![]() |
|
#1
|
||||
|
||||
![]()
Een rivier van gesmolten lood
Veel Brusselaars zijn compleet verrast wanneer op 20 augustus het Duitse leger de stad binnentrekt. Drie dagen en drie nachten kleuren de stille straten sinister grijs. In Brussel wordt de zenuwachtigheid tastbaar. Bij ijzeren terrastafels lezen mensen kranten en maken ze commotie. Toeristen stromen de stad uit, reporters arriveren. Een boyscout regelt het verkeer. Bij de Beurs rijdt een automobiel een voorbijganger omver. De massa op de trappen van de Beurs schenkt er geen aandacht aan. Op 15 augustus krijgt de Amerikaanse gezant Brand Withlock een telegram van de oorlogscorrespondent Richard Harding Davis. Davis is op het oceaanschip Lusithania gestapt met zijn nieuwe vrouw. Omdat ze zwanger is, zal ze in een Londens hotel verblijven. R.H. Davis reist door naar Brussel, waar zijn pen productiever kan zijn dan in Londen of het gecensureerde Parijs. Vanuit zijn luxekamer in het Palace Hotel op het Rogierplein verslaat Davis de oorlog in stijl. Vluchtelingen? Die zijn er niet, schrijft hij in een bericht. Wanneer hij het bericht de wereld in stuurt, duiken de eerste vluchtelingen op. Davis is vijftig en op het toppunt van zijn roem. Zijn loon is ongezien. Bij het Wheeler Syndicate versierde hij een weekloon van zeshonderd dollar. Scribner’s betaalt hem duizend dollar per artikel. En of het tot een echte oorlog zal komen, was bij de regeling van zijn contract nog onzeker. Onkosten zijn niet inbegrepen, die betaalt hij uit een kistje vol goud dat hij achter zich aan sleept. De vergoedingen zijn welkom. Davis’ frivoliteit en zijn echtscheiding duwen hem naar het bankroet. Hij maakt uitstapjes met een bevlagde huurauto, rijdt de Hallepoort uit, Brabantse dorpen tegemoet, picknickt langs de weg en ’s avonds is er een warm bad en champagne. Op 17 augustus toont Brand Withlock hem de Grote Markt. De markt staat vol mensen, allen kijken ze naar boven. Aan de voeten van Sint-Michiel hangen Belgen een vlag. Lang zal die er niet hangen. Stalen file Op 19 augustus kondigen Tauben de Duitse doortocht aan. Voor de meeste Brusselaars is dat een complete verrassing. Wekenlang beweerden kranten dat Luik standhield. Het ministerie van Oorlog op de hoek van de Wetstraat en de Kunstlaan krijgt per telefoon het bevel om de hoofdstad niet te verdedigen. De staf van generaal Clooten vindt het bericht ongeloofwaardig en burgemeester Adolphe Max staat erop de stad niet zomaar prijs te geven. Brand Whitlock praat dat uit zijn hoofd. Een dag later, om tien uur in de ochtend, lopen de boulevards leeg. Rolluiken dalen neer en Brussel wordt doodstil. Het lijkt alsof de pest er doolt. Alleen agenten zijn op straat. Ze zijn herkenbaar aan hun wandelstok en een papier in hun knoopsgat. Langs de Waterloosesteenweg komen Brusselaars voorzichtig buiten. Wat ze zien, is een stalen file. De voorhoede heeft de geweren onbekommerd over de schouders en onder de triomfboog in het Jubelpark weerklinkt gedreun van dichte, onuitputtelijke rijen voetvolk met achter hen kanonnen en houwitsers, pontonbruggen, radiotelegrafen, overzetboten, proviand en uitvindingen die niemand kent. Nu weet Davis waarom hij in Brussel is. Een beter uitgerust leger zag hij nooit. Het leger dat hij ziet, glijdt als een exprestrein. Halt houden doet het niet, gaten zijn onbestaande. Bobijnen rollen draden af voor de telecommunicatie en de zijkant van de weg is vrij voor snelle boodschappers op motoren of auto’s. Uit de schouw van de rollende veldkeukens komt rook. Koks bereiden al rijdend soep en verdelen hapjes tijdens de mars. Op karren repareren schoenmakers laarzen en hameren smeden hoefijzers. Veldgrijs Drie oneindig lange stofrepen in zwart, wit en rood vervangen de Belgische vlag aan het stadhuis. De markt wordt verboden terrein. Davis ziet het mooiste plein in Europa veranderen in een kampement met huifkarren en keukenwagens. Het is hier dat Davis zich realiseert hoe het Duitse uniform een wapen is. ‘Zelfs de kleur is niet aan het toeval overgelaten.’ De markt kleurt ‘feldgrau’ (veldgrijs), straatkeien slokken de soldaten op en in de Kruidtuin verdwijnen ze in het gebladerte. Hun camouflage is ‘een mantel van onzichtbaarheid.’ Een schoolmeisje herinnert zich hoe de zonnige zomerdag grijs kleurde. ‘Het was een sinister, groenachtig grijs, zelfs hun helmen waren met grijs overdekt’, zegt Germaine Soltau jaren later. De oorlog in Brussel is begonnen. Na drie dagen en nachten vraagt Karel Van de Woestijne zich af wanneer de doortocht ophoudt. Germaine Soltau luistert vier jaar en drie maanden naar de Duitse liederen en een generaal vraagt Brand Whitlock met welk recht hij in Brussel blijft. Whitlock antwoordt retorisch: ‘Met welk recht kwam u hier binnen?’ Klassieker En Davis? Die schrijft in zijn nachtelijke hotelkamer hoe de rivier van gesmolten lood passeert. Op de stoep ziet hij geen regiment, maar een spookachtige mist die uit de zee aanrolt. ‘Het waren geen mensen, het was een machine, onvermoeibaar en precies als een uurwerk op stoomkracht, zingend op het ritme van de bottines.’ Zijn artikel zou uitgroeien tot een klassieker in de oorlogsjournalistiek. Davis’ woordkeuze is als het leger zelf: mechanisch en erg goed geolied. DS, 20-08-2014 (Benedict Wydooghe)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#2
|
||||
|
||||
![]()
‘Lafhartig Duitsch gebroed, wat hebben wij misdreven?’
