![]() |
|
|
|
#1
|
||||
|
||||
|
De oorzaak van het kwaad
Verlichting is een modieus buzzword geworden. Ongeveer elke politicus wenst zich erop te beroepen, weinigen kennen er de wortels van. Paul Goossens illustreert hoe mei ’68 met die inzichten omging en zichzelf zo tot eeuwige vijand bombardeerde van al wie behoudsgezind is. ‘Niets zal nog hetzelfde zijn’, cryptische woorden van toenmalig Commissievoorzitter Romano Prodi, in de Embraer van de Belgische luchtmacht, enkele uren nadat twee vliegtuigen zich in de Twin Towers van New York hadden geboord. Samen met premier Guy Verhofstadt en de hoge vertegenwoordiger Javier Solana was Prodi in zeven haasten uit Yalta vertrokken om in Brussel aan de oorlog van de 21ste eeuw te beginnen, de war on terror. De volgende dag werd het fameuze artikel 5 van het Navo-verdrag geactiveerd en enkele weken later regende het bommen op Afghanistan. Anderhalf jaar later werd het Irak van Saddam Hoessein onder de voet gelopen. Amerika en het Westen hadden een nieuwe vijand: de politieke islam. Veel maar niet alles veranderde. Ondanks de strategische reset bleven de sixties op de radar van veel conservatieven staan, als doelwit. Intrigerend. Al even bevreemdend was dat een nieuwe generatie, die ’68 slechts als een vergeeld krantenknipsel kende, op haar beurt groot alarm sloeg. Uitgerekend in Nederland, waar de vijfdaagse bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam in mei 1969 met voorsprong de balorigste daad van de contestatie was, stonden er dertigers op die Nederland, Europa en het Westen voor het gif van de sixties waarschuwden. Thierry Baudet is er zo een. ’68 is voor hem synoniem van afbraak en verval. ‘Toen begon de zelfhaat tegen de westerse cultuur en de Europese zelfvernietiging.’ Het leverde hem applaus en een parlementszetel op. Ondertussen heeft een nog jongere dertiger het licht gezien, Sid Lukkassen. In de eerste alinea van zijn boek Avondland en identiteit is het al bingo. ‘De zogenaamde bevrijding van ’68 is omgeslagen in een vernietiging – een vernietiging van waarden, deugden en erfgoed.’ Dat hij in goed gezelschap is, schrijft hij in de volgende alinea. Ook Michel Houellebecq, Roger Scruton en Theodore Dalrymple menen dat sinds ’68 de culturele rot is ingetreden. Nu al heeft Lukkassen recht op een standbeeld. Hij was het toch maar die het verweesde mansvolk de troostende zin meegaf: ‘Er is een cultuur van politieke correctheid ontstaan die ten nadele is van intellectuele masculiniteit.’ Trotse onderwerping Het is logisch, zelfs coherent dat ’68 na nine eleven een doelwit bleef. Door de promotie van de politieke islam tot westerse vijand nummer één was de conservatieve kerk aan een grondige ideologische restyling toe. Ook al willen ze het vandaag niet meer horen, twee eeuwen lang waren conservatieven heel koele minnaars van de verlichting. De meesten waren hardnekkige tegenstanders, anderen rabiate anti’s en nog anderen vonden het een perverse aberratie. De Britse politicus Edmund Burke (1730-1793), de aartsvader van het conservatisme, behoorde tot de hardste kern en met zwier en panache formuleerde hij de bezwaren van de happy few. Tot vandaag inspireert hij denkers en politici. Bart De Wever koketteert al jaren met the right honourable Burke en telkens presteert hij het om een rookgordijn rond het wezenlijke van diens gedachtegoed op te trekken. Als Burke de Franse Revolutie verketterde, was het niet omdat hij een zachtgekookte pacifist was, wel omdat hij de ideeën van de verlichting vreselijk vond. Al in 1755, decennia voor de Bastille werd bestormd, rekende hij af met Jean-Jacques Rousseau, volgens Burke ‘de personificatie van het kwaad’. Gelijkheid was voor Burke erger dan ketterij, het was een bom onder de mooiste der werelden, het ancien régime. Het was de wereld van Marie-Antoinette – ‘nooit werd de planeet door een zaliger droombeeld opgefleurd’ – de ridderlijke wereld van de ‘eerbiedige loyaliteit aan rang en geslacht, trotse onderwerping, waardige gehoorzaamheid en nederigheid van hart die zelfs in ondergeschiktheid de geest van verheven vrijheid levend hield’. Zelden werd soumission voor religieuze macht, standen en privilegies zo perfide en hypocriet gepromoot. Zijn Reflections on the revolution in France is één langgerekte nostalgische kreet. Voor onderwerping, tegen emancipatie. Alle conservatieven zitten in de knoop met de verlichting. Ook de Vlaamse, en dat heeft minder met onze pathetische Boerenkrijg te maken dan met de ankerpunten en de doelstellingen van het onbevoogde denken. Vóór nine eleven werd die terughoudendheid, zo niet afwijzing, gedoogd, vandaag niet meer. Vanwege de recalcitrante moslims kan de verlichting niet langer als een kwaad venijn worden weggezet. Sinds de moslim om de hoek woont, werd de koele conservatieve minnaar een warmbloedige supporter van enkele verlichtingstrofeeën: scheiding van kerk en staat, gelijkheid van man en vrouw, vrije meningsuiting, zelfs homo’s en lesbiennes worden nu gekoesterd. Niet toevallig zijn het punten waar de islam mee worstelt en evenmin is het toeval dat de conservatief de verlichting tot die punten vernauwt, dus verminkt, en er het gelijkheidsidee mee begraaft. Ideologische carambole De tactische souplesse van de conservatief mag niet verbazen, want hij is een opportunistische overlever, geen donquichot, wel een professional van de tactische terugtocht. Maar de wendbaarheid is niet het hele verhaal. De weerstand tegen de verlichting behoort tot het wezen van het conservatisme. Herman De Dijn, de gerespecteerde hoeder van behoud en traditie in Vlaams filosofenland, formuleerde het scherp. ‘Het conservatisme,’ zei hij, ‘is geen oorspronkelijke positie. Het is een reactie op de verlichting en haar mentaliteit van tabula rasa en hang naar utopie.’ Met andere woorden: het verzet tegen Rousseau & co. behoort tot het DNA van het conservatisme. Maar vanwege het ‘politiek correcte denken’ in tijden van war on terror moet het versluierd worden. Zo komt ’68 opnieuw in beeld. Door de sixties onder schot te nemen, kon het enkele pijlers van de verlichting treffen. Als er al iets als een ideologische carambole bestaat, hoort deze stoot er zeker bij. Echt innoverend is deze demarche nochtans niet. In de jaren vijftig van de vorige eeuw was de communistische Sovjet-Unie met stip vijand nummer één van het Westen. Toen ook waren er punthoofden die via het communisme met de radicale verlichting probeerden af te rekenen. De roerganger was Isaiah Berlin, de westerse cultfilosoof van de tweede helft van de 20ste eeuw. Berlin was een man met een missie, een liberale militant in tijden van Koude Oorlog. Dat hij het communisme uitspuwde, kan niet verbazen, wel dat hij al zijn energie in de ontluistering van de verlichting stak. Daar lag de oorzaak van al het totalitaire kwaad, want daar werd de almacht van de rede gedecreteerd. Of ze nu Montesquieu, Locke, Condorcet of Voltaire heetten, allemaal werden ze door Berlin fijngemalen. Net zoals bij Burke was Rousseau de grote satan. Hij is, zo luidt het vonnis van Berlin, ‘een van de meest sinistere en grootste vijanden van de vrijheid in de hele geschiedenis van het westerse denken’. En er was meer. Robespierre, Hitler, Mussolini, de communisten: één grote pot nat. Allemaal haalden ze de mosterd bij Rousseau. Subtiel redeneren en Koude Oorlog, het wou maar niet lukken. Dit was geen sluipmoord op de verlichting, zoals na nine eleven, veeleer een standrechtelijke executie. Niets hypocriet gesteggel, heel transparant de beuk erin. En toch mocht Berlin op zijn troon blijven. Niemand die hem zijn aanslag zwaar aanrekende. Ook in Macht en onmacht, het groot alarm van Tinneke Beeckman over het slopen van de verlichting, krijgt Berlin niet één vermelding. Michel Foucault daarentegen, maar ja, hij was een van de pioniers van het postmoderne denken en draagt het label ’68. Totalitaire blindheid Als het over ’68 gaat, zijn de paradoxen nooit ver weg. De relatie verlichting-contestatie is er zo één. Ondanks de vele vingerafdrukken werd ’68 nauwelijks als een late loot van de verlichting geboekt. Daarvoor waren we blijkbaar te jong, te dilettant. En het is waar, van Rousseau wisten we weinig en uit Du contrat social werd nauwelijks geciteerd. Met Herbert Marcuse, Wilhelm Reich of een Foucault, allemaal filosofen die de wisselbeker maîtres à penser van ’68 kregen, lag dat anders. Hun boeken gingen wel over de toonbank en hun stellingen leidden tot ambiance in de media. Maar bij de activisten was hun impact minimaal. Ik kan me geen volksvergadering herinneren waarin iemand de beweging aan De eendimensionale mens van Herbert Marcuse aftoetste. Wat het debat wel oppookte, waren de drie woorden die destijds Frankrijk en Europa veranderden. Opnieuw was het égalité die de brandstof leverde en de contestatie zin en perspectief gaf. En dan waren er de vragen hoe je dat met liberté verzoende en waar de grenzen van de solidariteit, fraternité, lagen. Het zijn de kwesties die ertoe doen, zowel in 1968 en in 2018 als in 1784 toen Immanuel Kant Was ist Aufklärung publiceerde. Zoals gelijkheid het watermerk van de verlichting was, was het dat ook van de contestatie. De hardnekkigheid waarmee ’68 het arbeidersdeficit aan de universiteiten bleef aanklagen, is er een illustratie van. Over de wijze waarop we die gelijkheid met vrijheid moesten combineren, was er geen consensus. Voor enkele gestaalde lezers van Marx en Lenin was het een luxeprobleem of, erger, een kleinburgerlijke oprisping. De blindheid van sommigen voor de totalitaire 20ste eeuw is een triest hoofdstuk van de contestatie. Antiautoritaire proloog Dit was een abdicatie voor het ‘durf te denken’ (sapere aude), het motto van de verlichting en de sleutel voor individuele en collectieve emancipatie. Elk origineel denken en elke emancipatie beginnen met een afwijzing, een weigering om tradities te volgen en autoriteiten te gehoorzamen. In die zin behoort de antiautoritaire demarche tot het wezen van de verlichting en was ’68 een uitstekende leerling. Het was een eerste stap in een traject om het lood van uitgeleefde regels en dogma’s af te schudden. Een nieuw begin van hetzelfde emancipatieverhaal dat in de 18de eeuw dit continent door elkaar schudde. Toen werd een wereld van standen, privileges en verstikkende tradities uitgedaagd en met subversieve begrippen als mensenrechten, gelijkheid en vrijheid ondergraven. In de sixties werd die draad weer opgenomen. Deze keer begon het niet in Frankrijk en waren er geen wijzen die met een allesomvattende Encyclopédie een ander denken ontvouwden. Deze keer ging het om een opstoot van jongeren die aanvoelden dat ongelijkheid en conformisme weer het nieuwe normaal werden. De antiautoritaire kreet was slechts een proloog van een groter verhaal en het echte debat over bevrijding, gelijkheid en de sloop van privilegies. De snuffelhond in de conservatief weet dan genoeg. Dit is de geur van de verlichting. Dit is dezelfde springstof die het ancien régime ontwrichtte, de kerk- en andere vorsten vele octaven lager deed zingen en Friedrich Schiller tot Alle Menschen werden Brüder inspireerde. Anarchistische trip Dat de verlichting de ideeën voor de contestatie leverde, hebben de rechtse en linkse bashers van de contestatie systematisch verduisterd. Veel simpeler was het om ’68 aan een van zijn tientallen slogans op te knopen. Ook Louis Tobback draaide er zijn hand niet voor om. Tien jaar geleden haalde hij de evergreen ‘verboden te verbieden’ opnieuw uit het museum om de contestatie nog eens als een anarchistische en hedonistische trip te dumpen. In een halve eeuw tijd hebben de anti’s aan zowat alle slogans een strop geknoopt, behalve aan één. Uitgerekend een slogan die geen individueel hoogstandje was, maar door tienduizenden in vele Franse steden werd gescandeerd en de essentie van ’68 wel verwoordde: nous sommes tous des juifs allemands. Dit was geen gratuite kreet tegen autoriteiten, wel een slogan die een nieuw wij neerzette. Niet etnisch, niet nationaal, niet religieus. Dit was een wij dat voorgoed komaf wou maken met de wortels van de Holocaust en de Europese zelfdestructie. Dit was ons ‘nooit meer’. Dit was ons alternatief op naties, staten en regimes die zich zo superieur waanden dat ze er oorlogen, concentratiekampen en dictatuur voor overhadden. Daarmee namen we de draad van de verlichting op, maar ook van het multinationale project dat Europese Unie heet en dat door zoveel conservatieven en nationalisten wordt verguisd. Hun wereld is verankerd in onderwerping en gehoorzaamheid aan traditie en cultus van de natie. Die wereld spoorde niet met die van de verlichting en evenmin met die van ’68. Dat verklaart allicht waarom de kritiek op de verlichting van tweehonderd jaar geleden nauwelijks verschilt van de kritiek op ’68. In 1790 treurde Burke over de schone tradities die de verlichting overboord kieperde, in 2010 veegde De Wever met ’68 de vloer aan omdat het ‘zo gretig tradities en instituties’ aanviel. DS, 29-12-2017 (Paul Goossens) Laatst aangepast door bijlinda : 29th December 2017 om 05:08 |
|
#2
|
||||
|
||||
|
Nooit eindigende strijd voor gelijkheid
Ook na nine eleven en de promotie van de politieke islam tot vijand nummer 1, blijft ’68 voor vele conservatieven een doelwit. Opmerkelijk, maar niet onlogisch. Nog opmerkelijker is dat het conservatief chagrijn de aandacht op de vergeten dimensie van de contestatie vestigde. Ze was zoveel meer dan een antiautoritaire trip, ze was een update van de verlichting. Een noodzakelijke bovendien. Veel seismologen van de maatschappelijke bevingen werden in de sixties koud gepakt. Plots was de rebellie daar en weinigen hadden ze voorspeld. Pierre Viansson-Ponté schreef honderden commentaren voor Le Monde, slechts één maakte hem onsterfelijk, dat van 15 maart 1968 met de kop ‘Quand la France s’ennuie’. Drie maanden later daverde heel Frankrijk en moest president Charles de Gaulle alles uit de kast halen om het kabaal te stoppen. Ook voor de activisten was het een onverwachte storm. In enkele weken tijd muteerden ze van meeloopstudenten tot woordvoerders van een rebellerende generatie. Ze moesten antwoorden geven op vragen waarvoor geen debatfiches bestonden. Daarnaast was het voortdurend kiezen en beslissen. Nauwelijks twintig en zonder rugdekking moesten ze oordelen over de richting van de contestatie, de actiemiddelen en het gebruik van geweld. Het werd een spannende, verraderlijke tocht en ongelukken bleven niet uit. In Duitsland en Italië kozen enkelen voor terreur. De Rote Armee Fraktion, alias de Baader-Meinhof-Groep, was goed voor 15 aanslagen en 13 doden, de Brigate Rosse pakten het in Italië nog ruiger aan: 75 doden, onder wie de voormalige premier Aldo Moro. Hoewel de Vlaamse contestatie, ook de katholieke vleugel, de guerrillero’s in Afrika en Latijns-Amerika een warm hart toedroeg, was ze immuun voor de terroristische verleiding. In kleine kring was het even punt van debat, maar voor niemand was het een optie. Argumenteren hoefde nauwelijks. Het was een principieel njet tegen terreur, maar niet tegen straatprotest met een fors uitroepteken. De traditie van de voorvaderen dat een verdwaalde kassei soms in een vitrine belandt, bleef overeind. Pas toen Leuven de straten asfalteerde, kwam er sleet op dit gebruik. De totalitaire verleiding Terreur is niet de enige smet die aan ’68 kleeft, er is ook de totalitaire ontsporing. Ik ben het eens met Hannah Ahrendt dat het totalitarisme dé plaag van de 20ste eeuw was. Dat schrijf ik eind 2017, maar in ’68 was ik niet zover en ik was niet de enige. Het blijft bizar en moeilijk verklaarbaar. Ondanks de diepe antiautoritaire bedding van de contestatie vergoelijkten nogal wat activisten veel dictatoriaal bestuur. Terwijl we het democratische manco in eigen land aanklaagden, argumenteerden we dat China, Cuba en de derde wereld goede redenen hadden om de democratie voor onbepaalde tijd af te voeren. Behoorlijk schizofreen, maar hoe kon het anders. Als schizofrene democraten kwamen we uit het middelbaar onderwijs. Als je daar iets níet leerde, was het liefde en zorg voor democratie. Dat het fascisme in eerste instantie een oorlogsverklaring aan de democratie was en dat de Vlaamse collaboratie daar enthousiast aan had meegewerkt, moesten we elders ontdekken. Op gezag van Lenin en Mao schrapten de stichters van Amada de democratie als hoogste politiek goed. Eerst kwamen de klassenstrijd en de dictatuur van het proletariaat, dus van de partijleiding. Zo werd de band met ’68 doorgeknipt en begon een tragische politieke odyssee van de meest genereuze kompanen van mijn generatie. Pas in de 21ste eeuw losten de boegbeelden van weleer de rol, verdween de totalitaire dwaling zonder veel uitleg onder het tapijt en werd PVDA een relevante politieke partij. Veertig jaar later dus dan Agalev, dat de democratische inspiratie van ’68 wel doortrok en het engagement van de sixties verdiepte en uitbreidde. Ecologie werd tijdens de hoogdagen van de contestatie slechts vluchtig aangevinkt. De auto verblindde toen het denken en voor de partijkassen was beton het nieuwe goud. Pas in de jaren 70 begon het zaaigoed van de sixties te kiemen en begon de vergroening van politiek Vlaanderen. Omdat ’68 hooguit een rebellie was en in geen enkel land de macht of een parlementaire meerderheid veroverde, ligt veel erfgoed van de sixties in een onduidelijk niemandsland, waar collectieve ideeën en maatschappelijke grondstromen ontspringen. ’68 schreef zich een pleuris aan manifesten en pamfletten, maar een regeerakkoord of een bijbel was daar niet bij. ’68 was geen politieke partij en had geen heilig officie of centraal comité dat zich op onfeilbaarheid kon beroepen en standpunten ijken. Het unieke van de contestatie zat hem in de maatschappelijke energie die ze vrijmaakte. Ze was een lanceerplatform voor een emancipatiegolf, een luide wekker voor ingedutte samenlevingen. De hele maatschappelijke winkel werd opgeschud en steeds meer autoriteiten botsten op tegenspraak. Het begon in het onderwijs. In zowat alle Vlaamse scholen gingen actiecomités aan de zuilen van betutteling en bevoogding knagen. De scholen waren een doel op zich en tegelijk een tussenstation van een contestatie die de hele samenleving in het vizier nam. Thema’s die in de universitaire broeikas nauwelijks of niet aan bod kwamen, wegens te min, te soft of te explosief, werden hier wel opgepikt. Ecologie was er zo een. Van pik tot pil Een soortgelijk gistingsproces voltrok zich rond derdewereldproblematiek, sociale strijd, pacifisme en een dolgedraaide wapenwedloop. Zelfs in de duisterste hoeken van la Flandre profonde werden de rolluiken opgetrokken en werden kwesties die het bonzendom uit het publiek debat hield, inzet van controverse. Beetje bij beetje moesten de behoeders van de status quo terrein prijsgeven en hun standpunten bijschaven of herroepen. Als op zondag 23 oktober 1983 bijna 400.000 betogers – de grote meerderheid Vlamingen – tegen de kernraketten demonstreerden, was dat geen mirakel of hallucinatie. Dit was een mentale aardschok, want voor het eerst werd de consensus rond de Koude Oorlogslogica doorbroken. Er ging jarenlang gekibbel aan vooraf met het Vlaamse machtsapparaat bij uitstek, de toenmalige CVP. Ik mocht het meemaken hoe de Leuvense rector Piet De Somer, prominent lid van de christelijke nomenclatuur, in een bomvolle Leuvense aula de CVP, in casu de latere minister-president Luc Van den Brande, met verve de mantel uitveegde, omdat de partij zich als een poedel van Washington opstelde. Toen begon de deemstering van de Vlaamse christendemocratie en ondertussen weten we dat ze er nooit van herstelde. Oh ja, en dan was er de seksuele revolutie. Als ’68 al het vaderschap over een revolutie mag claimen, zo luidt een veelgehoorde evergreen, dan is het de seksuele. Zou het? Ik vind dat die stelling de pil groot onrecht aandoet. Niet de onvermoeibare pik van de soixante-huitards, wel de pil sloopte de barrières naar seksuele gelijkheid. Het was de pil, niet de geremde contestatie, die van seks een ontspannen feest maakte en vrouwen uit de seksuele soumission haalde. Het reilen en zeilen van de geslachten was nauwelijks een punt van publiek debat. En wanneer het toch gebeurde, zoals in Nanterre, waar het bedje van de Franse mei-revolte werd gespreid, was het slechts een voorspel voor een nieuw nummertje autoriteiten schofferen. In Leuven was het niet anders. Het beruchte seksnummer van Ons Leven choqueerde, omdat het (veertig jaar te vroeg?) het potje paapse pedofilie opende. Voor de academische overheid en de katholieke pers was dat er ver over. De christelijke ethiek afdekken kwam eerst, dan de persvrijheid, vrije meningsuiting en helemaal op het laatst vrouwenrechten. De gevolgen laten zich raden: nog een rel met de autoritaire universiteit en weer geen debat over de plaats van de vrouw in de machocultuur. En dat er zoiets als grensoverschrijdend gedrag van mannen-met-macht bestond, zagen we niet of wilden we niet zien. Net zomin als de vaststelling dat vrouwen op volksvergaderingen nauwelijks het woord kregen. ‘De seksuele revolutie’, zei het feministische boegbeeld Anja Meulenbelt ooit, ‘was heel seksueel, maar weinig revolutionair. Omdat de mannen niet mentaal mee veranderden, betekende het gewoon meer kut op de markt.’ Pas toen in het begin van de jaren zeventig de tweede feministische golf op gang kwam en Dolle Mina en andere Women’s Lib er zich mee moeiden, begon het te knetteren en kwam er beweging in de traditionele rolmodellen. Culturele hegemonie? Omdat ze vonden dat de ‘journalistiek de voortzetting van de contestatie met andere middelen’ was, trokken nogal wat ‘oud-strijders’ de pers in. Zo werden de media, naast het onderwijs, de ‘frontlijnstaat’ van een grote, ideologische stellingenoorlog. Andere thema’s, feiten en standpunten haalden nu de journaals en frontpagina’s. Voor de debatten in de Vlaamse achterkeukens was het een hefboom. Niet alleen de media, ook de overheid, de politieke partijen, het middenveld en zeker het onderwijs hadden soixante-huitards in dienst. Meer heb je niet nodig voor een netwerk, annex mollenwerk, dat nu eens niet door de klassieke drukkingsgroepen werd aangestuurd. Daarbovenop kwam de nieuwe mediahiërarchie. Televisie was aan een onstuitbare opmars bezig, verlegde de normen, privilegieerde beeld en emotie, verplichtte verstard en verzuild gazettenland tot verandering. De slagbomen van het ideologisch en partijpolitiek conformisme gingen omhoog, zodat eigentijdse en progressieve journalistieke profielen een kans kregen. Was dit het moment waarop de sixties de ‘culturele hegemonie’ veroverden en die de conservatieve kerk van Antwerpen tot Alabama doet kwijlen van goesting? Absolute onzin, die ervan uitgaat dat ’68 een pensée unique was. Uitgerekend dat was het niet. Als het al een pensée was, dan een heel diverse en niet zelden tegenstrijdige. Trouwens, wanneer het om de knikkers ging en het harde beleid werd afgeklopt – kernraketten, indexsprongen, devaluatie, aanslagvoeten en deregulering – werden de ’68-ers door the powers that be straal genegeerd. Dan stonden ze aan de zijlijn, was het spartelen op het droge. Met de val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie verdween de wereld van ’68. De Koude Oorlog en het verdeelde Europa, belangrijke ijkpunten in ons denken, waren plots voorbij en een nieuwe wereldorde tekende zich af. Eén met de VS als enige grootmacht en de vrije markt als absolute waarheid. Een wereldorde die steeds minder belang aan gelijkheid hechtte, waar informatie met de snelheid van het licht de planeet rondging en waar de klassieke media hun monopolie op berichtgeving en opiniëring kwijtraakten. Met de raid op de Twin Towers op 11 september 2001 werd de twintigste eeuw onder puin en gruis begraven en toen het stof was gaan liggen, lag de agenda van de 21ste eeuw klaar. Er moesten antwoorden komen op vragen waarvan de achtenzestigers zich destijds niet eens bewust waren. Gelijkheid op de agenda houden Wordt dit het onvermijdelijke requiem van ’68? Niet noodzakelijk, geschiedenis blijft listig. Ook de 21ste eeuw kan moeilijk zonder de magie, de gedrevenheid en het geloof van de sixties. De ambitie dat er een multicultureel ‘wij’ moet komen, is actueler dan ooit. Op een moment dat de oude demonen – de natiestaat en de hele handel van ‘Eigen volk eerst’, ‘La France d’abord’ en ‘America First’– weer springlevend zijn, is er nood aan taai en principieel verzet. Het tegendeel dus van een nieuwe collaboratie rond nationale superioriteit, een verzet bovendien dat de meerwaarde van een multinationaal project als de Europese Unie verdedigt. Eén ding weten we immers met zekerheid: het harde nationalisme zal niet rusten vooraleer de Europese Unie weer een machteloze statenbond is. Hun sloopkogel ligt klaar: opbod rond nationale identiteit. Het duurde meer dan 150 jaar vooraleer België politieke gelijkheid een beetje ernstig nam. Pas in 1948 kwam er stemrecht voor vrouwen en kreeg het Belgisch mannenparlement een schijn van representativiteit. Als het om gelijkheid draait, zowel politiek als economisch, staan er steeds nieuwe geprivilegieerden op die de status quo, annex hun dominante positie, verdedigen en de Franse revolutie verminken tot maximale vrijheid, minimale broederlijkheid en nog minder gelijkheid. Na de val van de Berlijnse Muur en de implosie van het communisme verdween gelijkheid haast uit het testament van de verlichting. De nalatenschap moest sporen met groeiende tolerantie voor steeds ongelijkere inkomens en vermogens. Met de aanslag op de Twin Towers en de promotie van de politieke islam tot vijand nummer 1 volgde een nieuwe update. Om de moslims bij de les te houden, werd gelijkheid weer in de vitrine gezet, maar wel een geamputeerde, want tot pure gendergelijkheid gereduceerd. Omdat de elite van de 21ste eeuw niet wil zien dat politieke gelijkheid een farce wordt als sociaaleconomische gelijkheid verdwijnt, blijft ’68 relevant en wordt het requiem allicht weer verdaagd. Niet alleen was de contestatie geïnteresseerd in de stem en de waarheid van de machtelozen, tegelijkertijd had ze de branie om autoriteiten voor joker te zetten en met hun rammelend gelijk de vloer aan te vegen. Die rebelse pret mag de 21ste eeuw zich zeker niet ontzeggen. Hoe meer tegenspraak de zelfingenomen leiders krijgen, hoe meer onheil de planeet bespaard blijft. DS, 30-12-2017 (Paul Goossens) Laatst aangepast door bijlinda : 30th December 2017 om 05:45 |