actualiteitsforums  

Ga Terug   actualiteitsforums > Thomas More Kempen > Onderwijs > Mens & Maatschappij
Gebruikersnaam
Wachtwoord
Home FORUMS Registreer Arcade Zoeken Posts van vandaag Markeer Forums als Gelezen

Antwoord
 
Onderwerp Opties Zoek in onderwerp Waardeer Onderwerp Weergave Modus
  #1  
Oud 27th December 2017, 01:45
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,686
Post Kerstessay 1968a - Een laatste keer omzien

Een laatste keer omzien

Een halve eeuw geleden maakte een generatie zich op om haar plaats op het podium van de 20ste eeuw in te nemen. Van Berkeley tot Leuven zetten jongeren universiteiten op stelten en deden ze regeringen en dogma’s wankelen. Met branie en bravoure werd de gevestigde orde de wacht aangezegd. In vijf afleveringen wil ik dat jaar nog eens tegen het licht houden en op zoek gaan naar de redenen waarom het maar niet wil uitdoven.

In een eerste deel zoek ik naar een verklaring voor de anomalie die ’68 was. Waarom revolteren in de bijna ‘paradijselijke’ wereld van de sixties? Morgen komt de Vlaamse contestatie aan bod – het ongewenst kind van zoveel schijnheilige vaders – die in Leuven werd uitgebroed.

Deel 3 focust op de vreemde metamorfose van ’68. Het wonderjaar vervelde tot een ‘annus horribilis’. In deel 4 komt de strategische reset na nine eleven aan bod. Plots had het Westen er een nieuwe vijand bij, maar opmerkelijk genoeg verdween ’68 niet van de conservatieve radar. Het bleef overeind als de second best vijand. In een laatste aflevering zoom ik in op de maatschappelijke energie die toen vrijkwam. De onvermijdelijke vraag of ’68 de wereld veranderde, ligt op de loer.

Is dit een objectief essay? Zeker niet. Ik was erbij in de sixties, niet als toeschouwer of toerist, wel als activist. Met alle gevolgen van dien, zoals ook uit deze tekst zal blijken. De valkuil van de nostalgie probeerde ik te vermijden, maar het blijft wel ‘mijn’ interpretatie van feiten die definitief tot het verleden behoren, maar nog steeds op het heden wegen. Voor een laatste keer omzien, soms mag het.


DS, 26-12-2017 (Paul Goossens)

Laatst aangepast door bijlinda : 27th December 2017 om 01:55.
Met citaat antwoorden
  #2  
Oud 27th December 2017, 01:54
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,686
Post Kerstessay 1968b: De glans van een vallende ster

De revolutie die er geen was


Smeltende gletsjers, bommengordels of vluchtelingenkampen: in de wereld van 1968 waren die problemen ondenkbaar. Toch wilden jongeren net toen de stekker uit het systeem trekken. Paul Goossens ondervond hoe aanstekelijk het activisme was in dat opmerkelijke jaar.



Vijftig jaar al, en het wil voor 1968 maar niet lukken: sterven en voor altijd uitdoven. Telkens opnieuw staat er een filosoof of politicus op die de volledige waarheid over de sixties wil opspitten. Een betere garantie op eeuwig leven bestaat er niet. Meer is er ook niet nodig om die rumoerige jaren in de ijle wereld van sagen en mythes te tillen. En het valt op. Niet de activisten, wel de buitenstaanders, niet zelden tegenstanders, deden erg hun best om de impact van ’68 te overdrijven. De legendarische Chinese premier Zhou Enlai bijvoorbeeld. Toen Henry Kissinger hem in 1972 vroeg wat hij van de Franse Revolutie dacht, antwoordde hij dat het te vroeg was om daar een uitspraak over te doen. De quote gold decennialang als watermerk van de superieure Chinese wijsheid, het geheim van revoluties is niet te kraken.

Tot in 2010, toen de Amerikaanse vertaler van het gesprek door de ballon prikte. Zhou Enlai had de vraag verkeerd begrepen. Hij dacht dat Kissinger het over mei 1968 en niet over 1789 had. Door de mythe van de Chinese wijsheid op te ruimen, kreeg een andere mythe nieuw voedsel. Voor Zhou gold 1968 blijkbaar als een revolutionair topjaar, zoals 1789 of de bolsjewistische machtsgreep van 1917 en de overwinning van de Chinese communisten in 1949.

Of Zhou er vandaag nog zo over zou denken, is weinig waarschijnlijk. In tegenstelling tot vele andere revoluties bestaat er geen regime of staat die zich op het erfgoed van ’68 beroept. Terecht, want er bestaat geen ’68-doctrine en nog minder een evangelie. Evenmin werden standbeelden, stichtingen of leerstoelen voor de hemelbestormers van toen opgericht, of kregen straten of metrostations de namen van oud-strijders. Adellijke titels, lintjes en eremetaal hoefden ze niet eens te weigeren, ze kwamen er niet voor in aanmerking. Zelfs naar de Orde van de Vlaamse Leeuw konden ze fluiten, ondanks weken voorarrest voor de Vlaamse zaak en onredelijk geweld van Belgische matrakken.


Jeunesse dorée

1968 had wat met seks, en dat is misschien het enige waarover voor- en tegenstanders van de contestatie het met elkaar eens zijn
Nu weten we het zeker: ’68 was geen revolutie, hooguit een rebellie met een ongewone schittering, de glans van een vallende ster. Naar*mate de contestatie haar jeugd verloor, verdween ook de glinster en kwam ze steeds nadrukkelijker als schuldige van veel ellende in beeld. De gezagscrisis van de instellingen, de pijnen van de multiculturele samenleving, het adieu van de arbeider aan de socialistische partijen: allemaal de schuld van ’68. Het requisitoir kon op bijval rekenen. Ook in de comfortabele dienstwagens van de sociaaldemocratie was instemmend gebrom hoorbaar. Hoe verder de twintigste eeuw wegtikte, hoe eenzamer het rond ’68 werd en hoe minder volk zich geroepen voelde om de unieke inspiratie van dat opmerkelijke jaar te verdedigen.

Verwonderlijk is dat niet. Vergelijk deze wereld met die van vijftig jaar geleden en veel wordt duidelijk. De problemen waar regeringen vandaag mee worstelen en populisten slapend rijk mee worden, waren toen niet eens denkbaar. Kampen van dolende migranten, smeltende gletsjers en poolkappen, digitale criminaliteit, fanaten die hun wapens in een theaterzaal leeg vuren, para’s in stations en winkelstraten, sluiers en boerka’s, al die kwesties die kranten zo donker kleuren, waren toen afwezig. Dromen van een wereld zonder metaaldetectors, zonder bommengordels, zonder verhitte disputen over migratie en diversiteit, is dromen van een aards paradijs. Pure utopie. Nochtans was dat de wereld van ’68.

Uitgerekend in die ‘paradijselijke tijd’ begon een jonge generatie keet te schoppen, autoriteiten te jennen, het feestje te verstoren en het systeem te verketteren. Het ruikt ondertussen naar verwaandheid van een verwende jeunesse dorée. Daar lijkt het des te meer op, omdat er toen wel geruststellende zekerheden bestonden. Na gedane studies had je ook zonder diploma gegarandeerd een job. Het was een zekerheid dat de volgende generatie beter zou boeren dan de vorige.

Dit was, schreef de Duitse socioloog Wolfgang Streeck, een uitzonderlijke tijd, die van het democratisch kapitalisme. Toch kwam het tot een kortsluiting en probeerde het jonge volk in vele landen de stekker uit het systeem te trekken.


We verstonden elkaar

Het systeem? Wisten we veel toen we midden de jaren 60 in de universiteit ons anker uitgooiden. Ik kwam uit het slaapstadje Mechelen en het was me gelukt om me relatief onbeschadigd uit de omknelling van de katholieke zuil te bevrijden. Over diversiteit werd op school nooit gesproken. Waarom ook? De klassen waren witter dan wit. Over politiek bleef het ook stil, tenzij één keer: tijdens de schoolstrijd van de jaren 50. Als prille tiener mochten we toen brossen, op straat betogen en ruiten van autobussen tikken. Met de ontdekking dat het doel toch de middelen heiligt, verloren we onze kinderlijke onschuld, maar dat merkten we pas later.

