#1
|
||||
|
||||
Allemaal te gast op de wereld?
Allemaal te gast op de wereld?
Peter Venmans, Gastvrijheid. Atlas Contact, 224 blz. Wanneer spreken we over gastvrijheid? Wat betekent het voor ons? In zijn boeiende essay Gastvrijheid waarschuwt Peter Venmans ons vooral voor het uiterst ambivalente karakter ervan. De deugd van de gastvrijheid beoefenen, dat is wat vele Belgische gezinnen op dit moment nog altijd in de praktijk brengen. Zij geven Oekraïense (en gelukkig ook andere) vluchtelingen een veilig onderkomen en een warm nest. Een totaal andere interpretatie van gastvrijheid vinden we terug op de Canarische Eilanden. Daar reageren de gasten en de gastheren verbaasd, en soms ontstemd, op de vluchtelingen die onaangekondigd op hun stranden verschijnen. ‘Het contrast tussen de hedonistische gelukszoekers (toeristen) en de vitale gelukszoekers (vluchtelingen) kan nauwelijks groter zijn’, schrijft de Vlaamse filosoof, publicist en Hannah Arendt-kenner Peter Venmans. Wat de twee groepen ‘toch op een merkwaardige wijze met elkaar verbindt is dat ze beide in een gastvrijheidsrelatie verwikkeld zijn’. Ze bevinden zich beide op een plek die niet de hunne is, en beide zijn in feite ‘gelukzoekers’. Wanneer spreken we over gastvrijheid? In zijn boeiende en actuele essay Gastvrijheid beantwoordt Venmans deze vragen niet met een kant-en-klare definitie. Hij cirkelt om het begrip heen door een etymologisch en filosofisch onderzoek dat hem brengt bij de oude Grieken, de Evangeliën, de ideeën van de Verlichting en de moderne filosofie. Zo krijgen we een chronologie van het denken over gastvrijheid: van het (aan beperkingen gebonden) Homerische gastvrijheidsbegrip in de Odyssee via de meer universele caritas in de christelijke geschriften, tot de Gulden Regel (‘ontvang de vreemde zoals jezelf ontvangen zou willen worden’) en ‘het idee van gastvrijheid als onvoorwaardelijke, strenge ethische wet’ van filosofen als Emmanuel Levinas en Jacques Derrida. Geen moraliserende lofzang Interessant is het onderscheid dat Venmans maakt tussen de Gulden Regel als ethische categorie en het politieke handelen waar ‘de organisatie van het collectieve leven’ centraal staat. Gastvrijheid wordt complexer wanneer het niet langer gaat om ‘ontmoetingen tussen individuele personen, maar om de manier waarop grote groepen met elkaar omgaan’. Voor Venmans is gastvrijheid weliswaar een mooi, maar ook een ambivalent begrip. Het vraagt om nuance en niet om een moraliserende lofzang. Hij wijst er wel op dat ‘wat wij traditioneel onder gastvrijheid verstaan, bedreigd wordt door twee tendensen’. Uit de neoliberale jaren 90 is het economisme tevoorschijn gekomen waarbij gastvrijheid vooral beschouwd wordt als een ‘commerciële, marktgerichte activiteit’. Gastvrijheid als een commerciële ruilvorm. Na de eeuwwisseling ligt de nadruk op de ‘securitaire reflex’, het denken in termen van veiligheid in plaats van ‘ongedwongen gastvrijheid’. Zich inspirerend op Hannah Arendt en haar ‘amor mundi’ – de liefde en de zorg om de wereld – benadrukt hij dat we allemaal continu over drempels stappen en elkaars terrein betreden. Iedereen zit wel eens in een gastvrijheidsrelatie. Steeds weer zullen we ‘de rol van gastheer en gast op ons moeten nemen, of we het nu graag hebben of niet’. Laten we dat besef maar onthouden, ook als we politiek (moeten) handelen. Want ‘politieke gastvrijheid gaat over de vraag hoe we het menselijke verkeer in een gedeelde ruimte’, op één aardbol, organiseren. En hoe maken we de verbinding tussen gastvrijheid en burgerschap wanneer de gast zijn verblijf verlengt? Nemen we hem of haar op als volwaardig lid van de politieke gemeenschap, ook als hij of zij van elders afkomstig is? Geen gebalde vuist Dat zoiets niet vanzelfsprekend is, toont onze eigen Belgische (migratie)geschiedenis. ‘Wij, Belgen, zijn blij dat u ons komt helpen met uw kracht en uw verstand. Wij wensen dat dit nieuwe leven kan bijdragen tot uw geluk’. Met deze uitnodigende woorden in de brochure ‘Vivre et travailler en Belgique’ wilde de Belgische overheid in de jaren 60 buitenlandse arbeiders overtuigen om hier te komen werken. En ze kwamen met velen. Wat deze gastvrijheid (slechts) betekende voor dat nieuwe leven van deze gastarbeiders, is uitgebreid in beeld gebracht in het onvolprezen Nieuw België van Tom Naegels. Venmans schrijft niet met een gebalde vuist, dat bleek al uit zijn vorige publicaties zoals Amor mundi (2016) en Discretie (2019). Met zijn helder uitgeschreven essay reikt hij de lezer een vriendelijke hand om ‘het fenomeen beter te begrijpen’ zonder ‘volledigheid’ na te streven of ‘pasklare antwoorden’ te formuleren. Dat laatste zal sommige lezers ontgoochelen, evenals zijn focus op (vooral) westerse teksten. Zo zegt hij niets over het Afrikaanse ‘Ubuntu’, over ‘de essentie van mens-zijn’ dat volgens Desmund Tutu ‘een onderdeel uitmaakt van de gift van Afrika aan de wereld. Het omarmt gastvrijheid, het geven om elkaar, het bereid zijn die extra mijl voor een ander te lopen.’ En waarom heeft hij de christelijke caritas niet naast de historische praktijk gelegd van de georganiseerde kerk? Die heeft zichzelf in het verleden, o.a. tijdens de verovering van het Afrikaanse en Amerikaanse continenten, zonder verpinken de vrijheid toegeëigend om als gast andere volkeren haar godsdienst op te leggen. Daarover had ik graag wat meer duiding gekregen in dit voorts uitstekende essay dat ons geen weldadige zekerheden, maar wel relevante inzichten verschaft. DSL, 25-06-2022 (Jos Geysels) |