|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
Waarom oktober misschien nog belangrijker is dan juni
Waarom oktober misschien nog belangrijker is dan juni
Nieuwe spelregels voor de lokale verkiezingen in Vlaanderen, in het bijzonder de afschaffing van de opkomstplicht, brengen een onvoorspelbare verkiezingsdynamiek teweeg. Onderzoek wijst uit dat lager geschoolden minder overtuigd zijn om zeker een stem uit te brengen. Over exact een jaar worden in België gemeente- en provincieraadsverkiezingen gehouden. Naar zesjaarlijkse gewoonte. Op het eerste gezicht niets bijzonders dus. Toch zullen ze wellicht een belangrijkere test zijn voor ons democratische stelsel dan de regionale, federale en Europese parlementsverkiezingen van 9 juni 2024. In uitvoering van het Vlaamse regeerakkoord van 2019 besliste het Vlaams Parlement in juli 2021 om de opkomstplicht bij die lokale verkiezingen af te schaffen en enkele andere spelregels aan te passen. De kiesgerechtigde bevolking in Vlaanderen zal niet langer verplicht worden om zich bij het stembureau aan te melden. Het was een van de meest ophefmakende voorstellen in het Vlaamse regeerakkoord van september 2019: de afschaffing van de opkomstplicht bij de gemeenteraadsverkiezingen. Het ontwerpdecreet ging ook vrij snel in eerste lezing bij de Vlaamse regering en werd in april 2021 ingediend in het Vlaams Parlement. In de Memorie van Toelichting lezen we de doelstelling van het decreet: ‘Ter wille van sterk en democratisch bestuurde gemeenten, is de eerste doelstelling van dit ontwerp van decreet de regels van de lokale democratie te moderniseren zodat kiezers bij de gemeenteraadsverkiezingen vrij zijn om een stem te gaan uitbrengen, zodat kiezers hun stemimpact transparanter is en versterkt bij de vorming van het bestuur, en zodat de gemeenteraad sneller aantreedt na de verkiezingen en versterkt als hart van de lokale democratie.’ Even verderop lezen we de ware toedracht van de afschaffing. ‘Het regeerakkoord voorziet in de afschaffing van de opkomstplicht, waarmee bedoeld wordt dat men niet meer verplicht is om zich aan te melden bij het stembureau, de stembiljetten aan te nemen, ermee in het stemhokje te gaan, zijn stem uit te brengen of blanco te stemmen en de stembiljetten in de stembus te steken, of om iemand anders daartoe een volmacht te geven.’ De vraag rijst hoeveel burgers zich na de afschaffing van de opkomstplicht nog de moeite zullen getroosten om aan de lokale verkiezingen deel te nemen. Mogelijks kan de gelijktijdig ingevoerde ‘semi-rechtstreekse verkiezing van de burgemeester’ wat tegenwicht en soelaas bieden, en de kiezers extra motiveren. Maar die presidentialisering van de lokale verkiezingen heeft ook een keerzijde, vooral voor kandidaten die op lagere en minder zichtbare plaatsen op de lijsten staan. Verzakende kiezers We kunnen niet om de vaststelling heen dat vandaag al een aanzienlijk deel van de bevolking verzaakt aan de kans om een stem op een partij uit te brengen. Ondanks de opkomstplicht. Bij de Kamerverkiezingen van mei 2019 ging het om 17 procent van de kiesgerechtigden. Voor het Brusselse parlement zelfs om 22,1 procent. De verkiezingen voor het Vlaamse parlement scoorden iets beter, met ‘slechts’ 13,8 procent van de kiesgerechtigden die geen, een blanco of een ongeldige stem uitbracht. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 lag het aantal kiesgerechtigden dat verzaakte aan het recht om een geldige stem uit te brengen op precies 11 procent. Lokale verkiezingen zijn typisch verkiezingen waarvan de mensen het gevoel hebben dat ze met hun stem een grotere impact uitoefenen op hun leefomgeving, ook al omdat de kans groter is dat ze een of meerdere kandidaten persoonlijk kennen uit de buurt, het verenigingsleven of de plaatselijke sportclub. Hoeveel kiesgerechtigden er zullen opdagen in oktober 2024 – amper vier maanden na de parlementsverkiezingen en nu het niet langer strafbaar is om thuis te blijven – is moeilijk te voorspellen. Het is van 1958 geleden dat de lokale verkiezingen