De grote vragen van die tijd en zeker de trauma’s van een niet zo ver verleden – collaboratie, fascisme, koningskwestie, dekolonisatie – werden uit de klaslokalen gefilterd, zo ook de auteurs die op de ‘index’ stonden. Met de lectuur van de verboden teksten ontvluchtten we voor het eerst het roomse IJzeren Gordijn.
De gezagscrisis van de instellingen, de pijnen van de multiculturele samenleving, het adieu van de arbeider aan de socialistische partijen: allemaal de schuld van ’68

We waren met velen, merkten we, die genoeg hadden van het gekooide denken. In Duitsland, Nederland, de VS, maar evengoed in Tsjecho-Slowakije en Italië liet een nieuwe generatie bijna tegelijkertijd haar stem horen. Hoewel we duizenden kilometers van elkaar verwijderd waren, in andere landen en continenten woonden en andere talen spraken, verstonden we elkaar. We hadden veel gemeen: muziek, jeugd, idealen, een gedeelde allergie voor bazigheid, privileges en uniformen, het geloof dat een betere wereld mogelijk was.

En er was nog iets dat we deelden. We waren de eerste generatie die met televisie opgroeide. Elke dag zagen we de wreedheid van oorlog en het cynische smoelwerk van wereldleiders. Niet langer achter een scherm van woorden, wel in koude zwart-witbeelden. Jongeren hadden geen eelt op hun ogen en er was ruimte voor boosheid. We twijfelden niet, we zouden de stroom verleggen. Dankzij de buis leerden we dat er teach-ins en sleep-ins bestonden en dat je met al dat leuks autoriteiten de gordijnen kon injagen. ‘Student power’ heette dat. We konden er ons niet veel bij voorstellen, maar het begrip fascineerde.


Tegen hamer en sikkel

Dichter bij huis was er de provo in Amsterdam die, aldus de onvolprezen beginselverklaring van 1965, ‘de kans om deze maatschappij nog eens hartgrondig te provoceren niet wou laten ontgaan’. De missie werd met brio en een enkele rookbom uitgevoerd. Voor veel Vlaamse tieners en prille twintigers was de witte magie een openbaring. En dan waren er de massale protestmarsen van de Berlijnse studenten tegen het Amerikaans geweld in Vietnam en de brandspeeches van de charismatische Rudi Dutschke. Sindsdien behoorde het protest tegen napalmbommen op Vietnam tot het DNA van de contestatie.

In Vlaanderen leidde de solidariteit met Vietnam tot hoogoplopende familiale schisma’s. De oudere generatie weigerde onder het lood van het Koude Oorlogsdenken uit te komen. Onvoorwaardelijke loyaliteit tegenover de Amerikaanse bondgenoten in hun strijd tegen het communisme was toen het ultieme gebod. Mensenrechten schofferen en corrupte despoten smeren en slijmen, niemand die er zich aan stoorde. De katholieke Zuid-Vietnamese president Ngo Dinh Diem, de Griekse kolonels, de Congolese maarschalk Mobutu of de fascisten Franco of Salazar, allemaal bondgenoten in de strijd tegen hamer en sikkel. Geen Belgische partijleider die er een punt van maakte, geen Belgische prelaat die van woede zijn kromstaf brak. Hoogdagen van de hypocrisie.

De Koude Oorlogsretoriek dreef de contestatie naar links. Wanneer elk kritisch woord over het Westen als propaganda van Moskou wordt weg geblaft, is het niet abnormaal dat je naar een joint grijpt, je haar laat groeien en de rode vlag uithangt.

Hoe ruig de propagandaslag gevoerd werd, kon ik zelf ervaren. Omdat mijn cv twee jaar van mijn bestaan niet uitklaarde, onthulde de conservatieve krant La Libre Belgique dat ik toen in Praag een opleiding communistische agitatie volgde. Het recht van antwoord heeft La Libre nooit gepubliceerd. In werkelijkheid verbleef ik toen in een Mechels seminarie, waar ik ongelovigen noch meisjes op mijn kamer mocht ontvangen. Mannelijke gelovigen evenmin. Je wist maar nooit met de seksduivel in ieder van ons.


Lenige liefde

’68 had wat met seks. Misschien is dat het enige waarover activisten, voor- en tegenstanders van de contestatie het met elkaar eens zijn. Wat die relatie precies inhield, is dan weer punt van grote controverse. Een echt emancipatorisch project was er in ’68 niet bij. Te veel roes over onze lenige liefde, te weinig empathie met le deuxième sexe. Herman de Coninck formuleerde het subtieler: ‘Hoe hield ik platonisch van je gedachten en onnoemelijk veel van de rest.’

Het hielp niet dat de studenten*leiding een bijna exclusieve mannenclub was en vrouwen bij hun entree in de unief nog steeds tot ‘porren’ werden gedegradeerd. Met de pil veranderde veel, maar de echte game changer waren assertieve vrouwen die hun rechten opeisten. Toen begon de troon van mannelijke privileges te wankelen, maar het ging traag.

Wat wel verbazend vlug werd opgeruimd, was de christelijke moraal rond seks en nageslacht. Er werden weinig woorden aan vuilgemaakt en de vanzelfsprekendheid waarmee verboden die ons jarenlang waren ingehamerd na enkele weken unief wegsmolten, was adembenemend. In deze geen controverse tussen links en rechts, progressieven of conservatieven. Wel een eensgezind schouderophalen, inclusief middenvinger, richting Rome, dat uitgerekend in ’68 met de encycliek Humanae vitae (nog eens) de onverbrekelijke band tussen seks en voortplanting decreteerde. Voor kerkjuristen was het een baanbrekend document, voor ons een non-event.


Afwezige arbeiders

’68 had ook iets met arbeiders. De manier waarop de contestatie voortdurend naar hen verwees, was aandoenlijk, haast ontroerend. Bij enkelen knaagde het besef dat ze geprivilegieerden waren, omdat ze wel van de universitaire lusten konden genieten. Bij anderen was de zorg voor de arbeider een nieuw werk van barmhartigheid. Een zonderling verwees naar Marx en de wetten van het historisch materialisme. Schuldcomplex of niet, de afwezige arbeider was in het discours van de activisten permanent aanwezig. Goed voor ambras met de kinderen van de Vlaamse happy few.

Uiteraard was het een symptoom van krakende structuren en een signaal dat de homogene studentenpopulatie verleden tijd was. Dankzij de zegeningen van de welvaartsstaat zat er nu ook gewoon volk in de auditoria. De kinderen van de gegoede burgerij, die tot het midden van de jaren 60, met cantussen en braspartijen de toon zetten, kregen tegenspraak. Ze verloren hun monopolie als studentenleiders. Wat de klassenstrijd precies betekende, wisten we niet, maar zelf voerden we er een versluierde. Zij hadden hun feestjes, duurdere restaurants, auteurs, vestimentaire codes en muziek, wij de onze.

Als je er de Leuvense pamfletten en manifesten van voor 1965 op naslaat, stap je een magisch Vlaanderen binnen, een Vlaanderen zonder arbeiders. Zeker, de democratisering van de universiteit werd met terughoudendheid toegejuicht, maar het was een democratisering op maat van de elite. Het werkvolk bleef onmondig, zonder studentenvakbond en met minimale inspraak. Wij wilden een universiteit in dienst van de arbeiders. Het was ons ‘sociaal contract’ met de samenleving, onze sociale correctie, maar ook ons zelf toegekend certificaat dat we op ramkoers met het establishment lagen.

