar slechts twee krantengroepen in Vlaanderen dreigt de problemen waar de Wetsstraatjournalistiek mee kampt enkel groter te maken. Er zijn intussen ministers die liever niet meer in de krant staan.
“Ik ben echt ongerust”, zegt één van de mediaspecialisten over het steeds kleiner wordende aantal mediagroepen. “Er zijn nog verschillende titels, maar je kan niet naast de tendens kijken waarbij artikels worden gedeeld tussen verschillende kranten. De impliciete trouw van de redactie aan de uitgever wordt enkel groter, en de kans dat kranten nog meer op elkaar gaan lijken is reëel. We dreigen de pluriformiteit helemaal kwijt te spelen en te eindigen met nog twee feitelijke redacties.”
Het gevolg daarvan laat zich aanzien. “Je krijgt nog meer getouwtrek tussen twee kampen”, zegt een partijvoorzitter. “Geef het aan de ene en je wordt gestraft door de andere. De nu al opgeklopte sfeer dreigt nog verder te verzieken. De fundamentele uitdaging voor kranten wordt hoe ze hun eigen relevantie kunnen bewaren. Door elke dag met een schreeuwerig kop af te komen, weet niemand nog wat de kop van twee dagen eerder was. Daarop worden redacties afgerekend. Eigenlijk moeten kranten een maatschappelijke rol willen en kunnen spelen. Daarvoor moet je in staat zijn om op een duurzame manier een thema aan te kaarten. Als Bart Sturtewagen of Yves Desmet vandaag een vlammend edito schrijven, dan ligt daar misschien heel eventjes iemand wakker van. Een dag later is iedereen het vergeten, want het gaat alweer over iets anders. Als twintig jaar terug de hoofdredacteur van Het Volk een vlammend opiniestuk schreef dan werd er geluisterd. Gebeurde dat niet, dan kwam die krant er een paar dagen later gewoon op terug. Dat is nu ondenkbaar.”
Niemand die terug wil naar de klassiek verzuilde pers, maar in Vlaanderen is er ook niets in de plaats gekomen, behalve dan een soort onbestaande neutraliteit. “Het voordeel van de verzuiling was dat je duidelijkheid had over wie voor wat stond. Dat had iets heel bekrompen maar het was tegelijk wel duidelijk. The Economist is vandaag ook duidelijk. Je kent hun kader. Het hoeft niet het jouwe te zijn, maar ze zijn er fair over. Het probleem is dat de verzuiling in de Vlaamse pers niet vervangen is door een nieuw kader. Ik zou liever hebben dat De Standaard zegt: dit is onze ideologie. Daar staan wij voor. In de plaats hebben we een soort Wetstraatstolp waaronder een algemeen idee vorm krijgt. Dat wereldje is zo klein dat je er als politiek journalist in mee moet dansen. Je kan er niet naast gaan staan en toch je werk doen. De toenemende synergie dreigt dat enkel verder te versterken.”
En dat is ook voor politici geen goede zaak. “Vroeger kon je met je verhaal op verschillende plaatsen terecht. Nu eigenlijk nog maar op twee. Door de verschraling dreigt ook het aantal stemmen te verminderen. De ene krant die de andere terecht wijst, … dat soort zaken zal nog verder verminderen. Niet enkel door de synergie overigens, ook door de snelheid waarmee alles wordt overgenomen. Het kuddegedrag wordt versterkt. Straks praat iedereen elkaar helemaal na en heeft niemand nog een verhaal dat ingaat tegen het heersende beeld dat het systeem ophangt.”
Filosoferen met journalisten
Maar hoe wapenen politici zich tegen de almacht van de media? Een van de mechanismen waar iedereen gebruik van maakt is relativering.
“Voor mezelf doe ik geregeld de test: ‘weet je nog wat de politieke actualiteit vorige week was? Wat er toen zo wereldschokkend was?’ Dat is een heel moeilijke oefening en ze helpt enorm om alles te relativeren. Het is ook maar de vraag wat de echte impact van al die analyses en dat geforceerd nieuws is. Wij zijn allemaal nieuwsaddicts en we volgen alles wat er wordt gezegd en geschreven, maar ‘nieuws’ moet echt al heel straf zijn, door iedereen worden overgenomen en een tijdje meedraaien voor het echt impact heeft.”
En er is natuurlijk ook de eigen houding. Hoe ver stap je mee in het spel van geven en nemen? “Er zijn veel politici die heel graag off the record babbelen. Dan moet je natuurlijk niet versteld zijn dat zoiets zich vroeg of laat tegen je keert. Als partijvoorzitter stel ik vast dat een heel duidelijke en rechtlijnige communicatie veel onheil voorkomt. Alleen vereist dat heel veel discipline. Als je niet wilt dat er iets anders wordt geschreven, breng dan als partij één heel heldere boodschap. Begin niet mee te praten en te filosoferen met journalisten. Uit wat je vertelt, wordt toch altijd wat opgepikt dat vervolgens wordt aangedikt en in een bestaand beeld gepast. Geef je maar één boodschap, dan wordt dat een stuk moeilijker.”
