![]() |
|
#1
|
||||
|
||||
![]()
‘Niemand zal zich overgeven’
Loncin is het enige Luikse fort dat zich niet aan de Duitsers overgeeft. Honderd jaar later blijkt dat er veel minder doden onder het puin liggen dan de vaderlandse mythe wil. De ravage maakt nog altijd indruk. Loncin is kippenvel, het meest indrukwekkende oorlogsmonument te lande. Het lijkt alsof de tijd is blijven stilstaan. Door de ontploffing is het centraal massief van het fort over zijn hele lengte opengespleten en ingestort. Een veertig ton zware geschutskoepel is als een conservenblikje ondersteboven geland. 15 augustus 1914: om 17.20 uur boort zich een manshoge 420mm-granaat door het metersdikke beton en doet een magazijn met twaalf ton kruit ontvlammen. ‘Dikke Bertha’ schiet niet zo vaak raak, maar het 25ste schot is een voltreffer. De luchtverplaatsing tilt het hele gewelf omhoog. Soldaten worden levend verbrand, hun longen ontploffen, ze worden verpletterd onder tonnen wegende betonblokken. Acht dagen lang heeft het granaten gehageld op het fort, de laatste uren tot 27 per uur. ‘Nu de andere forten gevallen zijn, komen ze uit alle richtingen tegelijk’, schrijft commandant Victor *Naessens in zijn verslag van de val van Loncin. ‘Het gehuil van de inkomende obussen is verschrikkelijk.’ Bij het begin van de belegering heeft de geboren West-Vlaming zijn garnizoen van meer dan vijfhonderd mannen opgezweept met een heroïsche peptalk: ‘Wij zweren te vechten tot de laatste granaat, de laatste kogel, de laatste man. En niemand zal zich overgeven.’ Maar zo letterlijk zal zelfs hij het niet bedoeld hebben. Heldenverhaal Loncin is het enige Luikse fort dat zich nooit aan de Duitsers overgaf. Daar was ook geen tijd voor. ‘Met smart zal Uwe Majesteit vernemen dat het fort gisteren in de lucht gevlogen is en dat het grootste deel van het garnizoen onder de puinhopen is bedolven’, schrijft generaal Leman, de bevelhebber van de vesting Luik als krijgsgevangene naar koning Albert I, nadat hij bewusteloos vanonder het puin van fort Loncin gehaald is. ‘Dat ik bij deze catastrofe niet omgekomen ben, komt omdat mijn escorte me geëvacueerd heeft terwijl ik half verstikt was door het gas. Gaarne had ik mijn leven gegeven, maar sneuvelen was mij niet gegund.’ Na de oorlog werden de gesneuvelden van Loncin gehuldigd met een pompeuze, achttien meter hoge herdenkingszuil, bekroond met bronzen Griekse en Romeinse helden. Opschrift: ‘Aan de helden van Loncin, gestorven voor het vaderland. De puinen van dit fort zijn hun graf.’ Tot vandaag wordt het heldenverhaal op 15 augustus herdacht met een officiële plechtigheid. Het hoogtepunt is een eresaluut met een oud snelvuurkanon om 17.20 uur stipt. Veel volk komt er niet op af. De site ontvangt hooguit 5.000 bezoekers per jaar. Begraafplaats Loncin is niet zomaar een monument, het is ook een nationale begraafplaats. Onder het stukgeschoten beton zouden nog altijd 250 doden liggen, meldt een gedenksteen. In 2008 groef de ontmijningsdienst Dovo bij een sanering van de ondergrond 25 lijken van gesneuvelden op. Het was de meest recente vondst van Belgische gesneuvelden van de Grote Oorlog. Ze werden herbegraven in de crypte van het fort naast 43 andere, veelal onbekende doden. Generaal Gérard Leman schatte meteen na de explosie het aantal doden van Loncin op minstens 350. Twee man op de drie dus. Geschiedschrijvers hebben dat cijfer nadien kritiekloos herkauwd. Ook al waren er geen officiële dodenlijsten. Een gedenkplaat aan de toegang van het fort vermeldt alleen de 532 leden van het garnizoen in augustus 1914, maar op de grote erezuil zijn tegen de gewoonte in helemaal geen namen van gesneuvelden te lezen. Er is alleen een cameo van commandant Naessens te zien. ‘Men was in de naoorlogse chaos niet in staat een officiële lijst van gesneuvelden op te maken’, zegt Fernand Moxhet, de voorzitter van het plaatselijke Front de Sauvegarde. ‘Men had allicht ook dringender zaken te doen. Het dodental is een grove schatting.’ In zijn jongste publicatie spreekt het Front nu plots van 350 slachtoffers, doden én gewonden samen dus. ‘En vermoedelijk liggen er nog zo’n 150 gesneuvelden onder het puin’, schat Moxhet. Onderzoekers zoals de Vlaamse adjudant Willem Segers, die zelf geregeld in Loncin gidst, komen bij een nog veel lager cijfer uit. ‘Van het garnizoen van Loncin kwamen hooguit 144 soldaten om’, besluit hij na tien jaar naarstig uitvlooien van tienduizenden archiefstukken. ‘Vermoedelijk liggen er daar nog altijd 37 van onder het puin.’ Het is toch een klap voor de vaderlandse mythe van de trotse strijders, die zoals de Spartanen weleer in Thermopylae tot de dood bleven vechten tegen een verpletterende overmacht. Driekwart van het garnizoen van Loncin heeft Dikke Bertha overleefd, zo blijkt. Al maakt dat de verschrikking van de explosie er uiteraard niet minder op. DS, 16-08-2014 (Gilbert Roox)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#2
|
||||
|
||||
![]()
Waarheen, waarheen, die menschenstroom?