De hoop dat de contestatie naar de bedrijven zou overwaaien, bleek in Vlaanderen een illusie. De werkmens en zeker de leiding van de bonden, ongeacht of ze achter een rode dan wel een groene vlag opstapte, hadden geen zin in een potje radicale systeemkritiek. Op een moment dat het werkvolk uitzicht op een huis, een auto en een televisie kreeg, was het geen optie om het overlegmodel op te blazen. Toen duidelijk werd dat de arbeiderskwestie een heel lang verhaal zou worden, was het einde van de sixties in zicht. Voor de ultra’s was dat het sein om het comfort van de universiteit te verlaten en arbeider onder de arbeiders te worden. Ook de minder radicalen hielden het voor bekeken. Ze waaierden uit in de media, het onderwijs, de politiek, de volkshogescholen, actiecomités, milieugroepen … Een splinterbom, wat er mee toe leidde dat het jaar 1968 maar niet uitdooft.


DS, 26-12-2017 (Paul Goossens)

Laatst aangepast door bijlinda : 28th December 2017 om 03:00.
Met citaat antwoorden
  #3  
Oud 28th December 2017, 02:59
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,686
Kerstessay 1968c: Ongewenst kind met vele vaders

De vlam in de Leuvense pan


Zonder de bisschoppen en de kardinaal was er wellicht geen Vlaamse contestatie geweest, denkt Paul Goossens. Hun verzet tegen een Nederlandstalige universiteit leidde tot straatprotest, studentenstakingen en de start van de ontkerkelijking van Vlaanderen.



Eerst was er de oorlog in Vietnam, dan pas de wereldwijde contestatie. Zonder de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson en zijn minister van Defensie Robert McNamara waren de sixties allang tot dorre geschiedenis gestold. Maar Vietnam alleen volstond niet om de vlam in de pan te krijgen. Daarvoor was er couleur locale of lokale verankering nodig. Een Charles de Gaulle bijvoorbeeld. Het misprijzen waarmee de Franse president het zootje ongeregeld (la chienlit) schoffeerde, was gedroomde brandstof voor de contestatie. In Duitsland was het de dood van student Benno Ohnesorg die het protest over heel West-Duitsland deed uitwaaien. Op 2 juni 1967, terwijl de sjah en zijn vrouw in de Berlijnse opera van De toverfluit van Mozart smulden, werd Ohnesorg door een obscure West-Duitse politieman in het achterhoofd geschoten. Zonder die moord en zonder de hetze van bladen als Bild was het geweld van de Rote Armee Fraktion (RAF) Duitsland wellicht bespaard gebleven.

In Vlaanderen stond Leuven in voor de lokale springstof, en met Stella Artois had dat niets vandoen. Leuven was de broze schakel van een mercantiel en verkrampt land dat net zijn winstgevende Congolese filiaal was kwijtgespeeld. In het rumoerige Leuvense nest werd de Vlaamse contestatie uitgebroed. Een geboorte met vele vaders, allemaal even schijnheilig.


Bang voor verandering

Toen ik in 1965 in Leuven aankwam, stond het potje met de splitsing al een paar jaar te pruttelen. Het was een eentonig, zelfs slaapverwekkend verhaal van moties en communiqués van Vlaamse professoren, cultuurverenigingen en altijd maar nieuwe strijdcomités. Daarop volgde de stevige repliek van Franstalige professoren, cultuurverenigingen en strijdcomités, zodat het Vlaams front weer kruit had om een nieuw salvo te lossen. Een saai verhaal dat alleen beroeps- en stamboomflamingant kon boeien.

Daar was ik niet bij. Als de hoofdkwartieren het opportuun vonden, trokken de Vlaamse studenten met de paramilitaire Vlaamse Militanten Orde (VMO) de Bondgenotenlaan op, braken enkele kasseien uit, schreeuwden ‘Walen buiten’, schreven na gedane arbeid een persmededeling met veel uitroepingstekens en trokken op vrijdagavond naar pa, ma en lief in de provincie. België was toen een strakke unitaire staat. Krom van de artrose, bang voor elke verandering die het porselein van de status quo kon breken.
Die vrees was niet ongegrond. Zowel de koningskwestie na de oorlog als de grote staking van ’60-’61 had het land op de rand van het infarct gebracht. Voor het lucratieve businessmodel dat België rijk en de Société Générale almachtig maakte en dat terecht koloniale roofbouw heet, begon de zwanenzang. De Belgische elite bestuurde niet langer een koloniale grootmacht, wel een Europese kleinstaat. Een onuitgegeven situatie, niet van aard om het immobilisme van het establishment te doorbreken. Omdat niemand knopen kon of durfde door te hakken en Leuven het slot op het unitaire België was, begon een lange loopgravenoorlog.


Failliet van de kerk

En plots, op 13 mei 1966, vloog het deksel van de ketel, werden de kaarten herschikt en werd de code gekraakt. Twee jaar later was de deling van Leuven beslist, nog twee jaar later was de eerste staatshervorming een feit en nog even later waren alle traditionele partijen gesplitst. Exit het unitaire België.

Zonder de Belgische bisschoppen en hun roerganger kardinaal Leo *Suenens, zonder hun beruchte mandement van 13 mei was er waarschijnlijk geen Vlaamse contestatie geweest. Met de lijvige brief van 3.000 woorden probeerde het episcopaat de burgeroorlog in de katholieke zuil tussen noord en zuid over Leuven te beslechten. Op grootmoeders wijze, met de kromstaf in aanslag. Het idee van twee universiteiten werd tot het einde der tijden afgewezen, zelfs ‘mocht dit politiek of financieel haalbaar zijn’. Het academisch, wetenschappelijk en administratief personeel van de universiteit – alle loontrekkenden dus – werden voor het blok gezet. Het ging om een ‘verordening’, dus slikken of ontslag. Het mandement eindigde met een hilarische oproep tot de Heilige Geest. Hij werd verzocht als vanouds zijn licht en kracht, nodig voor de vervulling van de onmisbare zending van Leuven, aan de universiteit te blijven schenken.

Met de vaststelling dat bisschoppen autoritaire venten zijn, die zonder gêne de kerkelijke trukendoos bovenhalen om hun wereldlijk gelijk te halen, viel voor velen van mijn generatie het doek over hun roomse jeugd en geloof. Een klerikaal systeem dat eeuwen geleden in deze contreien wortel had geschoten en zowel de reformatie als de verlichting buiten had geflikkerd, kreunde. Het tijdperk van de triomfalistische Belgische kerk, die in 1951 met praal en wijwater de basiliek van Koekelberg had ingewijd en meteen erna een jarenlange schoolstrijd voor de ziel van het kind en de centen van de overheid aanvuurde, was voorbij.

Vanaf 1966 begon het puinruimen en de strategische terugtocht van de clerus uit het management van de katholieke zuil. De rector magnificus werd gedumpt, terwijl de kardinaal van zijn troon stapte en zich als nederige herder van de katholieke kudde aandiende. Met het onovertroffen ‘Zeg ne keer’ eindigde ook die overlevingsstrategie in een debacle.


Student power

Het mandement was een voltreffer, goed voor een spontane studentenstaking, vier nachten straatguerrilla, het abrupte einde van het academisch jaar en kabaal in zowat alle middelbare scholen tussen De Panne en Maasmechelen. Het aantal activisten vertienvoudigde. Toen de herrie het volgend academiejaar niet stopte en de vrees van de Belgische en Vlaamse salons voor een escalatie van Leuvens straatgeweld in januari 1968 bewaarheid werd, sloeg de paniek toe. Om de Leuvense straat te kalmeren en te verhinderen dat het virus van de contestatie alle Vlaamse universiteiten en scholen aantastte, offerde de CVP de regering-Vanden Boeynants op. De radicale Vlaming van dienst, Jan Verroken, mocht de trekker overhalen.
Omdat ze het onderling niet langer eens waren en hun gestuntel de hele natie destabiliseerde, werden de bisschoppen van het Leuvense dossier gehaald. De politiek zou de knoop nu alleen doorhakken. In juli 1968 werd de deal in een Brussels salon afgeklopt. Begin 1966 hadden we er geen idee van wat ‘student power’ betekende, begin 1968 wisten we dat je er een regering mee kunt slopen en je er een dossier waar de Vlaamse beweging tien jaar haar tanden op stuk beet, in minder dan twee jaar kunt afhandelen. Veel meer moest je toen niet zeggen om de Vlaamse leiders op hun tenen en hun ziel te trappen.