In de marge van de oorlogsgebeurtenissen zingen volkszangers dagelijks over de ‘kleine geschiedenis’. Brandstof voor het patriottisme, maar evengoed een uitlaatklep van populaire angsten en menselijke twijfels. In 1914 zijn ze niet meer met zoveel als vroeger, de marktzangers. Twintig jaar eerder waren ze de mannen van het nieuws, die hun gehoor informeerden over wat gebeurde in de wereld. Veel mensen konden niet lezen, want niemand ging veel verder dan de schaduw van zijn kerktoren: de plakkaatzangers en hun ‘vliegende blaadjes’ brachten nieuws binnen. Maar de wereld is veranderd. De trein brengt mensen verder weg, er zijn nu tijdschriften, en de marktzangers zijn gedwongen de ‘kleine geschiedenis’ achter de grote gebeurtenissen te vertellen. Zoals over de komeet van Halley, de ‘sterre met de steert’, die een onbekende zanger inspireerde om het lied ‘De wereld vergaat’ te maken. ‘Sommigen zeggen dat heel het mensdom zal worden verbrand/ Anderen zeggen dat men ons zal versmoren’. In 1910 was het een markthit, vier jaar later is het een macabere voorspelling. Wanneer de oorlog aanvangt, houdt de ervaren Aloïs Van Peteghem de vlam levend die anderen noodgedwongen moeten doven. Ook Achille Coppenolle, Frans Jacobs, de hele familie Vanderplancke en Louis Van de Perre doen hun best. Die laatste verzamelt honderden liederen in schriften en zal op markten en in zijn eigen café-chantant in Beveren-Waas actief blijven tot na de Tweede Wereldoorlog. De oorlog verschaft de volkszangers een schat aan inspiratie en maakt sommigen van hen als het ware tot oorlogscorrespondenten. Mobilisatie, oorlogsverklaring, strijdtoneel en vooral de aanwezigheid van ‘Den Duitsch’ worden alom bezongen, zij het vaak clandestien en in besloten kring. De toon is patriottisch, en de deemoed om het leed ligt in balans met het leedvermaak met de vijand. Vuile zwijneloeders Wanneer Albert begin augustus ‘nee’ zegt aan het Duitse ultimatum, is het enthousiasme groot. ‘D’uur is gebeld om ons te gaan vengeeren/ Kom naar den strijd om het land voor te staan’, klinkt het in de Brusselse cafés in een lang lied dat ‘Groote Guillaume’ waarschuwt, Albert en zijn ‘braaf regimenten’ aanmoedigt en het sterven voor het vaderland hevig aanprijst. Ze zullen de hoofdrolspelers worden in honderden liederen die tot lang na 1918 gezongen worden. De moedige Albert die ‘de Doche’ omverschiet, en de vileine Wilhelm II en zijn barbaren. Onuitputtelijk is het arsenaal scheldwoorden voor de Duitse keizer. Antichrist, barbaar, brander, droeve poesjenel, Duits venijn, gemene schismatiek, kindermoorder, laffe tiran, vuil waterrat, schoftige imperator,... Zijn mannen doen niet onder: zij zijn bloedige wolven, diep verachte Pruisen, vuile zwijneloeders. Geen beeld is de Duitse soldaat beter op het lijf geschreven dan het varken, dat onophoudelijk scheten laat. Ze kennen hun truken, de marktzangers. Soms maken ze de keizer veel groter dan hij is, als een ‘onovertroffen kunstenaar’, wiens schilderijen in bloed gekleurd zijn en wiens liederen de toehoorders om erbarmen doen roepen: ‘Men moet het vergelijken/ Bij ’t koor der raven, die men ziet/ zat vreten ze zich, aan lijken’. Soms kijken ze neer op die zwakkeling, die de IJzer niet over raakt en nog in zijn bed plast. Aan scabreuze beelden geen gebrek. Belangrijk voor het succes van de liederen is een bestraffing. Ook daar kent de fantasie van de zangers geen grenzen. Op de wijs van ‘Mijne vlieger’ wordt een ‘Nieuwjaarswensch aan den Keizer’ een hit. Niets blijft de man bespaard: ‘Ik wens hem het steen en het astma/ ook de kertesmerte/ Thyfus en de cholera’/ Krampen aan zijn herte’. Maar liefst 32 ongeneeslijke of zeer ongemakkelijke kwalen worden Wilhelm toegewenst. En als hij dat overleeft, wacht natuurlijk ook nog de menselijke willekeur. Hij moet levend branden, zijn hart moet opengereten worden, de guillotine mag meteen gesmeerd worden, zwart als pek moet hij zijn. Gevoelige snaar Horror en oorlogszucht vormen niet de enige thema’s. Sommige liedjes bezingen het soldatenleven als een grote braspartij, al dan niet gesponsord door de inspanningen thuis van het achtergebleven lief. In ‘Mietje en Jan’ gaat Mietje zelfs geld uit het offerblok stelen om Jan te laten zuipen. Waarna ze berouw krijgt en haar soldaat de bons geeft. Sommige liederen raken ook de tere snaar van het gemis, het afscheid nemen, zelfs het verlies. ‘Afscheid aan vrouw en kinderen’ laat een vader horen die bitter terugdenkt aan de warme kussen van zijn vrouw, en zich afvraagt waarom de oorlog nu moest bestaan. ‘Zijn de mensen toch van gene waarde?’ ‘De Belgische soldaat’ geeft de vrees weer voor ontrouw van de achtergebleven vrouw, een populair thema. Helemaal pikdonker is ‘Twee geliefden’: een soldaat wordt verlaten door zijn lief, en uiteindelijk als kreupele oorlogsveteraan overreden door het rijtuig van de rijke rivaal. DS, 21-08-2014 (Peter Vantyghem)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#3
|
||||
|
||||
![]()
Duitse Hunnen en zwangere vrouwen
Elke oorlog heeft zijn PR-machine. In de beeldende propaganda komt Duitsland er uit als een barbaarse cultuur: wereldwijd raken beelden verspreid waarbij van onschuldige kinderen de handen worden afgehakt. De mythe van de Duitse Hunnen is geboren. De Duitse pletwals is niet te stoppen. De soldaten gaan in Visé, Andenne, Dinant, Aarschot en Leuven met nietsontziende agressie te keer. Ze zaaien dood en vernieling. En panische angst. Allicht is het daar begonnen, dat feitenrelaas en mythevorming elk hun weg zijn gegaan. Op een bepaald punt is een neutrale observatie nog amper mogelijk en snellen horrorverhalen het front vooruit. Getuigen die in de buurt van het front zijn geweest of vluchtende soldaten hebben ontmoet, geven hun versie van de feiten. In hun brieven aan de thuiswacht beschrijven soldaten huiveringwekkende taferelen. Kranten berichten meteen over de Duitse opmars. Voor zover mogelijk controleren ze aanvankelijk nog de feiten of houden ze een slag om de arm. Soms spreekt er ongeloof uit. Zou het echt waar zijn, zoals de Daily Express op 14 augustus schrijft, dat de Duitsers hun gevangenen aan elkaar binden, en ze als een levend schild voor zich uit laten marcheren? Levend verbrand Al snel wordt de toon sensationeler. Kranten rapporteren over onaanvaardbare handelingen, zoals huizen in brand steken en schieten op vredelievende burgers. Op 28 augustus brengt dezelfde Daily Express een gedetailleerde beschrijving van een oudere vrouw. Haar ‘keel is doorgesneden met een bajonet, ze heeft twee wonden aan haar rechterhand, een kogel in haar rechterbeen en haar neuseind is afgesneden.’ Later zijn er artikels over bakkers die levend worden verbrand in hun eigen ovens. Feiten worden verhalen. En de verhalen zijn vaak zo beeldend dat ze tekeningen worden. Daarin wordt de agressie van de Duitsers nog aangedikt, terwijl bij het overrompelde België vooral de kwetsbaarheid wordt geaccentueerd. Zo wordt deze oorlog, karikaturaal gezien, een conflict tussen de barbarij en de beschaving. De Britten roepen de mythe in het leven van ‘the German Hun’. De Fransen doen iets soortgelijks met ‘les Boches’. Oorlogspropaganda gebruikt haar eigen wapens. Een gortig vijandbeeld roept weerzin en onrecht op. Het voedt de agressie tegenover de opponent. Onder de eigen bevolking weet het hier en daar iemand te overtuigen om vrijwillig in het leger te gaan. Tegenover zo’n onrecht voelt een volk dat het gerechtvaardigd is om weerstand te bieden. Internationaal kan het mogendheden inspireren om niet langer onbewogen te blijven. In prenten zijn het vooral kinderen en vrouwen die de kwetsbaarheid van België uitdrukken. Er zijn verschillende manieren om de fertiliteit van vrouwen te schandaliseren. Er zijn tal van mondelinge getuigenissen, en ook van tekeningen, van vrouwen wier borsten zijn afgesneden. Als er zwangere vrouwen zijn geportretteerd, is het veelal met een bajonet door de buik. Een terugkerend thema is dat van het onschuldige kind dat door het bezettingsleger wordt belaagd. Al in september 1914 duiken de verhalen op, maar geverifieerd zijn ze nooit. ‘Laat de kinderen tot mij komen’, alludeert een prent op een evangelische passage, maar in plaats van geborgenheid wacht een foltering. Met een bijl in de aanslag zal de Duitser de handen afhakken. Het mag ironisch heten dat net dit thema in ons land zowat de hele oorlog meegaat. Tijdens zijn koloniale periode had België zelf een kwalijke reputatie om in Congo mensen te bestraffen door handen af te hakken. DS, 22-08-2014 (Geert Sels)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#4