Dat bevestigen ook andere partijvoorzitters. “Je bepaalt als politicus natuurlijk ook mee of je meespeelt of niet. Vind je het niet jouw taak om de analyses van kranten te stofferen, dan hoef je dat niet te doen. Dan ben je er misschien iets minder kwetsbaar voor.”
Het risico dat om de hoek loert, is echter dat je dan ook niet meer in het nieuws geraakt. “Het is dubbel, maar het is mogelijk: ook wat betreft de titels, de quotes en de foto’s kan je als politicus tot op zeker hoogte de zaken in de hand houden. Als je in een interview geen zinnetjes geeft die uit de context gerukt kunnen worden en binnen een frame gepast, dan gebeurt dat laatste ook niet. Maar dat in een interview van anderhalf uur op geen enkel moment doen, veronderstelt heel veel discipline. En inderdaad, het is ook niet evident, want geef je niets dat ‘straf genoeg’ is om op pagina één te geraken, dan mis je natuurlijk ook een kans op aandacht. Als partijvoorzitter weet ik natuurlijk ook hoe ik een krant kan sturen. Iedereen weet dat wanneer je wat ‘politique politicienne’ brengt, de kop voor pagina één klaar ligt. Maar als politicus wil je natuurlijk je boodschap brengen. Het is een kwestie van evenwicht: je punt maken en tegelijk denken: ‘feed the beast’. Doe je dat laatste niet dan riskeer je dat de krant je niet opnieuw vraagt voor een interview, en hoezeer je er ook kritiek kan op hebben: je hebt ze wel nodig omdat het nu eenmaal de goedkoopst denkbare verspreider van je politieke boodschap is.”
Uitkafferen
En als een krant er echt zwaar over gaat, dan kan je natuurlijk altijd de telefoon nemen en de hoofdredacteur bellen om duidelijk te maken dat er een grens overschreden is. Het is iets dat de partijvoorzitters naar eigen zeggen slechts zelden doen.
“Je hebt er uiteindelijk toch weinig verhaal tegen. Je komt elkaar altijd weer tegen. Er zijn momenten geweest dat we echt een lijn hebben getrokken. Ik herinner me de verslaggeving van een krant over een persconferentie die objectief helemaal verkeerd was, maar die wel paste in een van de klassieke frames: ‘de partij zit met een probleem’. Zeker als regeringspartij kan je dan wel bellen en zeggen ‘dit kan niet’, maar dat kan en mag je echt niet te vaak doen.”
“Wat ik wel doe is soms met een journalist bellen om duidelijk te maken hoe iets echt in elkaar zit, niet om het te schrijven”, zegt een andere partijvoorzitter. “En ja, ik zal wel eens iemand uitgekafferd hebben en met sommige journalisten werk ik gewoon niet of zo weinig mogelijk samen. Die tendens merk ik trouwens ook bij collega’s: soms heeft het gewoon geen zin.”
Veilig op televisie
Opvallend is het verschil dat daarbij wordt gemaakt tussen audiovisuele en geschreven pers. Hoewel er net in de geschreven pers veel commentaar klinkt op de doorgeslagen commercialisering bij de audiovisuele collega’s, zijn de partijvoorzitters van het tegenovergestelde overtuigd.
“Er is een zeer groot verschil tussen audiovisuele media en kranten. Bij een krant is er een filter, bij radio en televisie is de lijn rechtstreekser. Als je daar iets verkeerd zegt, dan is het je eigen schuld. Sommige ministers van mijn partij hanteren een communicatiebeleid waarbij ze enkel nog audiovisueel gaan. Zo zijn ze zeker dat hun woorden niet in een bepaalde richting worden geduwd of in een frame worden geplakt. Een dag later heb je dan geen krantenkop die er naast zit, geen uit de context gerukte redenering op pagina één en niet de foto die meer zegt dan de tekst. De dag dat die redenering mainstream wordt, hebben de kranten een heel groot probleem. Maar ze maken het er natuurlijk ook naar.”
Echt veralgemeend lijkt die richtlijn (nog) niet te zijn, maar de afweging dat het audiovisueel een stuk eerlijker en rechtlijniger verloopt, wordt wel breed gemaakt. “Ik heb veel minder problemen met de audiovisuele media omdat ze zich door hun groot bereik niet kunnen permitteren om de spelletjes te spelen die kranten soms wel spelen. Men houdt ook meer rekening met evenwichten. De machinaties zie je veel meer in de geschreven pers. Dat heeft ongetwijfeld ook te maken met de druk, met de dalende oplages en de teruglopende advertentie-inkomsten. Ze verliezen samen en het antwoord dat ze min of meer samen geven is: we moeten meer scoren. Met meer conflict.”
Tegelijk zie je, zeker bij de VRT, een evolutie weg van sensatie. “Bij de VRT zijn een aantal mensen zich ervan bewust dat het zo niet verder kan. Dat zagen we tijdens de kiescampagne. De verkiezingsprogramma’s stonden mijlenver van Bracke & Crabbé indertijd. Er is nog een paar jaar op die golf gesurft, maar intussen is er daar wat in de goede zin veranderd. Ter Zake is nog altijd een problematisch programma omdat het nog zeer ‘Brackeiaans’ is opgebouwd, maar programma’s zoals het Beloofde Land en Rekening 14 waren uitstekend.”
