|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
‘België wist van in het begin waar het misliep’
‘België wist van in het begin waar het misliep’
T. Naegels, Nieuw België: een migratiegeschiedenis 1944-1978,Lannoo: Tielt, 2021. In Nieuw België, een migratiegeschiedenis vertelt Tom Naegels hoe Italianen, Polen, Turken, Marokkanen én Duitsers ons land na de oorlog hielpen op te bouwen. ‘Als we niet rijk waren geworden door migratie, had de armoede ook tot problemen geleid.’ Tom Naegels is een kei in het fileren van denkfouten in het maatschappelijke debat. Als ombudsman van De Standaard hield hij collega’s bij de les en keerde hij geregeld zijn eigen krant binnenstebuiten. Als columnist kiest hij verhitte onderwerpen als de ‘woke-beweging’, zonder mee te gaan in het opbod van hartstochtelijke meningen. Maar in het migratiedebat *begon hij zeven jaar geleden een grote zinloosheid te ervaren. ‘Ik had het gevoel dat ik steeds dezelfde discussies hoorde, gevoerd door steeds dezelfde mensen, met steeds dezelfde morele verontwaardiging. Alsof we elke keer opnieuw moesten beginnen.’ Het zorgde voor een intellectueel keerpunt, zegt hij. ‘Ik ervoer een enorme leegte. Ik had geen zin meer om te wachten op de volgende hoofddoekenkwestie, hongerstaking of vluchtelingenstroom om weer hetzelfde te zeggen. Ik wilde een stap achteruit zetten.’ Meer dan vijf jaar lang dompelde Naegels zich onder in de naoorlogse migratie naar België. Hij las zich te pletter. In de Erfgoedbibliotheek in Antwerpen doorbladerde hij hele jaargangen van De Standaard op microfilm. Elk artikeltje dat iets met migratie te maken had, bestudeerde hij. Hij vond vergeten studies over inburgering die hedendaagse misverstanden rechtzetten, en kreeg de notulen van ver*gaderingen van het Vlaams Blok in handen. De postbode is het resultaat van al dat graafwerk net komen brengen. Tussen ons, op de eettafel in zijn huis in Berchem, liggen de eerste exemplaren in het Frans en het Nederlands. Nieuw België: een migratiegeschiedenis 1944-1978 is een gezaghebbend boek dat je vlot naar de wortels van de debatten van onze tijd voert. En dit is nog maar deel één: Naegels plant nog een tweede boek, over de periode van 1978 tot vandaag. Dat zal opnieuw vijf jaar onderzoek vergen. ‘Ik was vaak verrast door wat ik tegenkwam. De voldoening die het geeft om meer overzicht te krijgen: dat wil ik aan de lezers meegeven.’ Waarom moest dit boek er komen? ‘Het idee kwam in 2014, toen de vijftigste verjaardag van de gastarbeid uit Marokko en Turkije werd herdacht. Ik liep rond op mooie tentoonstellingen en las goeie boeken, maar ik vond het een vrij bescheiden herdenking. Voor een historische gebeurtenis die zo’n impact heeft gehad, die zo’n enorme breuklijn heeft gecreëerd en waar tot vandaag zo vaak over gediscussieerd wordt, bleef het vrij summier. We worden gebombardeerd met herdenkingen, documentaires, tentoonstellingen en populariserende *wetenschappelijke werken over andere periodes uit de geschiedenis, zoals de Wereldoorlogen. Over migratie is de parate kennis veel kleiner.’ Waarom nodigde België de eerste keer migranten uit? ‘Na de Tweede Wereldoorlog was het essentieel dat de productie van de Belgische industrie weer op gang kwam, zodat mensen weer werk hadden en de economie zich kon herstellen. Daarvoor was er veel steenkool nodig – dat was de primaire energiebron toen. België bezat zelf steenkoolmijnen, een geluk, maar het was onmogelijk om nog voldoende Belgen te vinden om daar te werken. Dat kwam door de aard van het werk – zwaar, gevaarlijk – maar ook door het dalende geboortecijfer. In een gezin van twaalf kinderen gaan er altijd wel een paar naar de mijn, maar met twee kinderen zijn er andere verwachtingen. Nu, geen probleem, want er waren ook landen met een hoog geboortecijfer en een overschot aan arbeidskrachten. In die tijd geloofde men dat die twee op elkaar afgestemd konden worden. Men sprak zelfs van een “demografisch optimum”. Zoals de wind van hogedrukgebieden naar lagedrukgebieden gaat, zo moesten migranten van “overbevolkte” naar “onderbevolkte” landen afreizen.’ Er was een torenhoog geloof in de maakbare samenleving. ‘Absoluut. Aan de vooravond van de sixties dachten Europese landen: de wind staat goed, de sterren staan goed, we kunnen onze economie enorm doen groeien en onze landen steenrijk maken. Als je kijkt wat er toen allemaal gebeurd is: dat is redelijk indrukwekkend. Ieder land maakte vijfjarenplannen. Onder impuls van de christendemocraat Gaston *Eyskens werd in heel België veel geïnvesteerd en gebouwd. De haven van Antwerpen werd uitgebreid om de transporteconomie en schepen van de toekomst te faciliteren. KMO-zones werden met elkaar verbonden door een dichter wegennet. Die plannen hebben goed gewerkt, maar om zo snel rijker te worden, had men opnieuw véél extra mensen nodig. Onze actieve bevolking was gewoon niet groot genoeg. Iemand moest de steenkool opgraven die de grote omwentelingen van energie voorzag, en iemand moest al die ambitieuze bouwwerken uitvoeren. Door ongeschoolde werkkrachten uit het buitenland te halen, konden autochtone Belgen gaan studeren om later de meer gegeerde jobs te vinden.’ De eerste buitenlanders die het naoorlogse België hielpen op te bouwen, waren Duitsers, schrijft u. ‘Weinig mensen kennen dat verbijsterende verhaal. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden krijgsgevangenen door de geallieerden ingezet als dwangarbeiders. De Verenigde Staten brachten hen naar Amerika. De Britten verscheepten hen naar de uithoeken van hun wereldrijk. Zo waren er jarenlang Italianen aan de slag in Zuid-Afrika en Australië. Maar België begon de gevangen Duitsers dus pas in te zetten toen de oorlog al voorbij was. Drie jaar lang hebben 50.000 Duitsers hier in de steenkoolmijnen in Wallonië en Limburg gewerkt, zonder hun families terug te zien. Ze maakten de wederopbouw mogelijk en leefden in vieze woonbarakken. En België was zeker niet alleen: Groot-Brittannië en de Verenigde Staten hielden meer dan 400.000 dwang*arbeiders ook nog een tijd na de oorlog in dienst. In de Sovjet-Unie zaten ze zelfs tot 1960 vast in werkkampen.’ Maar de winnaars van de oorlog wilden liberale democratieën zijn, met groeiende aandacht voor de mensenrechten. Daar hoorden krijgsgevangen als oorlogsbuit niet bij. Naegels vond dagboeken van enkele van de Duitsers die hier in de mijnen zwoegden: ‘Ik zie geen sprankel hoop meer en ik geloofde nog zo hard in de democratie’, schreef een van hen. ‘Het liefst zou je je een strop willen knopen, maar als je dan denkt aan je vrouw en je kind, en hoe het zal zijn om ze weer te zien, doet dat je alles verdragen.’ Hun lot was al snel onverdedigbaar. Na drie jaar konden de Duitsers naar hun families terugkeren, en moest ons land op zoek naar arbeidskrachten die uit eigen beweging wilden afdalen in de diepe koolputten. Daarvoor werd gekeken naar Italië. Dat land had al lang een arbeidsoverschot. Ze werden massaal gelokt met grote affiches in dorpen in het hele land, die spraken over de goede loonvoorwaarden. Toen er in die toestroom ‘te veel communisten’ en ‘luie’ Zuid-Italianen zaten, werd de kerk ingeschakeld om brave katholieken te rekruteren. Ruim tien jaar hielden Italianen de Belgische steenkoolproductie op peil. Maar de Italiaanse pers en politiek spraken schande van de omstandigheden waarin hun land*genoten moesten samenhokken – in heel België was er woningnood, ook autochtonen leefden in afschuwelijke krotten – en de vele dodelijke ongevallen, met Marcinelle in 1956 als culminatiepunt. Dat deed de Italiaanse migratie sputteren en uiteindelijk ophouden. Waarom koos België toen voor akkoorden met Marokko en Turkije, en niet met pakweg Algerije of Egypte? ‘Migranten worden altijd geassocieerd met de politieke actualiteit van hun herkomstland. Dat is vandaag nog steeds zo. Zo had Algerije toen de reputatie van een rebels land omdat er tijdens de onafhankelijkheidsoorlog aanslagen werden gepleegd en omdat het land na de onafhankelijkheid een revolutionaire, anti-imperialistische koers vaarde. Alle Algerijnen waren dan vanzelf verdacht. Dat zorgde vaak voor misverstanden. Kijk naar het verschil tussen de houding tegenover Saoedi-Arabië en die tegenover Egypte. Van de Saoedische koning Faisal werd gezegd dat hij een gematigd leider was, terwijl de Egyptische president Gamal Abdel Nasser als een gevaarlijke revolutionaire gek werd gezien. Tijdens de Suez-crisis schreef de socialistische minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak een brief aan de Britse regering waarin hij zei dat hij vreesde dat Nasser een nieuwe Hitler zou worden. Als je met de blik van vandaag naar Nasser en Faisal kijkt, ligt je sympathie eerder bij de eerste.’ Was men zich bewust van de grote uitdagingen die migratie meebrengt? ‘Ik hoorde Sammy Mahdi (staatssecretaris voor Asiel en Migratie, CD&V, red.) onlangs in een interview zeggen dat er in de periode van de gastarbeid niemand stilstond bij integratie. Dat is een hardnekkig misverstand. Bij de Unesco, het VN-agentschap dat toen werd geleid door Julian Huxley – de broer van de schrijver Aldous Huxley –, werd er al in de jaren 50 druk nagedacht over integratie en assimilatie. Ze redeneerden: “We moeten absoluut vermijden dat er zich, door migratie, etnische minderheden vormen, want dat is ook een bron van spanningen.” Maar men keek met een heel optimistische bril naar die uitdagingen. Op de boot zouden we de migranten een snelle inburgeringscursus en taalles geven, en bij aankomst zouden ze een job en huisvesting krijgen.’ ‘Dat was misschien naïef, maar mensen gingen uit van een optimistisch scenario waarin nieuwkomers helemaal onderdeel zouden worden van de cultuur van het gastland. Als er nog kleine verschillen waren, waren dat niet meer dan aardigheidjes. Het alternatief baarde beleidsmakers en mensen die nadachten over migratie in de jaren 50 grote zorgen. De consensus was dat je etnische minderheden moest proberen te vermijden. De les die het Westen had getrokken uit de Holocaust was een dubbele. De eerste les kennen we vandaag nog altijd. Die zegt dat racisme en totalitair denken verkeerd zijn en dat we moeten vermijden dat minderheden vervolgd worden. Die conclusie heeft geleid tot de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Maar de tweede les was dat een te grote gesegregeerde etnische minderheid leidt tot spanningen.’ Ook op de arbeidsmarkt mocht migratie niet tot spanningen leiden. ‘Precies. In de jaren 50 waren beleidsmakers zich er heel erg van bewust dat migratie niet alleen een oplossing was voor economische problemen, maar dat ze ook weerstand opriep. Daarom wilde men strikt kunnen controleren. Nieuwkomers mochten voor “onze eigen arbeiders” nooit een bedreiging vormen – of zo aanvoelen. Er mocht nooit werkloosheid ontstaan door migratie. Dat zou protectionistische impulsen en irritatie opwekken bij mensen. Daar moeten we voor oppassen, vond men.’ De socialistische buitenlandminister Spaak sprak in de jaren 50 zelfs van ‘moeilijkheden om Noord-Afrikanen te assimileren’. Hij wilde liever helemaal geen Marokkanen naar België laten komen. ‘Klopt, al bleef zijn weerstand binnenskamers en werd hij nooit het onderwerp van publiek debat. En door de schaarste in de steenkoolmijnen en het einde van de rekrutering van arbeidskrachten in Italië, zag Spaak in dat hij de kwestie moest heroverwegen. Bovendien stonden Turkije en Marokko in de jaren 60 bekend als vrienden van Europa. De staatsveiligheid gaf groen licht, de angst voor communistische en andere ongure bewegingen was klein. Turkije wilde lid van de Europese club worden. Marokko was een stabiel land. De koning had er een semidictatuur geïnstalleerd, maar dan wel een die deed alsof ze een democratie was. Er waren politieke partijen die om de zoveel tijd werden opgeschort en door de koning persoonlijk werden gecontroleerd, soms waren er tien jaar lang geen verkiezingen, maar de façade stond toe om te zeggen dat Marokko een betrouwbare en moderne partner was.’ Over de islam waren we niet echt bezorgd. Het was zelfs een prioriteit om een grote moskee te bouwen in Brussel. ‘Opvallend toch? Ik kan me daar trouwens wel iets bij voorstellen. Brussel wilde de hoofdstad van Europa worden. We wilden een kosmopolitische uitstraling hebben en daar hoorde een mooie grote moskee bij. Ik vind trouwens nog altijd dat een wereldstad als Brussel een grote moskee verdient. Waarom niet? Maar met alles wat daarna gebeurt in het achterhoofd – dat is leuk als schrijver – is dat natuurlijk wel opmerkelijk.’ Uit een studie van 1953 blijkt ook dat de Belg toen al zei: ‘Ik wil met buitenlanders werken, maar niet naast hen wonen. En ik wil zeker niet dat mijn dochters met hen trouwen.’ ‘Dat is een paradox die je vaker ziet. In een Frans onderzoek zeiden de bevraagden: “Het zou goed zijn voor de integratie als de migranten vaker trouwden met Fransen”. Maar tegelijkertijd zeiden ze: “Ik wil niet dat mijn kind trouwt met een migrant.” Dat is natuurlijk niet verenigbaar.’ Werden de Belgen wel genoeg voorgelicht over de komst van de gastarbeiders? ‘Er gebeurde wel iets, maar niet genoeg. In 1964 werd de eerste provinciale onthaaldienst opgericht in Luik. Een jaar later kwamen er in de andere mijndorpjes. Een van de doelstellingen was om de bevolking in te lichten, zodat er geen racistische reacties ontstaan. Maar dat bleef beperkt. Ik heb de indruk dat men heel veel verwachtte van een heel klein aantal medewerkers. Dan zie je dat de negatieve beeldvorming die ontstaat sneller aanslaat dan de positieve.’ Het is de kern van het verhaal dat uit Nieuw België naar voren komt. Men besefte al vroeg dat het sociaal inbedden van migrantengemeenschappen veel werk zou vergen. En vooral dat een goede integratie van groot belang was voor de sociale samenhang. Maar echt investeren in een betere omkadering van nieuwkomers werd nooit gedaan. De gevolgen werden snel duidelijk. ‘Het is niet zo dat we nu pas beseffen dat er een probleem was’, zegt Naegels. ‘Toen wist men goed genoeg waar het misliep.’ Niet alleen de ongezonde en krappe huisvesting was een probleem, vooral op het gebied van onderwijs had België zich voor lange tijd geweldig in de voet geschoten. Naegels citeert in zijn boek uit studies van 1963 en 1967. ‘Het hele schoolsysteem loopt mank’, klinkt het in de eerste studie. ‘Hoe kunnen we toelaten dat een dergelijke situatie voortduurt? Het is toch ondenkbaar dat de Belgische overheid zou profiteren van de arbeid van deze buitenlanders, zonder aan hun kinderen het onderwijs te bieden dat ze verdienen?’ In 1967 is het verdict verschroeiend. ‘In de loop van een zeer lange periode van grote economische welvaart, heeft een belangrijk deel van de Belgische scholieren [...] zijn basisonderwijs gekregen in min of meer desastreuze omstandigheden.’ Waarom werd er toch zo weinig in nieuwkomers geïnvesteerd? ‘Migranten en hun nakomelingen vandaag hebben veel minder politieke macht dan autochtonen. Ze hebben minder hefbomen in de samenleving en hun problemen komen daardoor niet even hoog op de politieke agenda. Voor beleidsmakers komen hun problemen slechts voorbij in de vorm van rapporten. Dan is er eventjes verontwaardiging en belooft de minister om niet dezelfde fouten te maken als in het verleden. Maar elke keer opnieuw – vandaag nog altijd – zie je dat de stap om er echt iets aan te doen, en er dus écht geld tegenaan te gooien, niet wordt gezet.’ ‘In het geval van het onderwijs is dat vrij hallucinant. Pas eind jaren 70 komen er in ocharme twee scholen in Genk experimenten met “bi-cultureel” onderwijs. In het boek maak ik de vergelijking met de Europa-scholen voor expats, eurocraten en diplomaten, waar in een mum van tijd ambitieuze programma’s werden uitgebouwd met onderwijs in verschillende Europese talen en leerkrachten uit verschillende landen. Die behoren tot de beste scholen ter wereld. Dat kost veel geld, maar het is toch opvallend dat die ambitie er nooit echt is geweest voor minder mondige nieuwkomers.’ Na de jaren 60 kalft het optimisme over migratie af. ‘Dat is de grote lijn in mijn boek. Je ziet het vooruitgangsoptimisme stilaan plaatsmaken voor een groeiend pessimisme en zelfs het begin van een soort wanhoop. Steeds meer is een conservatief gevoel van achteruitgang, en zelfs verval, in opmars. Aan het einde van de jaren 70 denkt men minder over hoe we onze samenleving beter en rijker kunnen maken. Je voelt het begin van een zoekende samenleving, die probeert evenwicht te brengen in de dingen die zijn scheefgetrokken in de dertig jaar ervoor. In het volgende boek zal ik beschrijven wat daarna komt.’ Waarom portretteert u Karel Dillen, de oprichter van het Vlaams Blok, zo uitgebreid? ‘Omdat de promotie van het migratiethema tot een van de allerbelangrijkste thema’s van vandaag bijna de unieke “verdienste” is van zijn Vlaams Blok. Zijn partij is, samen met Front National, een van de oudste en meest succesvolle extreemrechtse partijen van Europa.’ Hij komt eruit als een ontegensprekelijke fascist. ‘Veel mensen stellen zich bij een fascist iemand voor in zwarte kleren en botten die door de straten marcheert en die zichzelf ziet als de ultieme leider van het volk, en die luide toespraken geeft – een soort Hitler of Mussolini. Dat was Karel Dillen helemaal niet, in de partijverslagen wordt zelfs geklaagd dat hij niet krachtdadig genoeg is. Maar in de filosofische zin was hij zeker een fascist. Hij had niet alleen rabiate bewondering voor collaborateurs en bekende vooroorlogse fascisten in de Vlaamse beweging, hij geloofde ook in een fascistische utopie. In zijn wereldbeeld was het volk een verbonden lichaam waarin geen vreemde elementen kunnen bestaan. Hij geloofde dat in dat volk geen verkiezingen en vakbonden meer nodig zouden zijn, want de leiders zouden spontaan naar boven komen en iedereen zou hun autoriteit aanvaarden. De benen zouden niet in opstand komen tegen het hoofd, waarom zouden ze? Ze waren toch benen en ze waren blij dat ze benen waren.’ Maar het Vlaams Blok zag aanvankelijk een grotere bedreiging in progressieven dan in vreemdelingen? ‘Op een bepaald moment begint de beweging zich te focussen op gastarbeiders, want die zijn een zichtbaar voorbeeld van culturele vervreemding: “Er wonen mensen in uw land die er niet uitzien zoals jij.” Maar Dillen en zijn medestanders vonden dat de westerse cultuur en het blanke ras in de eerste plaats ondermijnd werden door progressieve waarden van autochtone Vlamingen die opgeld deden. De mei 68’ers, de generatie van Paul Goossens die de wereld veranderde met “ontaarde” ideeën, waren volgens hem het kwaad zelf. De nadruk op gelijkheid, koloniale schuld en mensenrechten ondermijnden volgens Dillen de Vlaamse weerbaarheid.’ De progressieven van toen waren volgens uw boek nochtans de eersten om samenlevingsproblemen aan te klagen. ‘Dat klopt. De eerste groep die zich echt is gaan *bezighouden met gastarbeiders en haar tijd daarin stak – met hen werken en taallessen geven, opvang voorzien voor de kinderen en zo – zijn christelijke en marxistische bewegingen. De analyses die zij schreven, waren heel helder over de grote problemen die er waren. Ook over de patriarchale houding van mannelijke migranten, de onderdanige houding van vrouwen … De positie van de islamitische vrouw is een thema dat op dat moment al geregeld terugkeerde. “Wegkijkers” waren het dus zeker niet.’ In de nadruk van Dillen op weerbaarheid herkennen we Dries Van Langenhove vandaag. ‘Groepen als Schild en Vrienden durven weer hetzelfde discours te voeren. Dat klopt. Ik weet niet of iemand als Tom Van Grieken dat zo openlijk zou durven te zeggen, maar de filosofie van Vlaams Belang is nog altijd gestoeld op die ondergangsfilosofie. Een volk moet weerbaar zijn, of anders wordt het onder de voet gelopen door een ander volk. Je moet je eigen gemeenschap dus goed kennen en beschermen tegen verandering, anders ga je ten onder. Als je je aanpast aan de nieuwe werkelijkheid, zoals progressieven voorstellen, dan islamiseer je, of radicaler: dan word je omgevolkt. Die overtuiging leeft nog altijd sterk in het Vlaams Belang. En zelfs, in veel mindere mate, in de focus van Bart De Wever en N-VA op identiteit.’ Wanneer komt er een einde aan migratie als grote politieke breuklijn? ‘Ik werd geboren in 1975, op Zwarte Zondag was ik 16. Ik weet nog heel goed dat men toen zei: “Dat Vlaams Blok is iets van oude mensen.” Maar onlangs hoorde ik mijn zonen – die zijn 14 en 11 – zeggen: “Vlaams Belang, dat is toch een partij van jonge mensen, want oude mensen zijn verstandiger, die kennen meer van politiek. Jonge mensen worden aangetrokken door coole campagnes op sociale media.” De redenering van toen is helemaal omgedraaid. Het is maar een anekdote, maar het klopt dat Vlaams Belang nu geassocieerd wordt met verzet. Ze zijn er heel goed in geslaagd om medemenselijkheid en empathie als een nuf, oubollig christelijk idee in de markt te zetten.’ Kriebelt het niet, na vijf jaar studiewerk, om zelf oplossingen naar voren te schuiven? Men zal dat na dit boek wel van u verwachten. ‘Nee. Ik had geen zin om een epiloog te schrijven waarin ik alle fouten uit het verleden oplijst en zeg welke lessen we daaruit moeten trekken. Ik wil niet de opiniemaker zijn die beleidsmakers de les spelt, die doet alsof hij het beter zou kunnen dat vind ik vaak gratuit. Iedere maatschappij heeft haar problemen. Het is een illusie dat er nu geen ontwrichtende debatten zouden bestaan als je migratie zou wegnemen. In de jaren 30 was er weinig migratie, maar waren er grote cultuuroorlogen. Het is te makkelijk om over het verleden te oordelen. Als we niet rijk waren geworden door migratie, dan had de armoede ook tot problemen geleid.’ DS, 28-08-2021 (Kasper Goethals en Roeland Termote) Laatst aangepast door bijlinda : 31st August 2021 om 05:13. |