|
||||
|
||||
![]()
Met pijl en boog tegen Duitse kanonnen
Bij Bergen komt het tot een eerste zwaar treffen tussen Britse en Duitse troepen. ’s Nachts komt de engel Sint-Joris de omsingelde Britten te hulp. De Battle of Mons kreeg mythische allures in Groot-Brittannië. Soldaat Sidney Frank Godley van de Royal Fusiliers is stomverbaasd wanneer hij Duitse infanteristen in dichte linies ziet oprukken aan de overkant van het kanaal. Het is zondagmorgen negen uur, de mist hangt nog boven de velden, maar het belooft een mooie dag te worden. De compagnie van Godley heeft zich de vorige dag ingegraven aan de spoorwegbrug van Nimy. Achter zich zien ze het mooie belfort van Bergen oprijzen. De Royal Fusiliers behoren tot het British Expeditionary Force, een klein, maar goed getraind en zwaar bewapend beroepsleger van 80.000 gestaalde soldaten. De troepenmacht is een week eerder geland in Noord-Frankrijk ten gevolge van een Frans-Brits akkoord dat geen van beide landen de schending van de Belgische neutraliteit ongestraft zou laten. Hier bij Bergen, achter het kanaal Bergen-Condé en het Centrumkanaal, wil het Britse Expeditieleger de opmars van het Duitse Eerste Leger 24 uur ophouden. Het Franse Vijfde Leger heeft ten oosten van hen stelling ingenomen tussen Samber en Maas. Er zijn de voorbije dagen al enkele schermutselingen geweest tussen Britse en Duitse cavaleristen. Twee dagen geleden heeft soldaat Edward Thomas bij Casteau het eerste Britse schot afgevuurd sinds Waterloo. Onverdedigbaar De Duisters zijn verrast door de aanwezigheid van de Britten. De Britten zullen op hun beurt verrast worden door de Duitse getalsterkte (drie tegen een) en de overweldigende vuurkracht van de Duitse artillerie. Maar voorlopig kijkt Frank Godley vooral met ongeloof naar de grijze uniformen die en masse, maar traag en goed zichtbaar door de velden naderen. Wanneer het order klinkt, hebben de Britse infanteristen hun tegenstanders maar neer te knallen. Hun Lee Enfield is het beste geweer ter wereld. Geoefende soldaten vuren er vijftien tot twintig trefzekere schoten per minuut mee af, tot op 270 meter afstand. De Duitse soldaten hebben het gevoel dat ze op een muur van mitrailleurvuur aflopen. Toch houden de Britten geen stand tegen de Duitse overmacht. Hun stelling in een boog van het kanaal is zo goed als onverdedigbaar, want ligt aan drie zijden onder vuur. Kort na de middag wordt het bevel tot terugtrekking gegeven. Luitenant Dease, die de mitrailleur bedient, raakt voor de vijfde keer gewond en wordt geëvacueerd. Soldaat Godley neemt vrijwillig het wapen over en dekt gedurende twee uur de terugtocht. Wanneer ook hij wordt getroffen, heeft hij nog de kracht om de mitrailleur in het kanaal te gooien, voor hij krijgsgevangen wordt gemaakt. Godley en Dease zullen na de oorlog de hoogste onderscheiding voor moed ontvangen, het Victoria Cross. Pijl en boog Op verschillende plekken aan het kanaal breekt het Britse front. Gedisciplineerd en keihard vechtend plooien de verschillende bataljons van het expeditieleger zich terug op een nieuwe verdedigingslijn. De Britten maken zich sterk daar stand te kunnen houden. Ze hebben de Duitsers immers zware verliezen toegediend. Bij de vijand dringt het besef door dat Parijs dan toch niet om de hoek ligt. Om twee uur ’s nachts bereikt slecht nieuws het hoofdkwartier van het Britse Expeditieleger. De Franse lijn bij de Samber is gebroken. De Britten dreigen omsingeld en vernietigd te worden. Chaos en verwarring slaan toe. ‘Maar op dat moment komt een zeer verwarde officier naar ons toe met de vraag of we niets vreemds hebben gezien. Hij wijst naar de hemel en ik zie heel duidelijk een vreemd licht waarin ik drie vormen herken. De middelste lijkt gespreide vleugels te hebben’, zo zal een anonieme korporaal een jaar later vertellen. Het zijn engelen die, gewapend met pijl en boog en onder bevel van Sint-Joris, de Duitse opmars voldoende ophouden zodat het Britse expeditieleger haar strategische