Twittercafé
En dan zijn er nog de sociale media. Kunnen zij een antwoord bieden, of zijn ze net mee deel van het probleem? Vooral onder communicatiemedewerkers en mediaspecialisten van de partijen lijkt het geloof in sociale media groot. “Ze zijn heel belangrijk vandaag. En ze worden enkel belangrijker. Je begint te zien hoe via die weg nieuws wordt gemaakt en gestuurd. Kranten pikken vaak zaken op uit de sociale media.”
En het kan ook een tegengewicht zijn, oordeelt een communicatiemedewerker. “Door de opkomst van sociale media zal de slinger opnieuw meer naar het midden komen. Politici gebruiken sociale media omdat ze daar baas zijn over hun eigen communicatie. Daar zit natuurlijk ook een gevaar in omdat de kritische filter verdwijnt, maar als die kritische filter in de praktijk iets anders is geworden – een zoektocht naar conflictstof – dan is het maar de vraag hoe erg dat is. Je ziet ook hoe klassieke media de sociale media volgen als daar een debat opsteekt. We zijn nog niet op het punt dat sociale media in de plaats treden van reguliere media – politici gebruiken sociale media uiteindelijk nog steeds om in de krant te komen – , maar de verschuiving is wel zichtbaar.”
Wie ook voor een tegengewicht zou kunnen zorgen, zijn wetenschappers. Mensen die zien wat er verkeerd loopt en daar stelling over durven innemen”, zegt een partijvoorzitter. “Het probleem is echter dat die vaak zelf het spel beginnen mee te spelen. Je hebt mensen als Luc Huyse die dat durven, maar die maakt geen deel uit van het wereldje. Die gaat niet mee uit eten met de hoofdredacteur. Veel van zijn collega’s willen net wel in de krant, op televisie komen en meedraaien in dat kringetje. Ik overdrijf het nu wat, maar er is een soort loge gegroeid van editorialisten, columnisten, opiniemakers en analyseschrijvers die elkaar ontmoeten in het twittercafé en op restaurant. Dat zijn de mensen die vandaag de dienst uitmaken in de Vlaamse media. Het zal wel geen toeval zijn dat ze op de barometer van de geloofwaardigheid onderaan enkel nog het gezelschap van politici hebben.”
Ingrijpen?
En de politiek? Kan die ingrijpen op media? Daarvoor hoedt iedereen zich. Hoewel.
“Politici die direct ingrijpen op media zijn vanzelfsprekend compleet uit den boze. Maar indirect heeft de politieke wereld natuurlijk heel veel steun geregeld voor kranten. Denk die weg en er is geen enkele krant die niet diep in de rode cijfers wegzakt. Elk jaar wordt er 50 miljoen euro aan politieke partijen gegeven. Dat is veel geld, maar de verdeling ervan verloopt wel heel democratisch. De vraag of het te veel is, is legitiem. Daarover lees je ook analyses in de kranten. Waar je geen analyses over leest is over de vraag of we jaarlijks via bpost 200 miljoen euro indirecte subsidie moeten geven aan kranten en weekbladen. Ik stel vast dat heel veel journalisten dat niet eens weten. Er zijn er zelfs die het niet geloven (lacht). Misschien moet ik het maar eens op tafel leggen tijdens de regeringsonderhandelingen.”
Maar er zijn natuurlijk ook andere, minder drastische manieren. Die oplossingen liggen volgens een mediaspecialist in de eerste plaats in Vlaanderen, en niet zozeer op het federale niveau.
“De pijnpunten zijn duidelijk: gebrek aan diepgang, een toegenomen mediaconcentratie. Wat we nodig hebben is een decretaal opgelegde beperking op het vlak van synergieën van titels. Of willen we straks maar één krantengroep meer? We hebben ook nood aan afdwingbare transparantie over de mediagroepen: wie zijn de aandeelhouders? Parallel moeten we de pluriformiteit herstellen door te investeren in alternatieve media en in fondsen zoals het Fonds Pascal Decroos waar journalisten beurzen kunnen krijgen voor onderzoeksjournalistiek. Mits wat creativiteit is daar zeker geld voor te vinden. Als we nu eens de uitzendingen voor derden afschaffen? Met anderhalf miljoen euro valt er wel iets te doen. Of denk aan de overheidscommunicatie. Dat gaat om 173 miljoen euro in heel België. Als je die voorwaardelijk maakt zodat journalisten intern op de redactie hun positie kunnen versterken en zich via een sterk redactiestatuut onafhankelijker van het bladmanagement kunnen opstellen? Er zijn ook investeringsvehikels vanuit de overheid, … Ach, als wij als politici onze eigen klachten ernstig zouden nemen en het echt menen, kan er veel ten goede veranderen.”
Blog Apache.be, 19-12-2014 (Tom Cochez)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|