|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
Wellicht is vermoedelijk nogal verwarrend
Wellicht is vermoedelijk nogal verwarrend
Mensen gebruik vaak kanswoorden als waarschijnlijk, misschien en twijfelachtig. Maar welk kansenpercentage bedoelen ze daarmee precies? Daar denken mensen soms heel verschillend over. Stel: u hebt een hartkwaal die met een openhartoperatie te verhelpen is. De chirurg zegt dat de ingreep grote kans van slagen heeft, maar dat het helaas soms misgaat. Wat bedoelt zij net met die ‘grote kans’, en met dat ‘soms’? Gaat het om 95 procent slaagkans versus 5 procent kans op mislukken? Of ligt de kansverdeling eerder bij 80/20? En wat als de arts het eerste bedoelt, maar de patiënt het tweede denkt? ‘Zo’n verschil in interpretatie kan maken dat de patiënt sterk twijfelt over een ingreep die eigenlijk een erg grote kans van slagen heeft’, zegt Sanne Willems van de universiteit van Leiden. Om inzicht te krijgen in wat mensen precies bedoelen wanneer ze kanswoorden gebruiken, zette de statistica met twee Nederlandse collega’s een enquête op om te preciseren welke kansenpercentages we ons bij die worden voorstellen. Dat loopt nogal uiteen, leert het onderzoeksverslag, gepubliceerd in het Journal of Science Communication (zie grafiek). Uit de enquête, die door bijna 900 Nederlanders en Vlamingen werd ingevuld, kwam naar voren dat met een ‘grote kans’ gemiddeld een kans van 80% wordt bedoeld, maar dat daarop langs beide kanten een grote spreiding zit: er waren deelnemers die zuinigjes aan 60% dachten, maar ook die 95% aangaven. Ook voor het woord ‘soms’ was de kansverdeling in de hoofden van deelnemers aan de enquête erg breed: van 5 tot ruim 60%. Dus als een chirurg de uitdrukking ‘grote kans’ gebruikt om een royale kans van 95% aan te geven, valt inderdaad niet uit te sluiten dat een patiënt dit vertaalt als een kans van amper 60%. En de kans op een slechte afloop kan in het hoofd van de chirurg bij 5% liggen, maar bij de patiënt op ruim de helft. ‘Dat kan veel verwarring opleveren’, zegt Willems. Niets is onmogelijk Ook andere kanswoorden, zoals ‘twijfelachtig’, ‘vermoedelijk’ of ‘waarschijnlijk’ werden breed geïnterpreteerd door de deelnemers. Alleen bij termen die geen ruimte lieten voor eigen interpretatie, zoals altijd, zeker, nooit en onmogelijk, waren deelnemers het grotendeels met elkaar eens en gaven de grafieken hoge pieken rond 100 (voor altijd en zeker) en 0 procent (voor nooit en onmogelijk). Wat wel verbaasde, was dat sommige deelnemers een onmogelijke gebeurtenis toch nog een kans van 10% toedichtten, en het onmogelijke dus mogelijk achtten. Ook waren er deelnemers die een ‘zekere’ gebeurtenis slechts een kans van 90% gaven. Willems: ‘Het gemiddelde bij “onmogelijk” was 6%. Het kan te maken hebben met gezegdes als “zeg nooit nooit” of “niets is onmogelijk”, maar dan is 10% natuurlijk nog best hoog.’ Hoe het ook zij, dat er een grote foutenmarge op ons kanswoordenvocabulaire zit, is duidelijk. Taal is een gebrekkig communicatiemiddel om kanswaarden mee aan te geven, omdat niet iedereen die op dezelfde manier interpreteert. Moeten artsen dan maar percentages gaan gebruiken, om het wederzijdse begrip te vergroten? Zo makkelijk is het niet, zegt Willems’ medeonderzoeker Casper Albers (Universiteit Groningen). ‘Het gebruik van percentages leidt net zo goed tot misverstanden. Onze suggestie is daarom om zowel het kanswoord als de daadwerkelijke kans te gebruiken. Alleen het kanswoord is onwenselijk, vooral bij woorden waarbij uit onze studie blijkt dat mensen ze flink anders interpreteren. Alleen de kans is ook onwenselijk: veel mensen vinden het lastig om kansen goed te interpreteren. Een zin als “Met 80% kans is het waarschijnlijk dat het morgen ook regent” haalt beide nadelen weg.’ En zelfs dat garandeert nog geen juiste interpretatie, zegt Willems, want percentages zijn voor veel mensen lastig te begrijpen. ‘Wetenschappers van diverse universiteiten bekijken daarom of de manier waarop een percentage wordt weergegeven, daarbij een rol speelt’ – 25 procent versus één op de vier, bijvoorbeeld. Of Vlamingen en Nederlanders verschillen in hun getalmatige interpretatie van kanswoorden, weten de vorsers niet. De enquête werd verspreid via het aan beide zijden van de grens populaire Twitter-kanaal van hoogleraar wetenschapscommunicatie Ionica Smeets (universiteit Leiden). Willems: ‘In eerste instantie hebben we respondenten wel gevraagd of zij Vlaams of Nederlands spraken, maar we kregen al snel de feedback dat “Vlaams” geen officiële taal is en dat veel deelnemers uit Vlaanderen “Nederlands” hadden ingevuld. We hebben daarom alle respondenten als Nederlandstaligen in de analyse meegenomen.’ DS, 06-08-2021 (Hilde Van den Eynde) |