zo kort, slechts enkele maanden, na de parlementskiezingen gehouden worden. Alle andere keren stonden de gemeenteraadsverkiezingen vrijwel autonoom op de nationale politieke kalender, wat een weerslag had op de campagne en de eigenheid van de lokale verkiezingen benadrukte. In 2024 zal dat wellicht niet het geval zijn. De aangekondigde aanslepende regeringsvorming op het nationale (en misschien ook Vlaamse) niveau, de perceptie van een stijgende afkeer van het politieke bedrijf, en een opportunistisch je m’en-foutisme nu het niet langer verplicht is om te gaan stemmen, maken een gevaarlijke cocktail. Een goede aanwijzing over hoe Belgen (niet Vlamingen) staan tegenover de opkomstplicht vinden we in de Belgian National Election Study van 2014, een bevraging van intussen bijna tien jaar geleden. Wanneer we de resultaten linken aan opleidingsniveau komen opmerkelijke verschillen naar boven. Slechts een kwart van de respondenten zonder diploma, of met een diploma lager onderwijs zou zeker nog gaan stemmen. Bij de respondenten met universitaire studies ligt datzelfde percentage dubbel zo hoog. Nog opvallender is de overtuiging van lager geschoolden om ‘zeker niet’ te gaan stemmen. Daar liggen de percentages twee tot drie keer hoger dan bij hoger geschoolden. Vertrouwen De resultaten uit de Belgian National Election Study bevestigen eerder onderzoek, waarbij in de literatuur de mate van opkomst bij verkiezingen gerelateerd wordt aan drie soorten factoren: maatschappelijke factoren, kieswetfactoren en toevallige factoren. Over de toevallige factoren, zoals de weersvoorspelling op 13 oktober 2024, kunnen we nu nog niet veel zinnigs zeggen. Terwijl de mate van aangekondigde strijd, ook een toevallige factor, verschilt van gemeente tot gemeente. Veel interessanter is te kijken naar de maatschappelijke factoren, zoals het niveau van sociale gelijkheid, de regerings- en maatschappelijke focus op de politieke cultuur, en het vertrouwen in de instellingen. Met een redelijk hoog niveau van sociale gelijkheid en veel aandacht voor de representatieve democratie, bijvoorbeeld door de grote focus van de Vlaamse pers op binnenlandse politiek, scoort Vlaanderen vrij goed op de maatschappelijke factoren die de opkomst voorspellen. Daar ligt dus niet zozeer het probleem. Het vertrouwen in de politieke instellingen, daarentegen, ligt bijzonder laag in Vlaanderen. Slechts 13 procent van de respondenten in de bevraging van Statistiek Vlaanderen van april 2023 heeft vertrouwen in de Vlaamse regering, 11 procent in de federale en nauwelijks 4 procent in politieke partijen. Ook een aantal kieswetfactoren spelen een rol, zoals de mate waarin het kiesstelsel de stemmenverdeling spiegelt, de registratieprocedure (die in ons land niet speelt omdat we automatisch uitgenodigd worden om aan de verkiezingen deel te nemen, en daartoe zelf geen stappen moeten ondernemen), de inschatting door de kiezer of zijn stem wel zin heeft, en de mogelijkheid om al dan niet een voorkeurstem op een politicus uit te brengen. Proportionele kiesstelsels zoals het onze leveren doorgaans een hogere opkomst dan de meerderheidsstelsels die in het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten worden gehanteerd. Net omdat in het proportionele stelsel ‘elke stem telt’. Dat gevoel speelt natuurlijk wél een grote rol. Dat is bijvoorbeeld niet het geval bij de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen. Daar stelt de Koning de burgemeester aan, los van de uitslag van de verkiezingen. De inzet van de verkiezingen ligt dus gevoelig lager dan in ons land. Met lage opkomstcijfers tot gevolg. Op 21 maart 2018 kwam slechts 58 procent van de Nederlandse kiesgerechtigden opdagen voor de gemeenteraadsverkiezingen, tegenover een vrij behoorlijke 78,7 percent bij de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart 2021. Dat is een verschil van liefst 3,6 miljoen kiezers. Precies daar is er enigszins een lichtpuntje in de nieuwe Vlaamse spelregels voor de lokale democratie, met de invoering van de semi-rechtstreekse verkiezing van de burgemeester. Burgemeester-president Voor alle duidelijkheid, de semi-rechtstreekse verkiezing van de burgemeester is allesbehalve een volwaardige rechtstreekse verkiezingen, zoals bijvoorbeeld in Italië het geval is. De nieuwe regel stelt dat ‘er een exclusief initiatiefrecht wordt toegekend aan de lijsttrekker van de grootste lijst, dus de lijst die de meeste stemmen heeft gekregen (hoogste stemcijfer). Dat recht duurt veertien dagen. Als het initiatiefrecht van de lijststrekker niet tot een coalitie leidt, krijgt de lijsttrekker van de tweede grootste lijst eenzelfde initiatiefrecht, enzovoort.’ Het initiatiefrecht en de semi-automatische verkiezing van de burgemeester moeten zorgen voor een grotere mate van objectivering van de omzetting van het verkiezingsresultaat in een bestuurlijke meerderheid. Het levert inderdaad wat meer transparantie op en geeft kiezers het gevoel dat ze met hun stem meer impact uitoefenen op de uiteindelijke bestuursmeerderheid. Dat is een goede stap in de richting van een neutralisering van de soms opake coalitievorming na de verkiezingen. Denk maar aan de woorden van voormalig premier Gaston Eyskens: ‘De kiezers schudden de kaarten, en de partijen spelen er mee.’ Vroeger kreeg je weleens een bestuurlijke coalitie die in schril contrast stond met de winst of het verlies van de coalitiepartners. Kiezers reageren dan misnoegd over hun beperkte impact op de vorming van de uiteindelijke bestuurscoalitie. Let wel, de nieuwe spelregels bieden geen waterdichte garantie dat alles transparanter zal verlopen. Zo is er de niet-onrealistische situatie waarin het Vlaams Belang als grootste politieke partij uit de bus komt, maar het cordon sanitaire alsnog aangehouden blijft. De invoering van de semi-rechtstreekse verkiezing van de burgemeester kadert in een relatief recente traditie die de politicologische literatuur omschrijft als de presidentialisering van parlementaire democratieën. Traditioneel maken onderzoekers een onderscheid tussen presidentiële stelsels, zoals dat van de Verenigde Staten, en parlementaire democratieën, zoals wij het kennen op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Parlementaire stelsels zijn gestoeld op collectieve verantwoordelijkheid en controle. Elke beslissing van een college van burgemeester en schepenen is bijvoorbeeld een collectieve beslissing is, niet de beslissing van één schepen alleen. Door nu elementen uit een presidentieel stelsel in te voeren, waarvan de (semi-)rechtstreekse burgemeestersverkiezing een duidelijk voorbeeld is, verandert de dynamiek in het schepencollege en dus mogelijk ook in de lokale beleidsvoering. Er sluipen steeds meer elementen van individuele verantwoordelijkheid en controle in onze parlementaire stelsels. Schaduw De dominante aandacht die tijdens de campagne straks zal liggen op ‘wie de burgemeester wordt’ duwt andere kandidaten, lager op de lijsten, in de schaduw. Niet toevallig dus dat al een aanzienlijk aantal schepenen en gemeenteraadsleden aangaf het voor bekeken te houden in 2024. Zij kijken aan tegen een sterk gepolariseerde campagne over het burgemeesterschap en veel onduidelijkheid of veel kiezers zullen komen opdagen. Bovendien zullen de kieslijsten vaak een samenvoeging zijn van ideologische strekkingen om toch maar de grootste kans te maken op het plaatselijke marktleiderschap voor het initiatiefrecht. Dan wordt het voor velen wellicht niet eenvoudig om een groot aantal voorkeurstemmen te halen. Dat psychologische element speelt zeker een rol. De functie die het lokale politieke niveau in het verleden steeds opnam, als leerschool en opleidingsinstituut voor de toekomstige nationale politieke elite, komt daardoor nog meer onder druk te staan. In dat opzicht zijn op de lange termijn de lokale verkiezingen van oktober 2024 wellicht belangrijker voor ons democratisch stelsel dan de parlementsverkiezingen van 9 juni aanstaande. Stefaan Fiers, hoofddocent Politieke wetenschappen KU Leuven De Gids op Maatschappelijk Gebied, 11-10-2023 |