terugtocht kan organiseren. Propaganda Het verhaal van de engelen duikt voor het eerst op in een fictief verhaal van Arthur Machen in de London Evening News, op 29 september 1914, maar gaat al snel een eigen leven leiden. Verschillende soldaten zullen achteraf bevestigen dat ze in de noodlottige nacht van 23 op 24 augustus 1914 effectief werden gered door engelen. Hallucinaties? Collectieve psychose? Waanbeelden van zwaargewonden of soldaten in schok? De Engelen van Bergen groeien uit tot een van de sterkste Britse mythes uit de Eerste Wereldoorlog. Kunstenaars zetten de legende om in beeld, muziek en doek. Priesters verkondigen het verhaal van op de preekstoel en spiritualisten laten er duizenden exemplaren van drukken. Maar vooral voor de Britse oorlogspropaganda, dringend op zoek naar vers kanonnenvlees, is de collectieve hysterie het welkome bewijs dat God de zijde van de geallieerden heeft gekozen. DS, 23-08-2014 (Lieven Sioen)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#5
|
||||
|
||||
![]()
‘Commandant, uw hele garnizoen is verdwenen’
In vijf dagen vegen de dikke Bertha’s de vesting Namen van de kaart. Honderden soldaten deserteren. Een fort geeft zich zelfs zonder slag of stoot over aan een groepje Duitse verkenners. Zoals de Duitse propaganda ermee uitpakt, lijkt het een uit de kluiten gewassen Belgenmop: op 24 augustus geeft het fort Malonne zich zonder één schot over aan een patrouille van vijf pinhelmen, aangevoerd door een piepjong luitenantje. Otto von der Linde van het 5de Garderegiment te Voet, telg van een roemrucht Pruisisch geslacht, promoveert prompt tot oorlogsheld. Op aandringen van keizer Wilhelm II krijgt hij als jongste ooit de orde van Pour le Mérite, de hoogste Duitse militaire onderscheiding. En nog een primeur: voor deze decoratie is geen druppel bloed gevloeid. ‘Denk aan Luik’ De vesting Namen staat op vallen. Drie van de negen forten zijn al door het geweld van de beruchte dikke Bertha’sstukgeschoten. En wat doet die arrogante blaag Otto von der Linde? Begeleid door vier vrijwilligers loopt hij naar de achterdeur van fort Malonne, dat op dat ogenblik nog geen seconde onder vuur gelegen heeft, en vraagt doodleuk de commandant te spreken. ‘Over een uur begint de beschieting’, waarschuwt hij. ‘Denk aan wat er gebeurd is in Luik: jullie worden onder de grond gebombardeerd. Dus geef je over of jullie gaan er allemaal aan.’ Kapitein-commandant Damseaux heeft weinig in te brengen tegen zoveel Pruisische superioriteit en geeft zich na een korte discussie over. Met een zwarte broek, een hemd en een rode sjerp wordt inderhaast een zwart-wit-rode vlag ineengeknutseld: het bewijs dat fort Malonne in Duitse handen is. Luitenant Von der Linde maakt een half dozijn zware vestingkanonnen, duizend granaten en een honderdtal geweren buit. Maar het verhaal van de Duitse propaganda blaast de heldendaad mateloos op. Als de Duitse patrouille zich meldt, is fort Malonne al nagenoeg verlaten. Naast commandant Damseaux blijven er alleen vier officieren en negen piotten achter. De rest van het garnizoen – driehonderd soldaten – is er in de loop van de nacht zonder veel drukte vandoor gegaan. Geruchten reizen snel In augustus 1914 zijn er nog nauwelijks massamedia, maar ook geruchten reizen snel. De rampberichten over de allesvernietigende Duitse fortenkrakers zaaien paniek in Namen. Al na een halve dag beschieting door 420mm-houwitsers gaat het garnizoen in fort Marchovelette aan het muiten. Ruim tweehonderd mannen deserteren. Vestingsoldaten zijn doorgaans oudere militairen, familievaders met weinig zin in heldendom. Ze verstoppen zich in doodsangst in trappen en gangen. Eén geschutskoepel hangt zelfs een witte vlag uit. Uiteindelijk kan het fort alleen doorvechten omdat het hoofdkwartier een groep interim-artilleristen ter versterking stuurt. Maar op 22 augustus ontploft een obus in de centrale galerij, ‘die driekwart van het garnizoen doodt of verwondt’, zegt de dagorde van het leger. In feite vallen er dertig doden en de commandant raakt zo zwaar gewond, dat hij zich dan toch overgeeft. Ook in fort Andoy breekt na drie dagen zware beschietingen paniek uit. Het moreel van het garnizoen is