Slag om de ideeën

De bisschoppelijke oekaze van ’66 veranderde ook de slag om het denken, want met de klap verloor de Vlaamse rechterzijde de regie over de ideeënstrijd in Leuvense straten en auditoria. Tot dan toe besliste een rancuneus allegaartje dat zich de Vlaamse beweging noemde in een colloque singulier met de studentenleiding waar, wanneer en hoe er gemanifesteerd zou worden. Alles was voorgebakken en voorgekauwd, de studenten in de weinig glorieuze rol van huurling en papegaai.

Na 13 mei werd alles anders. Plots trokken de acties rond Leuven Vlaams een ander publiek dan de kinderen van de Vlaamse burgerij. Een onverwachte meevaller voor de activisten was het gerommel in de scholen. De Leuvense revolte was het hondenfluitje dat veel Vlaamse tieners voor het eerst in hun leven uit de klaslokalen naar protest en prille opstandigheid dreef. Plots kwam er ruimte voor andere analyses, acties en liederen. Onmiddellijk na het mandement, tijdens de woelige meiavonden en met veel blauw zwaailicht rond het Leuvense stadhuis, zette iemand ‘We shall overcome’ in. Iedereen zong mee. Magisch. De kracht die de Vlaamse bombast rond ontembare leeuwen totaal miste, had het lied van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging wel.

De lijn werd doorgetrokken. Bij het begin van het academiejaar 1967-68 organiseerden we een zesdaagse voettocht van Oostende naar Leuven, die we zonder veel nadenken de ‘Meredithmars’ doopten. Het was ons eerbetoon aan James Meredith, de zwarte activist voor burgerrechten die in maart 1966 van Memphis Tennessee naar Jackson wou stappen, maar op de tweede dag werd neergeschoten.

Veel Franstaligen vonden de koppeling van Leuven Vlaams aan de zwarte strijd voor burgerrechten misplaatst. Daar hadden ze goede argumenten voor, die we niet eens probeerden te weerleggen. Aan Vlaamse kant was er evenmin applaus. De Vlaamse strijd hoorde met Vlaamse liederen begeleid te worden, liefst marsmuziek. In het Duits tot daaraan toe, maar zeker geen Engels of Afro-Amerikaans. Dat Vlaamse studenten hun inspiratie elders – godbetert bij de zwarte medemens – zochten en vonden, kon er bij de notarissen van het Vlaams erfgoed niet in. Hun frisse degout versterkte het vermoeden dat met die lieden geen vergelijk mogelijk was. Toen wij de democratisering van de universiteit agendeerden, antwoordden zij dat we de strijd zuiver moesten houden. Toen wij over arbeiders begonnen, verkrampten ze, alsof we vuile praat vertelden. Toen wij Vietnam, de apartheid en etnische discriminatie aansneden, oordeelden zij dat de vergadering lang genoeg geduurd had en stapten ze op. Terug naar hun Davids- of Vermeylenfonds, notariaat of advocatenkantoor.


Behoeders van zuiverheid

Tientallen keren heb ik de ‘stigmatici van de Vlaamse beweging’ (die soundbite is van Piet De Somer, de eerste rector van de zelfstandige, Nederlandstalige Leuvense universiteit) de zuiverheid van de Vlaamse strijd rond Leuven horen bepleiten. Met seks had dat niets vandoen, wel met collectieve allergie voor alles wat progressief was. Wat niet op de transfer van de Franstalige afdeling sloeg, zoals sociale klemtonen, was onrein en dreigde het noodzakelijk brede Vlaams front te verzwakken.

Ook keurig geklede burgers met een duister oorlogsverleden beleden de onversneden zuiverheid van de strijd. Een doortastend optreden tegen de schreeuwers van ‘Walen buiten’ en ‘Waalse ratten rolt uw matten’ hoefde voor de zuiverheidsbrigade niet. Fraai was het misschien niet, zo werd ons uitgelegd, onschuldig wel, want slechts volkse folklore. Debat afgevoerd. Dat die volkse folklore door de geüniformeerde en extreemrechtse knokkers van de VMO werd bedreven en een Vlaamse echo van het Juden raus was, gaf evenmin een zuiverheidsprobleem. Bij de commentatoren van de vele CVP-kranten trouwens ook niet.

Zoals de bisschoppen het vaderschap van de Vlaamse contestatie mogen opeisen, zo zijn de Vlaamse leiders ervoor verantwoordelijk dat een generatie zich van de flaminganterij afkeerde. Vlaanderen werd er beter van. Dat is niet de enige verdienste van de Vlaamse beweging uit de jaren 60. Ze heeft toen haar irrelevantie bewezen en is dat de volgende decennia op zeldzaam consequente wijze blijven bewijzen. Het resultaat is ernaar. Vandaag is de Vlaamse beweging amper meer dan een digitaal platform, waar de Vlaams-nationalist zijn afkeer voor sossen, moslims en Walen kan delen en op eigentijdse wijze de zuiverheid kan preken.


Verkrampte blindheid

Dat het tussen de contestatie en de Vlaamse beweging tot een breuk kwam, was even onvermijdelijk en noodzakelijk als de zwaartekracht. Was de contestatie geplooid voor de Vlaamse leiders, had Vlaanderen er nog langer over gedaan om het slijk van heimat en collaboratie af te schudden en een nieuw emancipatieproces te beginnen. Als dat er toch kwam, was het ondanks de Vlaamse beweging. Had het anders kunnen lopen, als de contestatie de bruggen met het nationalisme niet had opgeblazen? Was er dan misschien een mild nationalisme op zijn Schots gegroeid, opener, progressiever en meer Europees? Vergeet het. Het Vlaams-nationalisme is er een van de eerder onverdraagzame soort en extreem allergisch voor alles wat de solidariteit van de natie demystificeert.

Wie daaraan twijfelt, moet er de geschiedenis van de Volksunie maar op naslaan. De Volksunie, surfend op de hype van ’68, bereikte in 1971 met 18,8 procent van de stemmen haar top. In 1978 maakten de ultra’s, het latere Vlaams Blok, van het Egmontpact een breekpunt en trokken ze uit de partij. En toch implodeerde de VU. Zelfs de gematigde, mainstream-nationalisten slikten het niet dat Bert Anciaux van een progressief nationalisme droomde. In Vlaanderen lukt dat nooit.

Sinds de jaren 30 baalt het Vlaams-nationalisme van elk verhaal dat ongelijkheid bekampt en culturele diversiteit bepleit. Over separatisme, confederalisme en Brussel is de Vlaams-nationalistische club een kluwen van botsende meningen. Over links en al wat multicultureel is, is ze eensgezind in haar afwijzing. Het pleit voor de intelligentie van de Vlaamse contestatie dat ze de verkrampte blindheid onmiddellijk aanvoelde. Mede daardoor had het rauwe nationalisme hier een kwarteeuw lood in de vleugels. Dat ze geen succesvolle tegenstrategie kon neerzetten om de nationalistische revival te counteren, is een falen dat ook ’68 mag worden aangerekend.


DS, 27-12-2017 (Paul Goossens)
Bijgesloten Plaatje(s)
 
Met citaat antwoorden
  #4  
Oud 28th December 2017, 16:06
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,686
Post Kerstessay 1968d: Van wonderjaar tot annus horribilis

Vijand van rechts én links


Als ’68 een mythe werd, dan ligt dat volgens Paul Goossens vooral aan de tegenstanders van de contestatie. Zij gaven die een impact en betekenis die alleen in hun verbeelding bestonden.