Kranten berichten karig en met flinke vertraging over het verloop van de oorlog. De officiële versie luidt nog dat de Belgen standhouden. Tot in Brussel, Gent en elders de vluchtelingen uit oostelijk België met pak en zak opduiken. Zij zijn het die het vreselijke nieuws over geweld en verwoesting brengen. ‘Het nieuws loopt als een vuur over de menigte langs de lanen, op de pleinen en de straten, dat meer dan duizend vluchtelingen van de kanten van Aerschot en Thienen aan het Zuidstation toegekomen zijn’. Het is maandagavond, 17 augustus, als de Gentse schrijfster Virginie Loveling dit in haar dagboek noteert. De Luikse forten zijn gevallen – maar dat slechte nieuws is nog niet officieel. Sterker, de ‘geruchten’ daarover worden door de legerstaf en het ministerie van Oorlog geloochend: de Duitschers hebben de forten niet in handen! Ook de kranten berichten nog over de Slag bij Halen, waar de Duitsers ‘grote verliezen’ hebben geleden – een slag die zes dagen geleden al plaatshad en slechts een symbolische overwinning zou blijken. Maar de vluchtelingen brengen slechter nieuws: de oorlog rukt verder op. Het Belgische leger heeft zich teruggetrokken rondom Tienen, in een poging om het Duitse leger daar tegen te houden. De burgerbevolking, die doodsbang is, vlucht naar daar waar ze denkt de Duitse troepen voor te kunnen blijven. Zo komt er een heuse exodus vanuit oostelijk Brabant op gang. In Attenrode-Wever, ten noorden van Tienen, zien de bewoners vandaag rond de middag een beetje meewarig toe hoe ook nu weer vluchtelingen door hun dorp trekken. Als rond twee uur even verderop de gevechten tussen het Belgische en het Duitse leger in volle hevigheid losbarsten, besluiten de inwoners van Wever dat voorbeeld maar te volgen. De schrapnels ontploffen niet eens zo ver weg. De Belgische infanterie maant de bevolking overigens zelf aan om weg te gaan, want in Kiezegem, dat nog verder van Tienen ligt, hebben ze de molen in brand gestoken en ze zijn hetzelfde van plan met de kerktoren: als de vijand verder oprukt, mogen er geen ‘uitkijkposten’ meer overblijven. Rond vijf uur in de namiddag is de chaos compleet. De Belgen hebben de Slag bij de Gete verloren en trekken zich verder terug, naar Leuven en Antwerpen. Ook soldaten, onder wie velen verwond, mengen zich nu onder het geharrewar van de vluchtenden. Waar naartoe? Daar waar geen gevaar is, maar waar is dat? ’s Nachts zal de einder in de wijde omgeving donkerrood kleuren, want zeker tien dorpen staan in brand. Tienen is nu in handen van de Duitsers. Veel burgers brengen de nacht door in open veld. Sommigen hopen de volgende dag naar hun dorp te kunnen terugkeren. ‘Om elf uren werd er aan de pastorij gebeld; het waren zes jongelingen met velos en licht, (hetgeen gevaarlijk was), jongelingen van Wever, die van de Weversche vluchtelingen gezonden waren om te vernemen hoe dat de zaken stonden’, zo meldt de pastoor in zijn oorlogsrelaas. ‘Een oud moederken had ik op de pastorij ingenomen. Ze bleef den ganschen nacht op eenen stoel nevens het bed zitten, en ’s anderendaags vertelde ze, dat ze zoo beter had kunnen bidden.’ Anderen rijden in één ruk met paard en kar door tot Brussel of Aalst, waar ze hun intrek nemen bij familie. Velen ook reizen het Belgische leger achterna, richting Antwerpen, waar scholen en andere gebouwen worden vrijgemaakt om gevluchte gezinnen onderdak te verschaffen. Later zal er een exodus van hieruit naar Nederland op gang komen. Nu al zijn er zowat 6.000 Belgen uit Luik en omgeving de grens overgestoken. Solidariteit In Boom zullen vanaf nu tot eind augustus liefst 10.000 vluchtelingen op doorreis worden opgevangen. In Klein-Willebroek noteert pastoor Janssens later in zijn oorlogsverslag dat er in de twee maanden die volgen, zeker 30 jonge kinderen van vluchtelingen in zijn parochie worden begraven. Ook in Gent komen ze toe, meldt Virginie Loveling op 18 augustus: ‘Ze zijn hier! Jammerlijke benden, velen in hun werkkleederen, zooals ze op bevel van hooger hand weg liepen: vrouwen met gekleurde doeken op het hoofd; schuwe blikken, ingedrongen gestalten; handen, die pakjes dragen; valiezen bij hen, wier kledij wat welstand aanduidt. Een vrouw houdt een onderweg gestorven kindje in den arm... Waarheen, waarheen die menschenstroom in al zijn ellende?’ Er ontstaat in Gent, zoals overal elders, meteen veel solidariteit met de arme stumpers die alles hebben moeten achterlaten. Kloosters worden opengesteld, een bakker deelt brood en koeken uit, een priester duwt de mannen een sigaar in de handen. Veel Gentenaren nemen vluchtelingen in huis. Eugeen Waterschoot ziet ook in Turnhout veel ‘ongelukkigen’ aankomen. ‘De akelige bijzonderheden die zij over de Duitse gruwelen meedelen, doen in onze stad de ontsteltenis ten top stijgen. Talrijke personen verlaten ook Turnhout, velen gaan een veiliger oord zoeken in Antwerpen.’ De paniek is compleet. DS, 18-089-2014 (Veerle Beel)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#3
|
||||
|
||||
![]()
‘Belgen zijn geen beschaafd volk, maar een bende boeven’
Onervaren Duitse soldaten zijn doordrongen van angst voor de franc-tireurs. Hun bevelhebbers wenden die paranoia aan om het eigen falen toe te dekken. Burgers betalen de prijs. De Aarschotse burgemeester Jozef Tielemans is ongerust. De gruwelverhalen die het Duitse leger vooruitsnellen, zijn ook hem ter ore gekomen. Hij weet dat elke vermeende daad van verzet door burgers genadeloos wordt afgestraft. Een week geleden heeft hij zijn bevolking uitdrukkelijk gewaarschuwd: ‘Wacht u van wapens dragen en vooral van niet te schieten, want de weerwraak op den dader en zijn gezin zou verschrikkelijk zijn.’ Er is die ochtend gevochten buiten Aarschot. Belgische mitrailleurs konden de Duitsers tegenhouden, maar moesten wijken voor artilleriebeschietingen. Duitsers hebben twintig gewonde Belgische soldaten afgemaakt en ook zes burgers in de buurt van het slagveld neergeschoten. Wanneer de Duitse troepen door de stad trekken, gonst het tussen de rangen ‘Man hat geschossen’. Er circuleren geruchten dat het Belgisch leger een tegenaanval zal uitvoeren. Weer schieten de Duitsers enkele burgers dood. Verdwaalde kogel Burgemeester Tielemans probeert de gemoederen te bedaren door de Duitse commandant Stenger zo correct mogelijk te ontvangen in zijn burgerhuis op de markt. Maar wanneer rond 18.30 uur Stenger met twee officieren op het balkon gaat staan, weerklinken schoten. Stenger valt dood neer. De Duitsers wijzen de vijftienjarige zoon van Tielemans als schuldige aan. De represailles zijn meedogenloos. Alle huizen rond de markt worden in brand gestoken en 76 mannen worden in een weide neergeschoten. 29 andere gevangenen, onder wie de burgemeester en zijn zoon, worden de volgende ochtend geëxecuteerd. Het plunderen gaat de hele nacht door. 400 tot 500 inwoners worden dagen in de kerk vastgehouden. Vierhonderd zullen naar Duitse kampen worden afgevoerd. Eindbalans van de bloednacht van Aarschot: meer dan 300 huizen afgebrand en 173 burgers vermoord. Barbaarse franc-tireurs Later zal blijken dat Stenger is getroffen door eigen vuur van dronken of panikerende Duitse soldaten. Kranten, geruchten en hardnekkige stadslegendes hebben de troepen, vaak onervaren dienstplichtigen, doordrongen van de schrik voor de franc-tireur, de vrijschutter. Tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 hadden de Pruisische troepen zwaar geleden onder het onvoorspelbare vuur van Franse guerrillastrijders. De ‘barbaarse’ franc-tireur is met de jaren een collectief schrikbeeld geworden: zelfs vrouwen en kinderen zouden slapende soldaten kelen, gewonden castreren of hen de ogen uit prikken met breinaalden. Ze zijn de absolute tegenpool van de ‘beschaafde’ oorlog waarvoor Pruisen staat. Vandaar dat het hoofdzakelijk protestantse Duitse Leger, nog voor het België binnenvalt, beducht is voor een gewapende volksopstand, geleid door pfaffen, fanatieke katholieke pastoors, die scherpschutters in elke kerktoren en elke hooizolder verbergen. ‘De Belgen zijn geen beschaafd volk’, schrijft generaal Von Beseler naar huis. ‘Het is een bende boeven, als gevolg van de dominantie van priesters in het land.’ Soldatendood De chaos van de oorlog en het onverwacht krachtige verzet van het Belgisch leger trekken een selffulfilling prophecy op gang. Bange Duitse soldaten vuren in het wilde weg, interpreteren de schoten als guerrilla-aanvallen en ventileren hun angst en woede via moord en plundering. ‘We horen dat onze cavalerie keer op keer is beschoten in een dorp’, noteert een Duitse soldaat op 19 augustus in zijn dagboek. ‘Verscheidene arme kameraden hebben al het leven verloren. Het is een schande! Een eerlijke kogel in een eerlijk gevecht – ja, dan heeft iemand zijn bloed vergoten voor het vaderland. Maar neergeschoten worden vanuit een hinderlaag of vanuit het raam van een huis, door een geweer dat verborgen is tussen de bloempotten, dat is geen eerbare soldatendood.’ De bevelhebbers zouden beter moeten weten. Ze zijn gestaald en gehard in de Pruisische discipline. Er is geen enkel bewijs van een georganiseerde guerrillastrijd door Belgische burgers. Maar de generaals, de overheid en de pers versterken de mythe van de sluipschutter. Hij is de ideale zondebok voor het vastlopen van het Schlieffen-plan. Hij rechtvaardigt de blinde terreur om een snelle doorgang te forceren. En hij pept de grondsoldaat op voor de strijd. Tien dagen na de massamoord in Aarschot spreekt generaal Von Bissing de troepen toe: ‘Als een blinde en woeste bevolking in verraderlijke aanvallen de moedige zonen van ons volk afslacht, is het de heilige taak van de bevelhebbers om haar meteen te bestraffen met extreme maatregelen.’ Van die doctrine worden tussen augustus en oktober 1914 6.500 onschuldige burgers het slachtoffer. DS, 19-08-2014 (Lieven Sioen)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#4
|
||||
|
||||
![]()
Een rivier van gesmolten lood
Veel Brusselaars zijn compleet verrast wanneer op 20 augustus het Duitse leger de stad binnentrekt. Drie dagen en drie nachten kleuren de stille straten sinister grijs. In Brussel wordt de zenuwachtigheid tastbaar. Bij ijzeren terrastafels lezen mensen kranten en maken ze commotie. Toeristen stromen de stad uit, reporters arriveren. Een boyscout regelt het verkeer. Bij de Beurs rijdt een automobiel een voorbijganger omver. De massa op de trappen van de Beurs schenkt er geen aandacht aan. Op 15 augustus krijgt de Amerikaanse gezant Brand Withlock een telegram van de oorlogscorrespondent Richard Harding Davis. Davis is op het oceaanschip Lusithania gestapt met zijn nieuwe vrouw. Omdat ze zwanger is, zal ze in een Londens hotel verblijven. R.H. Davis reist door naar Brussel, waar zijn pen productiever kan zijn dan in Londen of het gecensureerde Parijs. Vanuit zijn luxekamer in het Palace Hotel op het Rogierplein verslaat Davis de oorlog in stijl. Vluchtelingen? Die zijn er niet, schrijft hij in een bericht. Wanneer hij het bericht de wereld in stuurt, duiken de eerste vluchtelingen op. Davis is vijftig en op het toppunt van zijn roem. Zijn loon is ongezien. Bij het Wheeler Syndicate versierde hij een weekloon van zeshonderd dollar. Scribner’s betaalt hem duizend dollar per artikel. En of het tot een echte oorlog zal komen, was bij de regeling van zijn contract nog onzeker. Onkosten zijn niet inbegrepen, die betaalt hij uit een kistje vol goud dat hij achter zich aan sleept. De vergoedingen zijn