gekraakt door wat later bekend zal worden als shellshock (een zenuwaandoening door blootstelling aan granaatvuur). Ruim tweehonderd soldaten proberen uit te breken: liever sneuvelen ze al vechtend in open veld dan op hun dood te wachten onder gewelven die op instorten staan. Alleen een krachtige tussenkomst van kapitein-commandant Nollet stopt de uitbraak, maar drie uur later hijst het fort, gesloopt door 3.500 granaten, dan toch de witte vlag. Alles bij elkaar houden de Naamse forten het nog geen vijf dagen uit onder het Duitse vuur – de vesting Luik bood dubbel zo lang weerstand. Na de oorlog zullen de commandanten van zes Naamse forten zich voor de krijgsraad moeten verantwoorden. Ze hadden zich ‘overgegeven zonder al hun verdedigingsmiddel te hebben uitgeput’, zo luidt de beschuldiging. De meesten komen er vanaf met een blaam of een gefnuikte carrière. Ook het Belgisch leger wilde blijkbaar de oorlogsellende zo snel mogelijk vergeten. De enige die zwaar gestraft wordt, is commandant Damseaux van fort Malonne. Hij wordt gedegradeerd en krijgt vier jaar gevangenisstraf wegens ‘lafheid in het gezicht van de vijand’. Hem wordt vooral verweten dat hij zijn kanonnen niet heeft opgeblazen voor de overgave van zijn fort. Schaamte De forten van Namen hebben een slechte roep. Anders dan in het ‘heroïsche Luik’ staat er geen enkele open voor bezoekers in dit herdenkingsjaar. Is er reden voor schaamte? Nee. Namen lag van bij de aanvang onder het vuur van de Duitse zware artillerie, Luik maakte er pas op het einde kennis mee. Naast twee Dikke Bertha’s schoten rond Namen acht houwitsers van 305 mm en nog eens veertig van 210mm in het rond. Een volstrekt hopeloze strijd. DS, 25-08-2014 (Gilbert Roox)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#6
|
||||
|
||||
![]()
‘De hallen staan in brand!’
Terwijl de vlammen uit de Leuvense universiteitsbibliotheek slaan, wordt eerste vicerector Edmond Coenraets door de Duitsers verplicht om op de hoek van elke straat om te roepen dat de Leuvenaars moeten stoppen met schieten. De man van 62 breekt. Rook en stof vullen zijn keel. Op 25 augustus om acht uur ’s avonds stipt weerklinken in de straten van Leuven de eerste geweerschoten, gaan de Duitsers stelselmatig aan het plunderen en steken het centrum van Leuven, met de bibliotheek in de Laken- of Universiteitshal, in brand. Op dat moment is rector Paulin Ladeuze in het bezette stadhuis. Hij wordt er al 24 uur gegijzeld, met andere notabelen van de stad. Eerder op de dag mocht hij het stadhuis eventjes verlaten om de mis op te dragen, maar alleen nadat hij een andere prof bereid had gevonden om zijn plaats als gijzelaar in te nemen. Het gaat niet goed met Ladeuze. Hij zit met de andere notabelen in een aparte zaal opgesloten, moet met wat voedsel dat hij toebedeeld krijgt, zijn eigen potje koken en wordt op elk moment van de dag lastiggevallen door Duitse officieren die de gegijzelden eten en geld proberen af te troggelen. Eerste vicerector Edmond Coenraets is er ook. Hem vergaat het nog slechter dan Ladeuze. Wanneer de chaos die avond op straat uitbreekt, wordt hij eerst met vijf andere slachtoffers verplicht om voor een van de vensters van de raadzaal te gaan staan, met zijn rug naar de straatkant gericht, als levend schild tegen kogelinslagen. Het zijn niet de Leuvenaars die schieten, maar de Duitsers zelf. Toch wordt Coenraets daarna samen met pater Hyacinth Parijs, prior van de dominicanen, verplicht om op elke hoek van de straat te gaan omroepen dat Leuven van de bodem zal worden gevaagd en dat alle gijzelaars zullen worden opgehangen als de inwoners niet stoppen met schieten. Het is al na 2 uur ’s nachts wanneer de gijzelaars terug naar het stadhuis worden geleid. De bibliotheek in de Universiteitshal staat dan al in lichterlaaie. Duizenden vonken De Duitsers steken de bibliotheek rond elf uur ’s avonds in brand. Het vuur laaft zich zodanig snel aan de boeken dat er maar weinig tegen opgewassen is. Op dat uur lopen nog weinig Leuvenaars op straat. De conciërge van de Universiteitshal, de enige die nog op post is, probeert nog snel enkele kostbaarheden in veiligheid te brengen, maar wanneer hij door de rook bevangen raakt, moet hij vluchten. Een pater jozefiet vraagt een Duitse officier of hij beseft dat het de bibliotheek is die in brand staat. Die antwoordt: ‘Es ist Befehl.’ Een andere pater zegt de officier nog om een brandblusser te gebruiken, maar krijgt hetzelfde antwoord. Vanuit de ‘Sint-Thomasambulance’, een noodhospitaal dat in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte was opgericht, is de brand van de bibliotheek goed te zien. In de geïmproviseerde ziekenzalen worden op dat moment honderden gewonden verzorgd. Het instituut is ook een vluchthuis voor gezinnen die door de plunderende Duitsers uit hun huizen zijn gejaagd. Professor Simon Deploige, president van het instituut, doet zijn ronde wanneer hij om een uur na middernacht tegen Hervé de Gruben, student en verpleger, zegt: ‘De hallen staan in brand!’ Ze spoeden zich naar de zolder en kijken door het venster. De Gruben beschrijft het spektakel in zijn dagboek achteraf als volgt: ‘Duizenden vonken spatten uit een onnoemelijk grooten vuurpoel op en vlogen in een wervelwind heen en weer, naar alle windstreken de asch van boeken, kostbare stukken uit den eersten tijd der boekdrukkunst, zeldzame manuscripten van de Universiteitsbibliotheek, verspreidend.’ De Nederlandse professor Adriaan Noyons is diezelfde avond ook in het instituut. Nadat hij een dienstbode met drie schoten in de zij verzorgd heeft, loopt hij snel naar zijn huis om te zien of het nog intact is. Op de deur staat geschreven: ‘Professor Noyons, Holländischer Arzt, zu schönen.’ Toch blijken de Duitsers zijn huis te zijn binnengedrongen en alles te hebben beschadigd. Spaar de mooie gebouwen Wanneer Noyons hoort dat de Duitsers ook andere historische gebouwen niet sparen, loopt hij in zijn doktersjas ‘door den kogelregen’ naar de Duitse commandant in het stadhuis en verzoekt hem om alle historische gebouwen, kerken, kloosters en in het bijzonder het stadhuis te sparen. De Nederlandse oorlogscorrespondent Lambertus Mokveld beschreef achteraf hoe het aan Noyons te danken was ‘dat nog niet veel meer verwoest werd in Leuven’. Maar om de bibliotheek te redden, is het dan al te laat. De volgende dag wordt de aandacht van professor Simon Deploige getrokken door rumoer aan de poort van het instituut. Vicerector Coenraets en pater Parijs moeten er, zoals de vorige nacht, omringd door een twintigtal Duitse soldaten, de dreigementen nog steeds omroepen. Coenraets, een man van 62, breekt. Rook en stof vullen zijn keel. Hij heeft geen stem meer. Hij vraagt een glas water, maar dat wordt hem geweigerd. Twee officieren houden hun revolver op zijn borst gericht. Wanneer zijn opdracht er na uren op zit, wordt hij met Parijs in een beestenwagon opgesloten. Plots worden ze uit de wagon gehaald. Er weerklinken schoten. De andere gegijzelden krijgen te horen dat Coenraets is geëxecuteerd. In werkelijkheid gaat het om een schijnexecutie. In de stad heerst nog steeds chaos. Overal woedt er brand en wordt er geschoten. De bibliotheek smeult nog na. DS, 26-08-2014 (Yves Delepeleire)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#7
|
||||
|
||||
![]()
‘Jef, jef, jef, ’ne Zeppelin, kruipt al gauw de kelder in’
De Eerste Wereldoorlog brengt vele primeurs. Zo leert de bevolking leven met luchtbombardementen, waarvoor luchtschepen worden ingezet. De dichter Paul van Ostaijen ziet onthutst toe hoe Duitse zeppelins Antwerpen bestoken. De dichter Paul van Ostaijen maakt de Duitse opmars door België naar Antwerpen mee vanop de eerste rij. Zo beschrijft hij het toch zeven jaar later in zijn bekende poëzieboek Bezette stad (1921): hoe hij met zijn broer, les hommes au balcon, gefascineerd een nachtelijk spektakel staat te bekijken, het ‘flakkerende land’ en ‘de laaiende toren’ die in brand staan, een stoet vluchtelingen, tweehonderd ambulances en het Belgische leger dat zich naar Antwerpen terugtrekt. In dat boek roept hij ook op hoe dichtbij de dreiging van het voorts nog onzichtbare Duitse leger is: er komen luchtschepen voorbijgezweefd, zeppelins, een zoveelste nieuw wapen in deze oorlog. Zo’n *Z IX gooit op 25 augustus 1914 voor het eerst bommen over Antwerpen uit. Tientallen huizen branden af. Rentenieren in Hove In Bezette stad, een collage van beelden en geluiden, illustreert Van Ostaijen met een uitroep de paniek die dat nieuwe oorlogstuig veroorzaakt: ‘Jef, jef, jef, ’ne Zeppelin / kruipt al gauw de kelder in’. De oorlog heeft een nieuwe, nog meer bedreigende dimensie gekregen. De primeur was voor Luik geweest, waar een zeppelin het allereerste luchtbombardement in de geschiedenis had uitgevoerd. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is Van Ostaijen 18 jaar. Begin 1914 was hij, na een weinig briljante schoolcarrière, gaan werken als klerk bij de stad Antwerpen. Dat hij er aan de slag kon, had hij in zekere zin te danken aan de oorlogsdreiging: de stad kwam handen te kort voor het ‘buitengewoon werk’ dat voortvloeide uit de invoering van de algemene dienstplicht. Van Ostaijen woont dan met zijn broer Constant nog in bij zijn ouders. Zijn vader had in 1913 de loodgieterij in Antwerpen vaarwel gezegd om te gaan rentenieren in een villa in Hove. Van Ostaijen zou er vanaf eind september direct getuige zijn van de Duitse opmars; Hove lag tussen de fortenlinies die Antwerpen beschermden. De luchtbombardementen kan hij in de stad zelf hebben meegemaakt, maar dat is niet gedocumenteerd. Op 4 oktober vlucht Van Ostaijen van Hove via Antwerpen naar Nederland. Daar keert hij al snel van terug, om zijn baan als klerk niet te verliezen. Zijn ouders verhuizen opnieuw naar Antwerpen, zodat ook hij de rest van de oorlog in de stad bleef wonen. Oorlogstoerisme ‘Villa Jeanne’ in Hove had inderdaad een balkonnetje, wat al suggereert dat Van Ostaijens beschrijving in Bezette stad van de naderende oorlogsdreiging autobiografisch getint is. Dat blijkt ook uit zijn artikel waar Vlaamsche Gazet-Het Laatste Nieuws op 14 december 1914 mee opent, ‘Mijn dorpken’. Hij valt erin uit tegen het oorlogstoerisme van toen en tegen de voor hem even onfatsoenlijke ‘herbergredeneringen’ (cafépraat, zeg maar) die hij erover hoort. Hij wil daarom vertellen wat er dan echt is gebeurd, en wat dat is, blijkt erg te lijken op wat hij meldt in de passage daarover in Bezette stad: ‘Ik heb den phantastisch droeven aftocht van eene machtige Roode-Kruis kolonne bijgewoond. Omtrent rond middernacht, werd ik gewekt door een zonderling gerucht. Ik stond op en ging aan het venster kijken. De Lintsche steenweg, die sierlijk langs de velden heen kronkelt, lag in een baaierd van licht. Snel kwam het licht dichterbij om even snel weer te verdwijnen. Het waren automobielen, aan beide kanten wapperde klappend een Roode-Kruis vlaggetje, rillend in de herfstkoelte. Langs den landelijken weg rolden nu onophoudelijk de automobielen en geen dorpeling was er of hij stelde zich het ergste voor, want er waren toen allerslechtste berichten verspreid. Oh neen, deze nacht zoo schielijk verlicht, fantastisch als een sproke van een onbekend land, zal ik nooit vergeten.’ Naäperij De passage in Bezette stad over wat les hommes au balcon aanschouwen, bewijst dat Van Ostaijen het tafereel inderdaad nooit is vergeten. De episode zou trouwens een grote invloed hebben op hem. Door de ervaring wordt de rebelse adolescent die hij is, volwassen. In een evaluatie van zijn werklust, schrijft zijn kantoorchef in maart 1915: ‘Oorspronkelijk werkte hij met weinig achtzaamheid. (...) Daarin is veel verbetering gekomen sinds de beschieting der Stad.’ In die context roept Bezette stad de dreiging van de zeppelin op. Het luchtschip duikt echter nog een tweede keer in het boek op, wanneer de kranten melden dat ook Londen ermee is gebombardeerd. Grafisch krijgt het woord ‘zeppelin’ dan de vorm van zo’n luchtschip. Anders dan een Guillaume Apollinaire hanteerde Van Ostaijen die techniek – een woord de vorm geven van het voorwerp waarnaar het verwijst – in het grafisch best opvallende Bezette stad verder nochtans nooit. Het leverde hem de kritiek op dat hij Apollinaire had nageaapt. Ten onrechte, want in Van Ostaijens handschrift staat het woord in blokletters. Dat de zeppelin toch in een andere vorm opduikt in Bezette stad, kwam door een ingreep van Oscar Jespers, die instond voor de begeleiding van het drukken van het boek. DS, 27-08-2014 (Marc Reynebeau)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |