#1
|
||||
|
||||
50 jaar milieukoorts
50 jaar milieukoorts
Geert Buelens, Wat we toen al wisten, Querido Facto, 2022. In haar legendarische ‘hoe durven jullie’-toespraak voor de Verenigde Naties verweet Greta Thunberg de wereld dat we al dertig jaar glashelder weten wat er aan de hand is. Thunberg onderschatte de vorige generaties. We weten het al vijftig jaar. 1972 was voor het ecologische bewustzijn een magisch jaar. Geert Buelens schreef er een boek over. Het greep de westerse mens in 1972 naar de keel hoe wij de hele planeet, met al haar ecosystemen, kapotmaken. Industriëlen en Pprovo-actievoerders vonden toen een zeldzaam moment van overeenstemming. Wat wij mensen doen, kan niet eeuwig blijven duren. ‘Grenzen aan de groei’, werd de titel van het legendarische rapport van de Club van Rome. Op kosten van industriële stichtingen kwam een groepje Europese wetenschappers, topbestuurders en zakenlui in 1968 informeel samen om de wereldproblemen ‘globaal en systemisch’ aan te pakken. Ze deelden de overtuiging dat alles samenhangt met alles. Ze waren van hun geloof in het vooruitgangsoptimisme gevallen. Het systeem waarop de planeet draaide, zat fout. Waarin zou dat uitmonden? Voor het eerst lieten ze via computers modellen lopen. 48 tabellen en grafieken toonden de toekomst. *Onverminderd catastrofaal. Het was een revelatie. En dus schreven ze een rapport rond de these dat de planeet en de maatschappij uit balans raken door de ongebreidelde technologisering en industrialisering. Grondstoffen worden uitgeput, de vervuiling neemt infernale proporties aan en de bevolkingsgroei zet fatale druk op het ecosysteem. Alleen een nieuw waardepatroon kan ons redden. Dat nieuwe paradigma vond gehoor, in een tijd waarin via straatprotest de auto van pleinen werd verdreven en gratis witte fietsen de ‘asfaltterreur van de gemotoriseerde bourgeoisie’ moesten terugdringen. Het rapport uit 1972 werd een mondiale bestseller. Toen brak in 1973 de oliecrisis uit en tegen het eind van het decennium gaf het neoliberalisme boostershots aan het kapitalisme. We vergaten graag wat we wisten. Optimisten zullen beweren dat wat van de mensheid gevergd wordt dan ook een enorme bewustzijnstransformatie is en dat we daarin ondanks alles aan het opschieten zijn. Realisten zullen aanvoeren dat we ons hebben bekwaamd in het wegkijken. Of, om het met Don’t look up te zeggen, de Netflixsatire over een naderende komeet die de aarde zal verpletteren, dat we vijftig jaar lang het kamp van de idiote don’t look up’ers kozen. En dan zijn er altijd de ecomodernisten die het rapport redeloze doemdenkerij blijven vinden omdat groei niet het probleem is maar de oplossing. Maar hoe voelde dat eerste ecologisch ontwaken in 1972? Vormt dat bijzondere jaar een spiegel voor wat we nu meemaken? ‘Het was zo’n zeldzaam moment omdat de tegencultuur en de economische macht elkaar in eenzelfde analyse terugvonden’, zegt Geert Buelens. ‘Vanuit de jaren 60 protesteerde de tegencultuur tegen het consumentisme en de heerschappij van de auto. In diezelfde periode vormden belangrijke mensen de Club van Rome. Lieden van het grootkapitaal, Olivetti, Fiat, Volkswagen, leiders van de Oeso, sleutelfiguren in het kapitalistische establishment. Ook zij begonnen zich zorgen te maken. Hun analyses waren niet identiek, maar ze liepen wel in grote lijnen parallel. Dat begon eind de jaren 60 en vond een culminatiepunt in 1972, toen die twee werelden in elkaar klikten. Dat ontketende een krachtige dynamiek. Daarom wilde ik dat jaar zo graag reconstru*eren.’ Buelens, dichter en hoogleraar Nederlandse letterkunde in Utrecht, tekende de jaren 60 op in een vuistdikke cultuurgeschiedenis (2018). Wat ongewild, door opzoekwerk voor een nieuwe cursus over ecologie in de literatuur, werd hij naar de jaren 70 gedreven. 1972 bleek een vroeg culminatiepunt. Het was niet alleen het jaar van het rapport, maar ook van de eerste milieuconferentie van de Verenigde Naties in Stockholm, en van de bekende Blue Marble-foto van de aarde, gemaakt op 7 december 1972 door een astronaut van Apollo 17 die onderweg was voor de laatste menselijke maanlanding (de foto boven aan dit interview). Het werd een van de beroemdste foto’s uit de menselijke geschiedenis. De kwetsbare aarde, een knikker in de peilloze donkerte. Buelens reconstrueert wat wetenschappers wisten, over welke milieuschandalen de pers berichtte, hoe dat de populaire verbeelding deed ontvlammen, welke films, boeken, documentaires en muziek dat opleverde en tot welke politieke en economische discussies dat leidde. Het is allemaal zo ongelofelijk herkenbaar. Wat is er in 1972 in de hoofden geslopen dat de milieupaniek op alle fronten uitbarstte? ‘Er viel gewoon niet meer naast de vervuiling te kijken. Op zoveel plekken heersten de stank en het rot. Slechte lucht die steden versmachtte, grote olielekken, chemisch afval dat de zeeën en rivieren zo vervuilde dat baby’s met gruwelijke vervormingen ter wereld kwamen en mensen stierven door vis te eten. Dat was haast elke dag in het nieuws. Vooral de toestand in Japan opende de ogen, het snelst geïndustrialiseerde maar ook het meest vervuilde land. Mensen reden daar naar het tankstation om zuurstof te inhaleren. Zo toxisch was de lucht in sommige grootsteden. En toen verscheen dat rapport “Grenzen aan de groei” en toonden de televisiejournaals de allereerste grafieken die een beeld van de toekomst schetsten. In die grafieken gaat de wereld naar de verdoemenis. De aarde zou deze mens niet meer dragen. Dat maakte indruk.’ ‘Voor het eerst werd het perspectief mondiaal. De VN-conferentie werd in veel landen grondig voorbereid, ze maakten voor zichzelf een stand van zaken op en dat was nieuw. Bijvoorbeeld met lijsten van diersoorten die met uitsterven bedreigd waren. Politici vielen van hun stoel. Ja, van de olielekken wisten ze, en de milieuschandalen, maar niet van de structurele vervuiling, het leegvissen van de zeeën en de kaalkap van de oerbossen.’ ‘Leefmilieu’ was nog niet politiek verkaveld als een linkse hobby? ‘Een korte periode leek dat inderdaad zo. Het eerste ecologische boek dat in Vlaanderen door een politicus is geschreven, is van de hand van Karel Poma, die mijn generatie heeft gekend als Vlaams minister van Cultuur. Maar hij was ook gepromoveerd als wetenschapper, in de scheikunde en de bacteriologie. Hij was een liberaal van de PVV, de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang, de ondernemerspartij bij uitstek. Maar hij schreef een streng en behoorlijk visionair schotschrift, Knoeien met ons leefmilieu. Poma zag de ernst ten volle in. Wij zijn het menselijke ras naar de uitroeiing aan het leiden, schreef hij. België mag niet het vuilste land ter wereld blijven. Poma riep zelfs op om het recht op een gezonde leefomgeving in de grondwet in te schrijven. Wat een voorschot was op de klimaatvonnissen vandaag, die een klimaatveilige leefomgeving tot een mensenrecht maken.’ ‘Ecologie hing in de lucht en ook op rechts moesten politici mee bewegen. Tekenend is hoe iemand als Richard Nixon, die feilloos de huik naar de wind hing, ecologische uitspraken begon te doen. De Verenigde Staten hadden in 1970 hun eerste Earth Day, waarachter zowel politici als mensen uit de tegencultuur zaten. Wel twintig miljoen Amerikanen deden daaraan mee. Dat suggereerde een brede maatschappelijke consensus.’ Maar het werd niet plotseling mainstream dat het systeem op de schop moest? ‘Nee, natuurlijk niet, ecologie was een technocratisch probleem. Voor Karel Poma lag de oplossing voor de hand: als de politiek haar verantwoordelijkheid neemt, de wetgeving en controle verstrengt, goed geadviseerd door wetenschappers, dan kunnen we de vervuiling de baas. We kunnen vertrouwen op nieuwe technologie en voortschrijdend inzicht.’ ‘Zo is het ook in de Verenigde Staten gegaan, omvangrijke wetgeving beschermde wouden, natuurgebieden en de oceanen. De Marine Mammal Protection Act was revolutionair en beschermde niet alleen de dieren maar ook hun ecosysteem, al wist men toen nog niet zo goed hoe dat allemaal samenhing. Maar dieren als de walvis, de arend en de grizzly waren in hoge mate bedreigd. En dat hun extinctie ingrijpende gevolgen zou hebben, besefte men natuurlijk wel. In 1972 vaardigden de VS een verbod af op het insectendodende middel DDT, wat de Amerikaanse zeearend redde. President Nixon bestelde in 1973 de Endangered Species Act, die cruciaal was voor bedreigde diersoorten in Noord-Amerika. Hun habitat kreeg volledige bescherming. In het wild levende dieren mochten niet meer gedood, lastiggevallen of verwond worden. De populaties moesten opnieuw tot bloei komen, zodat bescherming op termijn niet meer hoefde. Dat was het idee van natuurherstel.’ ‘Dat had wereldwijd een enorme invloed. Buiten die natuurgebieden hoefde de mens zelf niet anders te gaan leven, laat staan grenzen aan de groei te aanvaarden. De Republikeinen huldigden het idee: “Conservation is not part of the Republican ethos.” We hebben een bepaalde manier van leven opgebouwd. En daar hebben we recht op. We hebben recht op ons consumptiepatroon.’ Was het in 1972 niettemin de eerste keer dat de mensheid het vatte en kon zeggen: nu weten we het, we zijn er ons ten volle van bewust? ‘De basisanalyse van toen is nog altijd dezelfde. Dus ja, die helderheid frappeert. Het vernieuwendste aan het rapport van de Club van Rome was het denken in systemen. Alles hangt met alles samen, de dingen hebben impact op elkaar. Het menselijke verstand is te klein om dat netwerk goed te kunnen inschatten, maar nu hebben we computers die ons dankzij modellen een inzicht kunnen geven in hoe de systemen elkaar beïnvloeden en welke effecten dat op de lange termijn heeft. Die nieuwe manier van denken leidde tot een ongelofelijke omwenteling.’ ‘De klimaatmodellen die we vandaag gebruiken zijn niet de letterlijke nazaten van dat computermodel van de Club van Rome. Maar die kijk naar de wereld wel, om via een model tot een inschatting te komen die ons toont hoe het verder gaat. Dat rapport is gemaakt met een heel rudimentair computerprogramma en belachelijk weinig data. Omdat de data nauwelijks beschikbaar waren. Maar op conferenties in 1972 werd beslist dat de wetenschappelijke wereld zou beginnen met datasets op te bouwen en een wereldwijd netwerk van meetstations aan te leggen. Dat leidde tot de opleiding van vele honderdduizenden wetenschappers in allerlei nieuwe disciplines die zouden meten. Vanuit de opvatting dat, omdat alles met alles samenhangt, je het ecosysteem moet formaliseren in een model voor je er wetenschappelijke uitspraken over kunt doen.’ ‘Onze kennis is exponentieel toegenomen, zeker die over klimaat. Dankzij de krachtige computers zijn de modellen en prognoses spectaculair gesofisticeerder en preciezer geworden. Wetenschappers hebben dus veel vooruitgang geboekt. Maar de basisanalyse is niet veranderd.’ Wat is er gebeurd zodat, ondanks die kennis, die urgentie uit de beginjaren verloren ging? In de jaren 70 verzamelden kinderen kroonkurkjes en in de jaren 80 hielden jeugdbewegingen papierslag. Om de aarde te redden. ‘Ik kan het niet goed verklaren. Ik heb zelf als tiener meegedaan aan de papierslag. Het ecologische bewustzijn werd nooit mainstream, maar in sommige kringen drong het wel door. De eerste naam van de partij die vandaag Groen heet, vatte het heel scherp: Anders Gaan Leven. Op verschillende momenten in de afgelopen vijftig jaar werd opgelucht uitgeroepen: deze nieuwe generatie zal doen wat nodig is! Het is belangrijk dat de jeugd dit oppikt! Maar dan denk ik terug aan de jaren 80 en het Brundtlandrapport (1987). Ik behoorde toen tot de jongere generatie. Wij hebben niet gedaan wat nodig was, ook al was dat rapport erg duidelijk over mondiale ongelijkheid en de onhoudbare toename van consumptie. En nu zeggen politici als Frans Timmermans (vicevoorzitter van de Europese Commissie, red.) opnieuw: als ik vandaag hoopvol ben, is het dankzij de jongeren en hun overtuiging. Ik durf dat ook weleens te beweren.’ ‘De tegenmacht zat natuurlijk niet stil. Ook in 1972 werd de Business Roundtable opgericht, de vereniging van ceo’s van de grootste Amerikaanse bedrijven. De doelstelling was deregulering te promoten. In 1970 schreef de econoom Milton Friedman, peetvader van het neoliberalisme, dat de enige sociale verantwoordelijkheid van bedrijven is om winst te maken.’ Waarom slaagden zij met hun ideeën wel in hun mars door de instellingen en de ecologisten niet? ‘Een Amerikaanse communicatiewetenschapper beschreef, ook in 1972, hoe de aandachtscyclus verloopt in de nieuwe mediamaatschappij. Het begint met grote schandalen waarbij iedereen opstaat omdat het zo niet langer kan. Er volgen maatregelen. Al snel blijkt dat daar een prijs voor wordt betaald. De eensgezindheid brokkelt af. De ophef suggereerde een eensgezindheid die er natuurlijk niet is. Standpunten komen tegenover elkaar te staan en de discussie wordt opnieuw klassieker politiek. Het onderwerp wordt geïnstitutionaliseerd in regels, wetten, instellingen. De hitte is uit het schandaal. De explosie van aandacht luwt. Het is dan wachten tot de volgende steekvlam.’ ‘Voor het milieu kwam die met de nucleaire ongevallen van Three Mile Island (1979) en Tsjernobyl (1986). Met het gat in de ozonlaag en de zure regen, wat via grote diplomatieke actie is aangepakt. Toen de klimaatkwestie eind de jaren 80 algemene aandacht kreeg, dachten we: het is te groot voor individuen. Het is voor de diplomatie. Voor de politiek. Wij kunnen er geen rol in spelen.’ Hollywood hielp daar niet bij. Het milieu duikt vooral op in rampenfilms. ‘De cinema teert vooral op de angstgevoelens die breed leefden. Met grote natuurrampen en overstromingen, giframpen die aan de controle ontsnappen, dieren die door vervuiling metamorfoseren. Een grote frankensteinramp. We hebben iets gecreëerd dat we niet meer kunnen controleren. Daarom had Tsjernobyl zoveel impact. Het werd heel concreet. Je mocht de spinazie uit je eigen tuin niet meer eten. Onze overbuur, die bij Umicore werkte en omdat hij wist wat dat bedrijf uitstootte het niet vertrouwde groenten te eten die van elders kwamen dan uit zijn eigen tuin, mocht zelfs die niet meer als veilig beschouwen. Maar dat was allemaal zo groot dat het niet leidde tot een breed gedragen politiek bewustzijn en tot een vorm van activisme.’ Hielden de ngo’s ‘het milieu’ daarom zo klein tot het redden van de tijger en de walvis? Aaibare dieren, maar politiek ongevaarlijk? ‘Het WWF deed toen aan fondsenwerving voor de tijger op Sumatra met plastic spullen die het aan kinderen verkocht via tankstations. Je kunt het je nu niet meer voorstellen. De charismatische dieren speelden een grote rol. Dat werkte erg goed. Kinderen waren er in die jaren sterk mee bezig, ze waren bang dat hun favoriete dier zou uitsterven. Het WWF wist dat ze het eigenlijk over het systeem moesten hebben, maar het lukte hen niet. Dat het systeem anders moest, is al de bottomline van de tegenculturele kritiek van de jaren 60. Alles in de samenleving moet op een andere manier. Alle problemen zijn systeemproblemen. De ecologische analyse sloot daar perfect bij aan. Maar dat soort systeemkritisch denken werd weggeduwd door de golf van neoliberaal denken.’ Hoe kon dat zo makkelijk gebeuren? ‘De oliecrisis van 1973 speelde daarin een belangrijke rol. Die zette op scherp wat een systeemverandering concreet voor burgers zou betekenen. De oliecrisis luidde het einde in van de trente glorieuses, de dertig jaar van fabelachtige economische groei na de Tweede Wereldoorlog. Die was mogelijk door spotgoedkope olie. De motor die de stijgende welvaart stuwde, bleek een gevaar. Terwijl die economische reuzensprong wel degelijk fabuleus was voor de maatschappij. Kijk naar Vlaanderen, kijk naar mijn familie, die in die dertig jaar van een lagere arbeidersklasse naar de middenklasse doorschoof. De grootste sociale mobiliteit uit de geschiedenis stond op de schouders van een obsessie met groei die door fossiele brandstoffen werd aangedreven.’ ‘Maar een samenleving die voor het eerst een wasmachine en een auto had het voorstel doen om een stap terug te doen, dat werd onhaalbaar. Daarna kreeg je de neoliberale versnelling en nam het consumentisme spectaculair toe. Het menselijke geluk is gaan afhangen van wat geconsumeerd kan worden. 1972 was het laatste moment waarop de tegencultuur en de mainstreamcultuur hand in hand konden gaan. Vanaf 1973 kozen steeds meer mensen eieren voor hun geld.’ Beleven we nu ook zo’n moment? Nu de kosten van de transitie oplopen en de energieprijzen stijgen? ‘Ik zie één groot verschil: de klimaatspijbelaars grijpen het gunstige moment. De toegenomen media-aandacht, het haast dagelijkse nieuws over milieurampen, bosbranden en overstromingen, nieuwe wetenschappelijke inzichten en meetresultaten, de klimaatconferenties die een diplomatiek en politiek gesprek op gang houden, de politieke discussies over nieuwe regelgeving, dat alles samen voedt een momentum dat lijkt op dat uit 1972. Maar toen was er geen massale actie. De straat bleef in de decennia na de grote raketbetoging van 1983 zwijgen. Volgens Bruno Latour was dat het grootste probleem van de milieubeweging. Anders dan bijvoorbeeld de arbeidersbeweging is ze er nooit in geslaagd een brede burgerbeweging te worden. Terwijl de druk van de straat, met al die foto’s, video’ en pancartes van eisen en overtuigingen politieke ingrepen mogelijk maakt.’ ‘De straataanwezigheid van de klimaatspijbelaars is dus ongelofelijk belangrijk. Zij maken hun beweging dankzij de sociale media, die ze behendig inzetten. Ze bouwen hun activisme bovendien op een mondiale schaal uit. Wanneer in de geschiedenis hebben zestien- en zeventienjarigen zo’n impuls gegeven aan een grote maatschappelijke discussie? Ik kan me geen enkel voorbeeld herinneren. De ideeën voor mei ’68 werden geleverd door een generatie van denkers die geboren was in de jaren 30. Nu maken de tieners hun eigen denkraam. Ze verdienen het grootste respect.’ Hoe tijdbestendig zijn de ideeën uit 1972 gebleken? Een alternatief voor economische groei is er nog altijd niet en de voorspellingen zijn een makkelijk doelwit. ‘Die voorspellingen gaan over wat later in de 21ste eeuw zal gebeuren. Ze kunnen nog niet als fout bestempeld worden, omdat ze nog moeten uitkomen. En uit dat groeidebat moeten we ons loswrikken. Er zijn segmenten van de samenleving die hard moeten groeien. En segmenten die niet mogen groeien omdat ze nefast zijn. De voorbije vijftig jaar waren er maar twee criteria: komen er extra banen bij en stijgt het bruto binnenlands product? Op basis daarvan wordt de luchtvaart gesubsidieerd met goedkope kerosine. Dat is totale waanzin. Principiële debatten over de ecologische tol van het kapitalisme zijn heel belangrijk, maar we mogen niet wachten tot dat systeem misschien ooit implodeert. Er is geen tijd. De actie zal op alle niveaus tegelijk moeten gebeuren, met wetenschappen, technologie, en de politiek die radicale grenzen stelt. Bij corona hebben regeringen ingegrepen met een kordaatheid die niemand voor mogelijk hield. Dat moet nu ook voor klimaat. Daarom blijft die massa-actie nodig. Om de politiek legitimiteit te geven.’ Nu we zo dringend vooruit moeten, en we maar een paar jaar meer hebben, wat helpt het om die geschiedenissen op te rakelen? ‘Ik beleefde een aha-moment bij een passage in een dik Amerikaans boek uit 1972 met een wereldwijd overzicht van de belangrijkste hotspots van vervuiling. Het hoofdstuk over luchtvervuiling meldt dat de eerste dodelijke slachtoffers in de jaren 30 in België vielen. Ik was verbijsterd. Ik had er nog nooit van gehoord dat in december 1930 meer dan zestig mensen stikten in de Maasvallei door wat aanvankelijk een “dodelijke mist” genoemd werd, dezelfde vallei waar in 1972 ook weer gifdampen mensen ziek maakten, en die getroffen werd door de watersnood van juli 2021. We hebben geen enkel geheugen voor plekken die kwetsbaarder zijn. Waar geregeld een tol wordt betaald. Waarom zit dit niet in het collectieve geheugen zoals Marcinelles?’ ‘Afhankelijk van wanneer we geboren zijn hebben we herinneringen aan Rio, Kyoto of Parijs, maar dat zijn officiële samenkomsten. Hoe zat het nu ook alweer met de paniek over het gat in de ozonlaag en de zure regen? Het collectieve geheugen daarrond is zeer vaag. Academisch wordt aan historisch onderzoek gedaan over de ecologie, maar in het ruimere publieke geheugen hebben we weinig ecologisch benul.’ ‘Families weten hoeveel verkeersslachtoffers ze hebben, maar ze benoemen niet op dezelfde manier hoeveel ecologische slachtoffers ze hebben. In mijn familie gaat het om asbest. Maar alle families hebben zulke slachtoffers. Van allerlei andere grote bewegingen en gebeurtenissen willen we de geschiedenis onderzoeken. Neem die van de migratie, die Tom Naegels aan het opstellen is. Superbelangrijk. Waarom niet dezelfde aandacht voor hoe de ecologische crisis een systeemcrisis werd? Moeten we de monumenten en straatnamen, al die grote dingen waarmee we onze geschiedenis markeren, ook niet ecologisch doordenken? Aan dat collectieve geheugen over het meest bepalende onderwerp van de 21ste eeuw wil ik mee bouwen.’ DS, 15-01-2023 (Karel Verhoeven) Laatst aangepast door bijlinda : 20th February 2023 om 04:18. |