welkom. Davis’ frivoliteit en zijn echtscheiding duwen hem naar het bankroet. Hij maakt uitstapjes met een bevlagde huurauto, rijdt de Hallepoort uit, Brabantse dorpen tegemoet, picknickt langs de weg en ’s avonds is er een warm bad en champagne. Op 17 augustus toont Brand Withlock hem de Grote Markt. De markt staat vol mensen, allen kijken ze naar boven. Aan de voeten van Sint-Michiel hangen Belgen een vlag. Lang zal die er niet hangen. Stalen file Op 19 augustus kondigen Tauben de Duitse doortocht aan. Voor de meeste Brusselaars is dat een complete verrassing. Wekenlang beweerden kranten dat Luik standhield. Het ministerie van Oorlog op de hoek van de Wetstraat en de Kunstlaan krijgt per telefoon het bevel om de hoofdstad niet te verdedigen. De staf van generaal Clooten vindt het bericht ongeloofwaardig en burgemeester Adolphe Max staat erop de stad niet zomaar prijs te geven. Brand Whitlock praat dat uit zijn hoofd. Een dag later, om tien uur in de ochtend, lopen de boulevards leeg. Rolluiken dalen neer en Brussel wordt doodstil. Het lijkt alsof de pest er doolt. Alleen agenten zijn op straat. Ze zijn herkenbaar aan hun wandelstok en een papier in hun knoopsgat. Langs de Waterloosesteenweg komen Brusselaars voorzichtig buiten. Wat ze zien, is een stalen file. De voorhoede heeft de geweren onbekommerd over de schouders en onder de triomfboog in het Jubelpark weerklinkt gedreun van dichte, onuitputtelijke rijen voetvolk met achter hen kanonnen en houwitsers, pontonbruggen, radiotelegrafen, overzetboten, proviand en uitvindingen die niemand kent. Nu weet Davis waarom hij in Brussel is. Een beter uitgerust leger zag hij nooit. Het leger dat hij ziet, glijdt als een exprestrein. Halt houden doet het niet, gaten zijn onbestaande. Bobijnen rollen draden af voor de telecommunicatie en de zijkant van de weg is vrij voor snelle boodschappers op motoren of auto’s. Uit de schouw van de rollende veldkeukens komt rook. Koks bereiden al rijdend soep en verdelen hapjes tijdens de mars. Op karren repareren schoenmakers laarzen en hameren smeden hoefijzers. Veldgrijs Drie oneindig lange stofrepen in zwart, wit en rood vervangen de Belgische vlag aan het stadhuis. De markt wordt verboden terrein. Davis ziet het mooiste plein in Europa veranderen in een kampement met huifkarren en keukenwagens. Het is hier dat Davis zich realiseert hoe het Duitse uniform een wapen is. ‘Zelfs de kleur is niet aan het toeval overgelaten.’ De markt kleurt ‘feldgrau’ (veldgrijs), straatkeien slokken de soldaten op en in de Kruidtuin verdwijnen ze in het gebladerte. Hun camouflage is ‘een mantel van onzichtbaarheid.’ Een schoolmeisje herinnert zich hoe de zonnige zomerdag grijs kleurde. ‘Het was een sinister, groenachtig grijs, zelfs hun helmen waren met grijs overdekt’, zegt Germaine Soltau jaren later. De oorlog in Brussel is begonnen. Na drie dagen en nachten vraagt Karel Van de Woestijne zich af wanneer de doortocht ophoudt. Germaine Soltau luistert vier jaar en drie maanden naar de Duitse liederen en een generaal vraagt Brand Whitlock met welk recht hij in Brussel blijft. Whitlock antwoordt retorisch: ‘Met welk recht kwam u hier binnen?’ Klassieker En Davis? Die schrijft in zijn nachtelijke hotelkamer hoe de rivier van gesmolten lood passeert. Op de stoep ziet hij geen regiment, maar een spookachtige mist die uit de zee aanrolt. ‘Het waren geen mensen, het was een machine, onvermoeibaar en precies als een uurwerk op stoomkracht, zingend op het ritme van de bottines.’ Zijn artikel zou uitgroeien tot een klassieker in de oorlogsjournalistiek. Davis’ woordkeuze is als het leger zelf: mechanisch en erg goed geolied. DS, 20-08-2014 (Benedict Wydooghe)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#5
|
||||
|
||||
![]()
‘Lafhartig Duitsch gebroed, wat hebben wij misdreven?’
In de marge van de oorlogsgebeurtenissen zingen volkszangers dagelijks over de ‘kleine geschiedenis’. Brandstof voor het patriottisme, maar evengoed een uitlaatklep van populaire angsten en menselijke twijfels. In 1914 zijn ze niet meer met zoveel als vroeger, de marktzangers. Twintig jaar eerder waren ze de mannen van het nieuws, die hun gehoor informeerden over wat gebeurde in de wereld. Veel mensen konden niet lezen, want niemand ging veel verder dan de schaduw van zijn kerktoren: de plakkaatzangers en hun ‘vliegende blaadjes’ brachten nieuws binnen. Maar de wereld is veranderd. De trein brengt mensen verder weg, er zijn nu tijdschriften, en de marktzangers zijn gedwongen de ‘kleine geschiedenis’ achter de grote gebeurtenissen te vertellen. Zoals over de komeet van Halley, de ‘sterre met de steert’, die een onbekende zanger inspireerde om het lied ‘De wereld vergaat’ te maken. ‘Sommigen zeggen dat heel het mensdom zal worden verbrand/ Anderen zeggen dat men ons zal versmoren’. In 1910 was het een markthit, vier jaar later is het een macabere voorspelling. Wanneer de oorlog aanvangt, houdt de ervaren Aloïs Van Peteghem de vlam levend die anderen noodgedwongen moeten doven. Ook Achille Coppenolle, Frans Jacobs, de hele familie Vanderplancke en Louis Van de Perre doen hun best. Die laatste verzamelt honderden liederen in schriften en zal op markten en in zijn eigen café-chantant in Beveren-Waas actief blijven tot na de Tweede Wereldoorlog. De oorlog verschaft de volkszangers een schat aan inspiratie en maakt sommigen van hen als het ware tot oorlogscorrespondenten. Mobilisatie, oorlogsverklaring, strijdtoneel en vooral de aanwezigheid van ‘Den Duitsch’ worden alom bezongen, zij het vaak clandestien en in besloten kring. De toon is patriottisch, en de deemoed om het leed ligt in balans met het leedvermaak met de vijand. Vuile zwijneloeders Wanneer Albert begin augustus ‘nee’ zegt aan het Duitse ultimatum, is het enthousiasme groot. ‘D’uur is gebeld om ons te gaan vengeeren/ Kom naar den strijd om het land voor te staan’, klinkt het in de Brusselse cafés in een lang lied dat ‘Groote Guillaume’ waarschuwt, Albert en zijn ‘braaf regimenten’ aanmoedigt en het sterven voor het vaderland hevig aanprijst. Ze zullen de hoofdrolspelers worden in honderden liederen die tot lang na 1918 gezongen worden. De moedige Albert die ‘de Doche’ omverschiet, en de vileine Wilhelm II en zijn barbaren. Onuitputtelijk is het arsenaal scheldwoorden voor de Duitse keizer. Antichrist, barbaar, brander, droeve poesjenel, Duits venijn, gemene schismatiek, kindermoorder, laffe tiran, vuil waterrat, schoftige imperator,... Zijn mannen doen niet onder: zij zijn bloedige wolven, diep verachte Pruisen, vuile zwijneloeders. Geen beeld is de Duitse soldaat beter op het lijf geschreven dan het varken, dat onophoudelijk scheten laat. Ze kennen hun truken, de marktzangers. Soms maken ze de keizer veel groter dan hij is, als een ‘onovertroffen kunstenaar’, wiens schilderijen in bloed gekleurd zijn en wiens liederen de toehoorders om erbarmen doen roepen: ‘Men moet het vergelijken/ Bij ’t koor der raven, die men ziet/ zat vreten ze zich, aan lijken’. Soms kijken ze neer op die zwakkeling, die de IJzer niet over raakt en nog in zijn bed plast. Aan scabreuze beelden geen gebrek. Belangrijk voor het succes van de liederen is een bestraffing. Ook daar kent de fantasie van de zangers geen grenzen. Op de wijs van ‘Mijne vlieger’ wordt een ‘Nieuwjaarswensch aan den Keizer’ een hit. Niets blijft de man bespaard: ‘Ik wens hem het steen en het astma/ ook de kertesmerte/ Thyfus en de cholera’/ Krampen aan zijn herte’. Maar liefst 32 ongeneeslijke of zeer ongemakkelijke kwalen worden Wilhelm toegewenst. En als hij dat overleeft, wacht natuurlijk ook nog de menselijke willekeur. Hij moet levend branden, zijn hart moet opengereten worden, de guillotine mag meteen gesmeerd worden, zwart als pek moet hij zijn. Gevoelige snaar Horror en oorlogszucht vormen niet de enige thema’s. Sommige liedjes bezingen het soldatenleven als een grote braspartij, al dan niet gesponsord door de inspanningen thuis van het achtergebleven lief. In ‘Mietje en Jan’ gaat Mietje zelfs geld uit het offerblok stelen om Jan te laten zuipen. Waarna ze berouw krijgt en haar soldaat de bons geeft. Sommige liederen raken ook de tere snaar van het gemis, het afscheid nemen, zelfs het verlies. ‘Afscheid aan vrouw en kinderen’ laat een vader horen die bitter terugdenkt aan de warme kussen van zijn vrouw, en zich afvraagt waarom de oorlog nu moest bestaan. ‘Zijn de mensen toch van gene waarde?’ ‘De Belgische soldaat’ geeft de vrees weer voor ontrouw van de achtergebleven vrouw, een populair thema. Helemaal pikdonker is ‘Twee geliefden’: een soldaat wordt verlaten door zijn lief, en uiteindelijk als kreupele oorlogsveteraan overreden door het rijtuig van de rijke rivaal. DS, 21-08-2014 (Peter Vantyghem)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#6
|
||||
|
||||
![]()
Duitse Hunnen en zwangere vrouwen
Elke oorlog heeft zijn PR-machine. In de beeldende propaganda komt Duitsland er uit als een barbaarse cultuur: wereldwijd raken beelden verspreid waarbij van onschuldige kinderen de handen worden afgehakt. De mythe van de Duitse Hunnen is geboren. De Duitse pletwals is niet te stoppen. De soldaten gaan in Visé, Andenne, Dinant, Aarschot en Leuven met nietsontziende agressie te keer. Ze zaaien dood en vernieling. En panische angst. Allicht is het daar begonnen, dat feitenrelaas en mythevorming elk hun weg zijn gegaan. Op een bepaald punt is een neutrale observatie nog amper mogelijk en snellen horrorverhalen het front vooruit. Getuigen die in de buurt van het front zijn geweest of vluchtende soldaten hebben ontmoet, geven hun versie van de feiten. In hun brieven aan de thuiswacht beschrijven soldaten huiveringwekkende taferelen. Kranten berichten meteen over de Duitse opmars. Voor zover mogelijk controleren ze aanvankelijk nog de feiten of houden ze een slag om de arm. Soms spreekt er ongeloof uit. Zou het echt waar zijn, zoals de Daily Express op 14 augustus schrijft, dat de Duitsers hun gevangenen aan elkaar binden, en ze als een levend schild voor zich uit laten marcheren? Levend verbrand Al snel wordt de toon sensationeler. Kranten rapporteren over onaanvaardbare handelingen, zoals huizen in brand steken en schieten op vredelievende burgers. Op 28 augustus brengt dezelfde Daily Express een gedetailleerde beschrijving van een oudere vrouw. Haar ‘keel is doorgesneden met een bajonet, ze heeft twee wonden aan haar rechterhand, een kogel in haar rechterbeen en haar neuseind is afgesneden.’ Later zijn er artikels over bakkers die levend worden verbrand in hun eigen ovens. Feiten worden verhalen. En de verhalen zijn vaak zo beeldend dat ze tekeningen worden. Daarin wordt de agressie van de Duitsers nog aangedikt, terwijl bij het overrompelde België vooral de kwetsbaarheid wordt geaccentueerd. Zo wordt deze oorlog, karikaturaal gezien, een conflict tussen de barbarij en de beschaving. De Britten roepen de mythe in het leven van ‘the German Hun’. De Fransen doen iets soortgelijks met ‘les Boches’. Oorlogspropaganda gebruikt haar eigen wapens. Een gortig vijandbeeld roept weerzin en onrecht op. Het voedt de agressie tegenover de opponent. Onder de eigen bevolking weet het hier en daar iemand te overtuigen om vrijwillig in het leger te gaan. Tegenover zo’n onrecht voelt een volk dat het gerechtvaardigd is om weerstand te bieden. Internationaal kan het mogendheden inspireren om niet langer onbewogen te blijven. In prenten zijn het vooral kinderen en vrouwen die de kwetsbaarheid van België uitdrukken. Er zijn verschillende manieren om de fertiliteit van vrouwen te schandaliseren. Er zijn tal van mondelinge getuigenissen, en ook van tekeningen, van vrouwen wier borsten zijn afgesneden. Als er zwangere vrouwen zijn geportretteerd, is het veelal met een bajonet door de buik. Een terugkerend thema is dat van het onschuldige kind dat door het bezettingsleger wordt belaagd. Al in september 1914 duiken de verhalen op, maar geverifieerd zijn ze nooit. ‘Laat de kinderen tot mij komen’, alludeert een prent op een evangelische passage, maar in plaats van geborgenheid wacht een foltering. Met een bijl in de aanslag zal de Duitser de handen afhakken. Het mag ironisch heten dat net dit thema in ons land zowat de hele oorlog meegaat. Tijdens zijn koloniale periode had België zelf een kwalijke reputatie om in Congo mensen te bestraffen door handen af te hakken. DS, 22-08-2014 (Geert Sels)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#7
|
||||
|
||||
![]()
Met pijl en boog tegen Duitse kanonnen
Bij Bergen komt het tot een eerste zwaar treffen tussen Britse en Duitse troepen. ’s Nachts komt de engel Sint-Joris de omsingelde Britten te hulp. De Battle of Mons kreeg mythische allures in Groot-Brittannië. Soldaat Sidney Frank Godley van de Royal Fusiliers is stomverbaasd wanneer hij Duitse infanteristen in dichte linies ziet oprukken aan de overkant van het kanaal. Het is zondagmorgen negen uur, de mist hangt nog boven de velden, maar het belooft een mooie dag te worden. De compagnie van Godley heeft zich de vorige dag ingegraven aan de spoorwegbrug van Nimy. Achter zich zien ze het mooie belfort van Bergen oprijzen. De Royal Fusiliers behoren tot het British Expeditionary Force, een klein, maar goed getraind en zwaar bewapend beroepsleger van 80.000 gestaalde soldaten. De troepenmacht is een week eerder geland in Noord-Frankrijk ten gevolge van een Frans-Brits akkoord dat geen van beide landen de schending van de Belgische neutraliteit ongestraft zou laten. Hier bij Bergen, achter het kanaal Bergen-Condé en het Centrumkanaal, wil het Britse Expeditieleger de opmars van het Duitse Eerste Leger 24 uur ophouden. Het Franse Vijfde Leger heeft ten oosten van hen stelling ingenomen tussen Samber en Maas. Er zijn de voorbije dagen al enkele schermutselingen geweest tussen Britse en Duitse cavaleristen. Twee dagen geleden heeft soldaat Edward Thomas bij Casteau het eerste Britse schot afgevuurd sinds Waterloo. Onverdedigbaar De Duisters zijn verrast door de aanwezigheid van de Britten. De Britten zullen op hun beurt verrast worden door de Duitse getalsterkte (drie tegen een) en de overweldigende vuurkracht van de Duitse artillerie. Maar voorlopig kijkt Frank Godley vooral met ongeloof naar de grijze uniformen die en masse, maar traag en goed zichtbaar door de velden naderen. Wanneer het order klinkt, hebben de Britse infanteristen hun tegenstanders maar neer te knallen. Hun Lee Enfield is het beste geweer ter wereld. Geoefende soldaten vuren er vijftien tot twintig trefzekere schoten per minuut mee af, tot op 270 meter afstand. De Duitse soldaten hebben het gevoel dat ze op een muur van mitrailleurvuur aflopen. Toch houden de Britten geen stand tegen de Duitse overmacht. Hun stelling in een boog van het kanaal is zo goed als onverdedigbaar, want ligt aan drie zijden onder vuur. Kort na de middag wordt het bevel tot terugtrekking gegeven. Luitenant Dease, die de mitrailleur bedient, raakt voor de vijfde keer gewond en wordt geëvacueerd. Soldaat Godley neemt vrijwillig het wapen over en dekt gedurende twee uur de terugtocht. Wanneer ook hij wordt getroffen, heeft hij nog de kracht om de mitrailleur in het kanaal te gooien, voor hij krijgsgevangen wordt gemaakt. Godley en Dease zullen na de oorlog de hoogste onderscheiding voor moed ontvangen, het Victoria Cross. Pijl en boog Op verschillende plekken aan het kanaal breekt het Britse front. Gedisciplineerd en keihard vechtend plooien de verschillende bataljons van het expeditieleger zich terug op een nieuwe verdedigingslijn. De Britten maken zich sterk daar stand te kunnen houden. Ze hebben de Duitsers immers zware verliezen toegediend. Bij de vijand dringt het besef door dat Parijs dan toch niet om de hoek ligt. Om twee uur ’s nachts bereikt slecht nieuws het hoofdkwartier van het Britse Expeditieleger. De Franse lijn bij de Samber is gebroken. De Britten dreigen omsingeld en vernietigd te worden. Chaos en verwarring slaan toe. ‘Maar op dat moment komt een zeer verwarde officier naar ons toe met de vraag of we niets vreemds hebben gezien. Hij wijst naar de hemel en ik zie heel duidelijk een vreemd licht waarin ik drie vormen herken. De middelste lijkt gespreide vleugels te hebben’, zo zal een anonieme korporaal een jaar later vertellen. Het zijn engelen die, gewapend met pijl en boog en onder bevel van Sint-Joris, de Duitse opmars voldoende ophouden zodat het Britse expeditieleger haar strategische terugtocht kan organiseren. Propaganda Het verhaal van de engelen duikt voor het eerst op in een fictief verhaal van Arthur Machen in de London Evening News, op 29 september 1914, maar gaat al snel een eigen leven leiden. Verschillende soldaten zullen achteraf bevestigen dat ze in de noodlottige nacht van 23 op 24 augustus 1914 effectief werden gered door engelen. Hallucinaties? Collectieve psychose? Waanbeelden van zwaargewonden of soldaten in schok? De Engelen van Bergen groeien uit tot een van de sterkste Britse mythes uit de Eerste Wereldoorlog. Kunstenaars zetten de legende om in beeld, muziek en doek. Priesters verkondigen het verhaal van op de preekstoel en spiritualisten laten er duizenden exemplaren van drukken. Maar vooral voor de Britse oorlogspropaganda, dringend op zoek naar vers kanonnenvlees, is de collectieve hysterie het welkome bewijs dat God de zijde van de geallieerden heeft gekozen. DS, 23-08-2014 (Lieven Sioen)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |