Inloggen

Bekijk de volledige versie : Félicien Rops


Barst
24th July 2008, 00:50
"Ik was in Namen en had niets omhanden. (…) Onderweg kwam ik een begrafenisstoet tegen . Ik heb altijd een zwak gehad voor begrafenissen. Het was een trieste begrafenis, en dat is eerder zeldzaam. Achter de kist (…) liep een blond jongetje, van dat fletse blond dat ontstaat door gebrek aan lucht en door “tienmaal alle vervoegingen overschrijven” als straf voor een glimlach. De arme drommel moest aan het hoofd van de rouwstoet lopen. Zijn neusje was rood van het wenen, de tranen bengelen aan zijn wimpers. Naast hem schreed waardig en beschermend een meneer, de”lieve oom”of een wettelijke voogd. (…) Voorts nog een dikke, jichtige pastoor met armen die tot op de gespen van zijn schoenen bungelden, twee naargeestig groteske priesters die psalmen zongen, rood aangelopen door een slechte spijsvertering, een koster met watjes in zijn oren, twee leden – een man en een vrouw – van een of andere congregatie, een misdienaar, een hond, dat was alles. (…) Tijdens de laatste gebeden besprenkelde de misdienaar de hond met wijwater en dronken de dragers een gelegenheidsborrel. Het tafereel beviel me wel, ik heb het meteen getekend op een grote lithografische steen, en dat is het."
Félicien Rops, 1860