1968 begon, zoals elk jaar, met beelden van de Big Ben en een kater. Normaler kan het niet, routineuzer evenmin. Vier dagen later had je de poppen aan het dansen. In Tsjecho-Slowakije moest partijleider Antonin Novotny, een poedel van Moskou, opstappen en kwam Alexander Dubcek in beeld. De Praagse lente begon. Op 15 januari brandde het in Leuven. Het meubilair van het rectoraat werd op straat gekieperd en in de fik gestoken. Pas drie weken later kwam de rust terug, met de val van premier Paul Vanden Boeynants. Nog eens drie maanden later ging de echte lente van start. Zelfs Jacques Dutronc had het in de smiezen: ‘Paris s’éveille’.

Vandaag is 1968 een mythisch jaar. Door de gebeurtenissen? Ongetwijfeld, maar nog meer door de verhalen die er door de hardcore tegenstanders rond geweven werden. Of ze van linkse of rechtse signatuur waren, hun demarche was gelijklopend. Het was een en al ‘verbeelding aan de macht’, want een requisitoir tegen een verzonnen ’68. Alsof de sixties de hele handel van waarden, instellingen, gezag en tradities gingen uitroken en de natie platbranden. Het is van alle tijden: met verbeelde dreiging angst opfokken, een vijand scheppen en de rangen sluiten. Geen contrareformatie zonder goed gebruik van duivels en demonen.


Fenomeen Cohn-Bendit

Ongetwijfeld voedde ’68 een hype, maar die was van korte duur en van nationale euforie was nooit sprake. Overigens, op het einde van het wonderjaar was de roes voorbij en waren de meeste activisten hun sterrenstatus al kwijt. Er waren uitzonderingen. Daniel Cohn-Bendit, hét boegbeeld van de Franse meirevolte, bijvoorbeeld. Hij was een fenomeen en is dat nog steeds. In het Verenigd Koninkrijk was er Tariq Ali en in Duitsland Rudi Dutschke.

In Vlaanderen liep het zo’n vaart niet, maar toch. Toen in maart 1969 de Gentse universiteit wekenlang op haar kop stond, zat Ludo Martens daar voor veel tussen. Hij had er zich enkele maanden voordien ingeschreven en met zijn indrukwekkende cv – spilfiguur en radicale ideoloog van de Leuvense revoltes, uitgever van een omstreden seksnummer van Ons Leven, weggestuurd van de KU Leuven – was hij een van de aanjagers van de Gentse contestatie. Zijn Leuvense parkoers gaf hem een aura, zijn spijkerharde logica deed de rest.


Probleem van de ‘kaloten’

Omdat de contestatie de sociale breuklijnen scherp in de verf zette, en dus de homogene natie demystificeerde, ontlokte ze nooit euforisch applaus in het hele land en zeker niet bij de mandarijnen. Nooit was er consensus, altijd was er tegenspraak. Nooit kwam er gejuich uit de hele samenleving, altijd was er debat en polemiek. In Duitsland, Frankrijk en Italië was het zo, in Vlaanderen was het niet anders. In de auditoria, in de cultuurhuizen, op de familiefeesten, steevast ontsponnen zich disputen over de agenda en de doelstellingen van de contestatie.

Iedereen had er een mening over en aan tegenstanders was er nooit een gebrek. Niet aan de universiteit, niet in de katholieke zuil, de Vlaamse beweging of de door en door verzuilde pers, waar de christendemocratie aan de knoppen zat. Daar werd er nauwgezet op toegezien dat er in Leuven niet buiten de lijntjes gekleurd werd. Zeloot van dienst was Emiel Van Cauwelaert, orkestmeester van de ACV-krant Het Volk. Hoewel hij nooit in Leuven present gaf, ontdekte hij er voortdurend ‘ongure troebelwatervissers en uitdagingsagenten’ en als het hem te rood werd, waarschuwde hij het katholieke werkvolk dat de Russische beer in Leuven op de loer lag. Koude Oorlogspropaganda à la flamande, om in te kaderen.

Omdat Leuven katholiek territorium was, had de socialistische partij een gedroomd alibi om de contestatie straal te negeren. Terwijl een nieuwe generatie zich nadrukkelijk progressief profileerde, interesseerde het de kameraden in de partijtop geen moer. Zoals alleen hij het kan, formuleerde Louis Tobback het in 2008 nog eens glashelder. ‘Heel mijn leven speelde zich af in Leuven en toch is mei 68 compleet aan mij voorbijgegaan. Dat had te maken met de verzuiling. Ik herinner me niet één partijbureau waarop er daarover is gesproken. Mei 68 was een probleem van de kaloten.’ Zo zelfingenomen en blind kan sociaaldemocratie zijn en zo bleef de Vlaamse contestatie een weeskind.


Geen heldenepos

Ongetwijfeld hebben de 68’ers straffe dingen in aula’s en tv-studio’s verteld. Het gemak waarmee ze over revolutie praatten, was adembenemend. We leefden in een roes, maar toen het feest voorbij was en de rook opgetrokken, was er bij de oud-strijders zelden sprake van euforie. Of ze nu Cohn-Bendit of Joschka Fischer heten, hun terugblik op die bewogen periode is kritisch en nuchter. Niets toeters of bellen over de successen, wel tristesse over te veel gemiste kansen.

‘Ons politiek discours was compleet retro: we gebruikten nog altijd de revolutionaire formats van de 19de eeuw. Omdat onze revolutionaire fraseologie sowieso tot een impasse leidde, hebben we het politieke gevecht verloren.’ Woorden van Cohn-Bendit uit 1998. Ook voor Ludo Martens en Kris Merckx, twee hardliners van de radicale Vlaamse contestatie en het maoïstische Amada, leed ’68 aan hybris. ‘In België,’ schreven ze in 1978, ‘betekende ’68 een overmoedige revolte van de kleinburgerij, van de student en de intellectueel.’ Geen triomfalisme, geen heldenepos over geleverde strijd, geen triomfkreet over de vermeende verovering van de ufo die culturele hegemonie wordt genoemd.


Genocide op de zeden

Bij de anti’s is het net het tegendeel. Of ze nu van rechts of uiterst-rechts, links of extreemlinks komen, voor de anti’s was ’68 steevast het begin van een groot, ontwrichtend verhaal, meestal decadent en nihilistisch. Pier Paolo Pasolini, begenadigd dichter en bevlogen filmregisseur, vond dat de langharige kleinburgers een ‘genocide’ op hun geweten hadden, die van de traditionele Italiaanse zeden. Voor een goed begrip, Pasolini was niet alleen kunstenaar, hij was ook militant communist en zowel in Italië als Frankrijk hadden die partijen de contestatie de oorlog verklaard.

De rechtse kreet dat ’68 één groot links complot was, klopt dus niet. Behalve de communisten behoorden tal van linkse, partijloze intellectuelen tot de vurigste anti’s. Een onafhankelijke en alom gerespecteerde denker als Raymond Aron, destijds een baken voor de hele Franse rechterzijde, oordeelde milder en genuanceerder over de sixties dan veel linkse publicisten. Pierre Goldman, die in 1968 actief was bij de guerrilla van Venezuela, was zo iemand. Voor Goldman was de contestatie één grote farce. ‘Ze doen niets, ze praten alleen en daar vinden ze hun plezier in. De actie hebben ze ingeruild voor een woordendiarree’, schreef hij in 1974.

In Vlaanderen was Aloïs Gerlo, de eerste rector van de gesplitste VUB, de gangmaker van het linkse alarm tegen ’68. De voormalige communist werd op het einde van de jaren vijftig socialist, schopte het vervolgens tot voorzitter van het Vermeylenfonds en had bijgevolg een zitje in de club van leiders van de Vlaamse beweging. Enig begrip voor de progressieve studentenbeweging was er bij Gerlo niet bij. Integendeel, hij leed aan het syndroom van de bekeerling. Als voormalige communist wou hij rechts overtuigen dat hij een even goede flamingant, nationalist en Koude Oorlogsstrijder was. Toen de Vlaamse socialisten hun campagne tegen de kruisraketten begonnen, verliet hij ook die partij. Met zijn veroordeling van de multiculturele samenleving als nieuwe heilsleer van het communisme eindigde zijn politieke odyssee in het extreemrechtse kamp.

En dan was er nog het Franse icoon Régis Debray, een even briljant als romantisch intellect. Al in 1961 gaf hij present in het Cuba van Fidel Castro, werd hij er theoreticus van de guerrillastrijd en volgde hij Che Guevara in 1967 naar Bolivië. Guevara vond er de dood, Debray de gevangenis. Veroordeeld tot dertig jaar werd hij na drie jaar vrijgelaten. Terug in Frankrijk begon Debray een nieuwe guerrilla: de liquidatie van ’68. In 1978 verschijnt zijn Modeste contribution aux discours et cérémonies officielles du dixième anniversaire. Het is een schitterend geschreven en allesbehalve modeste brandbrief. Sarcasme, eruditie en vitriool grand cru. Dankzij ’68, aldus Debray, werd de liberale droom werkelijkheid: de passage van een Frans Frankrijk naar een Amerikaans Frankrijk. Daarom werd de natie vernietigd, alsook haar waarden en fundamenten, zoals het driespan ‘werk, familie, vaderland’. De sixties kregen het allemaal voor elkaar.


Sarkozy’s hallucinatie

Meer dan wie ook in Frankrijk heeft Debray de mythe opgepookt dat ’68 een sinistere staatsgreep op de normen en waarden pleegde. Nicolas Sarkozy vond dat hij er garen bij kon spinnen. Op de slotmeeting van de verkiezingscampagne van 2007 ging Sarkozy voor 20.000 fans vol in het orgel. ‘Over de inzet van deze verkiezingen,’ zei de toekomstige president bijna veertig jaar na de feiten, ‘kan geen twijfel bestaan. Gaan we verder met de erfenis van ’68 of is Frankrijk bereid om ze eens en voor altijd te liquideren.’ Daar moesten de 20.000 fans geen moment over piekeren. Het werd een zinderend liquider.

Een onvolledige greep uit de tenlastelegging, of liever de hallucinatie, van Sarkozy: de achtenzestigers zwegen de moraal dood. Ze ontkenden goed en kwaad, alsook waar en vals, schoon en lelijk, leerling en meester. Ze plaatsten de misdadiger boven het slachtoffer, ontkenden elke waardehiërarchie, liquideerden het kwaliteitsonderwijs, promoveerden de cultus van het geld en effenden de weg voor een graaikapitalisme zonder scrupules. Sarkozey verweet hen ook dat ze geen interesse hadden voor het lot van de arbeiders, want arbeid behoort niet tot hun waardepakket. In tegenstelling tot de auteur van de Apocalyps had de toekomstige president voor zijn hallucinatie geen excuus. Hij was geen evangelist.

Is het denkbaar dat de financiële crisis van 2008, die in tegenstelling tot ’68 wel een ravage zonder voorgaande aanrichtte, in 2048 de inzet van Franse verkiezingen wordt? Nee toch, want ze is te ongrijpbaar, achterhaald verleden. Met ’68 kon het wel en een beter bewijs dat het jaar in de categorie mythes en fabels meedraait, is nauwelijks denkbaar. Ook dit jaar was het opnieuw prijs. Met de kreet ‘We moeten weg van het moreel rotte en stinkende 68-Duitsland’ kreeg het AfD-kopstuk Jörg Meuthen tijdens de verkiezingscampagne minutenlang applaus van de achterban. Nee, Meuthen is geen obscure nitwit, wel een gerespecteerde professor economie. Zijn uitspraak inspireerde Die Zeit tot de bedenking: ‘Nog altijd volstaat in Duitsland één cijfer – ’68 – om de hele samenleving te polariseren.’ Wat een onwaarschijnlijke metamorfose: van wonderjaar tot annus horribilis.


Amerikaanse kulturkampf

Die ommekeer kwam er niet zomaar. Hij was het orgelpunt van de neoconservatieve revival die in de VS begon en vervolgens naar Europa overwaaide. Met uitzondering van Vlaanderen, waar Tobback en huisideoloog Mark Elchardus de opkomst van het Vlaams Blok op slinkse wijze in de schoenen van de achtenzestigers schoven, verstomde de linkse kritiek op ’68 na de implosie van de Sovjet-Unie. Nieuw rechts en de neoconservatieven daarentegen gingen in overdrive.

De verkiezing van Ronald Reagan in 1980 was een keerpunt. Niet alleen kreeg het economische beleid een spuit neoliberalisme, een assertieve contrareformatie tegen het denken en doen in de sixties kon nu plankgas geven. Amerika, zo schreven steeds meer academici in gul gesponsorde denktanks, had het echt wel gehad met de tegencultuur, de burgerbeweging en de agitatie op de campussen. De nieuwe kulturkampf was een feit, deze keer tegen het ethisch relativisme en de permissiviteit van de liberal way of life.

Ooit beweerde een Britse lord – en zowat alle achtenzestigers waren het met hem eens – dat conservatieven geen brains hadden. Een vergissing, bleek eind vorige eeuw in de VS. Ze lazen boeken, ze bestudeerden Antonio Gramsci en andere marxisten, ze schreven zelf boeken, geleerde boeken en zelfs bestsellers, zoals The closing of the American mind van Allan Bloom. Dat kreeg de ondertitel mee ‘Hoe de universiteit de democratie beschadigde en de ziel van de studenten verschraalde’. De daders van die misdaad, aldus Bloom, lieten sporen na: de sixties.

Bloom en de epigonen van de neoconservatieve inspirator Leo Strauss leverden de munitie en de ideeën voor de strijd tegen de nieuwe vijand. In die kringen werd het begrip ‘politieke correctheid’ op scherp gezet en vervolgens als splinterbom tegen het links-liberale denken ingezet. Zowel Vlaams Belang als Donald Trump deed er zijn voordeel mee.
Na de val van de Berlijnse Muur en de sloop van het IJzeren Gordijn had het anticommunisme als bindmiddel van de vele conservatieve kapellen afgedaan. Er was nood aan een nieuwe vijand en de sixties konden de leemte opvullen. Als conservatief kon je je nauwelijks een betere tegenstander dromen. Veel buitenlandse tentakels, foute muziek en dito maîtres à penser, met een strafblad bovendien dat je naar believen kon aanvullen en inkleuren. Zo werd ’68 ook in de VS een demon en een volwaardig substituut voor het verdwenen communisme. Dat bleef het tot 9/11, toen werden de sixties voor een nog betere vijand ingeruild, de islam.


DS, 28-12-2017 (Paul Goossens)

Laatst aangepast door bijlinda : 28th December 2017 om 16:11.
Met citaat antwoorden
  #5  
Oud 29th December 2017, 03:47
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,686
Post Kerstessay 1968e: De conservatieve verminking van de Verlichting

De oorzaak van het kwaad


Verlichting is een modieus buzzword geworden. Ongeveer elke politicus wenst zich erop te beroepen, weinigen kennen er de wortels van. Paul Goossens illustreert hoe mei ’68 met die inzichten omging en zichzelf zo tot eeuwige vijand bombardeerde van al wie behoudsgezind is.



‘Niets zal nog hetzelfde zijn’, cryptische woorden van toenmalig Commissievoorzitter Romano Prodi, in de Embraer van de Belgische luchtmacht, enkele uren nadat twee vliegtuigen zich in de Twin Towers van New York hadden geboord. Samen met premier Guy Verhofstadt en de hoge vertegenwoordiger Javier Solana was Prodi in zeven haasten uit Yalta vertrokken om in Brussel aan de oorlog van de 21ste eeuw te beginnen, de war on terror. De volgende dag werd het fameuze artikel 5 van het Navo-verdrag geactiveerd en enkele weken later regende het bommen op Afghanistan. Anderhalf jaar later werd het Irak van Saddam Hoessein onder de voet gelopen. Amerika en het Westen hadden een nieuwe vijand: de politieke islam. Veel maar niet alles veranderde. Ondanks de strategische reset bleven de sixties op de radar van veel conservatieven staan, als doelwit. Intrigerend.

Al even bevreemdend was dat een nieuwe generatie, die ’68 slechts als een vergeeld krantenknipsel kende, op haar beurt groot alarm sloeg. Uitgerekend in Nederland, waar de vijfdaagse bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam in mei 1969 met voorsprong de balorigste daad van de contestatie was, stonden er dertigers op die Nederland, Europa en het Westen voor het gif van de sixties waarschuwden. Thierry Baudet is er zo een. ’68 is voor hem synoniem van afbraak en verval. ‘Toen begon de zelfhaat tegen de westerse cultuur en de Europese zelfvernietiging.’ Het leverde hem applaus en een parlementszetel op.

Ondertussen heeft een nog jongere dertiger het licht gezien, Sid Lukkassen. In de eerste alinea van zijn boek Avondland en identiteit is het al bingo. ‘De zogenaamde bevrijding van ’68 is omgeslagen in een vernietiging – een vernietiging van waarden, deugden en erfgoed.’ Dat hij in goed gezelschap is, schrijft hij in de volgende alinea. Ook Michel Houellebecq, Roger Scruton en Theodore Dalrymple menen dat sinds ’68 de culturele rot is ingetreden. Nu al heeft Lukkassen recht op een standbeeld. Hij was het toch maar die het verweesde mansvolk de troostende zin meegaf: ‘Er is een cultuur van politieke correctheid ontstaan die ten nadele is van intellectuele masculiniteit.’


Trotse onderwerping

Het is logisch, zelfs coherent dat ’68 na nine eleven een doelwit bleef. Door de promotie van de politieke islam tot westerse vijand nummer één was de conservatieve kerk aan een grondige ideologische restyling toe. Ook al willen ze het vandaag niet meer horen, twee eeuwen lang waren conservatieven heel koele minnaars van de verlichting. De meesten waren hardnekkige tegenstanders, anderen rabiate anti’s en nog anderen vonden het een perverse aberratie.

De Britse politicus Edmund Burke (1730-1793), de aartsvader van het conservatisme, behoorde tot de hardste kern en met zwier en panache formuleerde hij de bezwaren van de happy few. Tot vandaag inspireert hij denkers en politici. Bart De Wever koketteert al jaren met the right honourable Burke en telkens presteert hij het om een rookgordijn rond het wezenlijke van diens gedachtegoed op te trekken.

Als Burke de Franse Revolutie verketterde, was het niet omdat hij een zachtgekookte pacifist was, wel omdat hij de ideeën van de verlichting vreselijk vond. Al in 1755, decennia voor de Bastille werd bestormd, rekende hij af met Jean-Jacques Rousseau, volgens Burke ‘de personificatie van het kwaad’. Gelijkheid was voor Burke erger dan ketterij, het was een bom onder de mooiste der werelden, het ancien régime. Het was de wereld van Marie-Antoinette – ‘nooit werd de planeet door een zaliger droombeeld opgefleurd’ – de ridderlijke wereld van de ‘eerbiedige loyaliteit aan rang en geslacht, trotse onderwerping, waardige gehoorzaamheid en nederigheid van hart die zelfs in ondergeschiktheid de geest van verheven vrijheid levend hield’. Zelden werd soumission voor religieuze macht, standen en privilegies zo perfide en hypocriet gepromoot. Zijn Reflections on the revolution in France is één langgerekte nostalgische kreet. Voor onderwerping, tegen emancipatie.

Alle conservatieven zitten in de knoop met de verlichting. Ook de Vlaamse, en dat heeft minder met onze pathetische Boerenkrijg te maken dan met de ankerpunten en de doelstellingen van het onbevoogde denken. Vóór nine eleven werd die terughoudendheid, zo niet afwijzing, gedoogd, vandaag niet meer. Vanwege de recalcitrante moslims kan de verlichting niet langer als een kwaad venijn worden weggezet. Sinds de moslim om de hoek woont, werd de koele conservatieve minnaar een warmbloedige supporter van enkele verlichtingstrofeeën: scheiding van kerk en staat, gelijkheid van man en vrouw, vrije meningsuiting, zelfs homo’s en lesbiennes worden nu gekoesterd. Niet toevallig zijn het punten waar de islam mee worstelt en evenmin is het toeval dat de conservatief de verlichting tot die punten vernauwt, dus verminkt, en er het gelijkheidsidee mee begraaft.


Ideologische carambole

De tactische souplesse van de conservatief mag niet verbazen, want hij is een opportunistische overlever, geen donquichot, wel een professional van de tactische terugtocht. Maar de wendbaarheid is niet het hele verhaal. De weerstand tegen de verlichting behoort tot het wezen van het conservatisme. Herman De Dijn, de gerespecteerde hoeder van behoud en traditie in Vlaams filosofenland, formuleerde het scherp. ‘Het conservatisme,’ zei hij, ‘is geen oorspronkelijke positie. Het is een reactie op de verlichting en haar mentaliteit van tabula rasa en hang naar utopie.’ Met andere woorden: het verzet tegen Rousseau & co. behoort tot het DNA van het conservatisme. Maar vanwege het ‘politiek correcte denken’ in tijden van war on terror moet het versluierd worden. Zo komt ’68 opnieuw in beeld. Door de sixties onder schot te nemen, kon het enkele pijlers van de verlichting treffen. Als er al iets als een ideologische carambole bestaat, hoort deze stoot er zeker bij.
Echt innoverend is deze demarche nochtans niet. In de jaren vijftig van de vorige eeuw was de communistische Sovjet-Unie met stip vijand nummer één van het Westen. Toen ook waren er punthoofden die via het communisme met de radicale verlichting probeerden af te rekenen. De roerganger was Isaiah Berlin, de westerse cultfilosoof van de tweede helft van de 20ste eeuw. Berlin was een man met een missie, een liberale militant in tijden van Koude Oorlog. Dat hij het communisme uitspuwde, kan niet verbazen, wel dat hij al zijn energie in de ontluistering van de verlichting stak. Daar lag de oorzaak van al het totalitaire kwaad, want daar werd de almacht van de rede gedecreteerd. Of ze nu Montesquieu, Locke, Condorcet of Voltaire heetten, allemaal werden ze door Berlin fijngemalen. Net zoals bij Burke was Rousseau de grote satan. Hij is, zo luidt het vonnis van Berlin, ‘een van de meest sinistere en grootste vijanden van de vrijheid in de hele geschiedenis van het westerse denken’.

En er was meer. Robespierre, Hitler, Mussolini, de communisten: één grote pot nat. Allemaal haalden ze de mosterd bij Rousseau. Subtiel redeneren en Koude Oorlog, het wou maar niet lukken. Dit was geen sluipmoord op de verlichting, zoals na nine eleven, veeleer een standrechtelijke executie. Niets hypocriet gesteggel, heel transparant de beuk erin. En toch mocht Berlin op zijn troon blijven. Niemand die hem zijn aanslag zwaar aanrekende. Ook in Macht en onmacht, het groot alarm van Tinneke Beeckman over het slopen van de verlichting, krijgt Berlin niet één vermelding. Michel Foucault daarentegen, maar ja, hij was een van de pioniers van het postmoderne denken en draagt het label ’68.


Totalitaire blindheid

Als het over ’68 gaat, zijn de paradoxen nooit ver weg. De relatie verlichting-contestatie is er zo één. Ondanks de vele vingerafdrukken werd ’68 nauwelijks als een late loot van de verlichting geboekt. Daarvoor waren we blijkbaar te jong, te dilettant. En het is waar, van Rousseau wisten we weinig en uit Du contrat social werd nauwelijks geciteerd. Met Herbert Marcuse, Wilhelm Reich of een Foucault, allemaal filosofen die de wisselbeker maîtres à penser van ’68 kregen, lag dat anders. Hun boeken gingen wel over de toonbank en hun stellingen leidden tot ambiance in de media. Maar bij de activisten was hun impact minimaal. Ik kan me geen volksvergadering herinneren waarin iemand de beweging aan De eendimensionale mens van Herbert Marcuse aftoetste. Wat het debat wel oppookte, waren de drie woorden die destijds Frankrijk en Europa veranderden. Opnieuw was het égalité die de brandstof leverde en de contestatie zin en perspectief gaf. En dan waren er de vragen hoe je dat met liberté verzoende en waar de grenzen van de solidariteit, fraternité, lagen.

Het zijn de kwesties die ertoe doen, zowel in 1968 en in 2018 als in 1784 toen Immanuel Kant Was ist Aufklärung publiceerde. Zoals gelijkheid het watermerk van de verlichting was, was het dat ook van de contestatie. De hardnekkigheid waarmee ’68 het arbeidersdeficit aan de universiteiten bleef aanklagen, is er een illustratie van. Over de wijze waarop we die gelijkheid met vrijheid moesten combineren, was er geen consensus. Voor enkele gestaalde lezers van Marx en Lenin was het een luxeprobleem of, erger, een kleinburgerlijke oprisping. De blindheid van sommigen voor de totalitaire 20ste eeuw is een triest hoofdstuk van de contestatie.


Antiautoritaire proloog

Dit was een abdicatie voor het ‘durf te denken’ (sapere aude), het motto van de verlichting en de sleutel voor individuele en collectieve emancipatie. Elk origineel denken en elke emancipatie beginnen met een afwijzing, een weigering om tradities te volgen en autoriteiten te gehoorzamen. In die zin behoort de antiautoritaire demarche tot het wezen van de verlichting en was ’68 een uitstekende leerling.

Het was een eerste stap in een traject om het lood van uitgeleefde regels en dogma’s af te schudden. Een nieuw begin van hetzelfde emancipatieverhaal dat in de 18de eeuw dit continent door elkaar schudde. Toen werd een wereld van standen, privileges en verstikkende tradities uitgedaagd en met subversieve begrippen als mensenrechten, gelijkheid en vrijheid ondergraven. In de sixties werd die draad weer opgenomen. Deze keer begon het niet in Frankrijk en waren er geen wijzen die met een allesomvattende Encyclopédie een ander denken ontvouwden. Deze keer ging het om een opstoot van jongeren die aanvoelden dat ongelijkheid en conformisme weer het nieuwe normaal werden. De antiautoritaire kreet was slechts een proloog van een groter verhaal en het echte debat over bevrijding, gelijkheid en de sloop van privilegies. De snuffelhond in de conservatief weet dan genoeg. Dit is de geur van de verlichting. Dit is dezelfde springstof die het ancien régime ontwrichtte, de kerk- en andere vorsten vele octaven lager deed zingen en Friedrich Schiller tot Alle Menschen werden Brüder inspireerde.


Anarchistische trip

Dat de verlichting de ideeën voor de contestatie leverde, hebben de rechtse en linkse bashers van de contestatie systematisch verduisterd. Veel simpeler was het om ’68 aan een van zijn tientallen slogans op te knopen. Ook Louis Tobback draaide er zijn hand niet voor om. Tien jaar geleden haalde hij de evergreen ‘verboden te verbieden’ opnieuw uit het museum om de contestatie nog eens als een anarchistische en hedonistische trip te dumpen. In een halve eeuw tijd hebben de anti’s aan zowat alle slogans een strop geknoopt, behalve aan één. Uitgerekend een slogan die geen individueel hoogstandje was, maar door tienduizenden in vele Franse steden werd gescandeerd en de essentie van ’68 wel verwoordde: nous sommes tous des juifs allemands. Dit was geen gratuite kreet tegen autoriteiten, wel een slogan die een nieuw wij neerzette. Niet etnisch, niet nationaal, niet religieus. Dit was een wij dat voorgoed komaf wou maken met de wortels van de Holocaust en de Europese zelfdestructie. Dit was ons ‘nooit meer’. Dit was ons alternatief op naties, staten en regimes die zich zo superieur waanden dat ze er oorlogen, concentratiekampen en dictatuur voor overhadden.
Daarmee namen we de draad van de verlichting op, maar ook van het multinationale project dat Europese Unie heet en dat door zoveel conservatieven en nationalisten wordt verguisd. Hun wereld is verankerd in onderwerping en gehoorzaamheid aan traditie en cultus van de natie. Die wereld spoorde niet met die van de verlichting en evenmin met die van ’68. Dat verklaart allicht waarom de kritiek op de verlichting van tweehonderd jaar geleden nauwelijks verschilt van de kritiek op ’68. In 1790 treurde Burke over de schone tradities die de verlichting overboord kieperde, in 2010 veegde De Wever met ’68 de vloer aan omdat het ‘zo gretig tradities en instituties’ aanviel.


DS, 29-12-2017 (Paul Goossens)

Laatst aangepast door bijlinda : 29th December 2017 om 04:08.
Met citaat antwoorden
  #6  
Oud 30th December 2017, 04:06
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,686
Post Kerstessay 1968f: Geen requiem voor '68

Nooit eindigende strijd voor gelijkheid


Ook na nine eleven en de promotie van de politieke islam tot vijand nummer 1, blijft ’68 voor vele conservatieven een doelwit. Opmerkelijk, maar niet onlogisch. Nog opmerkelijker is dat het conservatief chagrijn de aandacht op de vergeten dimensie van de contestatie vestigde. Ze was zoveel meer dan een antiautoritaire trip, ze was een update van de verlichting. Een noodzakelijke bovendien.



Veel seismologen van de maatschappelijke bevingen werden in de sixties koud gepakt. Plots was de rebellie daar en weinigen hadden ze voorspeld. Pierre Viansson-Ponté schreef honderden commentaren voor Le Monde, slechts één maakte hem onsterfelijk, dat van 15 maart 1968 met de kop ‘Quand la France s’ennuie’. Drie maanden later daverde heel Frankrijk en moest president Charles de Gaulle alles uit de kast halen om het kabaal te stoppen. Ook voor de activisten was het een onverwachte storm. In enkele weken tijd muteerden ze van meeloopstudenten tot woordvoerders van een rebellerende generatie. Ze moesten antwoorden geven op vragen waarvoor geen debatfiches bestonden. Daarnaast was het voortdurend kiezen en beslissen. Nauwelijks twintig en zonder rugdekking moesten ze oordelen over de richting van de contestatie, de actiemiddelen en het gebruik van geweld. Het werd een spannende, verraderlijke tocht en ongelukken bleven niet uit.

In Duitsland en Italië kozen enkelen voor terreur. De Rote Armee Fraktion, alias de Baader-Meinhof-Groep, was goed voor 15 aanslagen en 13 doden, de Brigate Rosse pakten het in Italië nog ruiger aan: 75 doden, onder wie de voormalige premier Aldo Moro. Hoewel de Vlaamse contestatie, ook de katholieke vleugel, de guerrillero’s in Afrika en Latijns-Amerika een warm hart toedroeg, was ze immuun voor de terroristische verleiding. In kleine kring was het even punt van debat, maar voor niemand was het een optie. Argumenteren hoefde nauwelijks. Het was een principieel njet tegen terreur, maar niet tegen straatprotest met een fors uitroepteken. De traditie van de voorvaderen dat een verdwaalde kassei soms in een vitrine belandt, bleef overeind. Pas toen Leuven de straten asfalteerde, kwam er sleet op dit gebruik.


De totalitaire verleiding

Terreur is niet de enige smet die aan ’68 kleeft, er is ook de totalitaire ontsporing. Ik ben het eens met Hannah Ahrendt dat het totalitarisme dé plaag van de 20ste eeuw was. Dat schrijf ik eind 2017, maar in ’68 was ik niet zover en ik was niet de enige. Het blijft bizar en moeilijk verklaarbaar. Ondanks de diepe antiautoritaire bedding van de contestatie vergoelijkten nogal wat activisten veel dictatoriaal bestuur. Terwijl we het democratische manco in eigen land aanklaagden, argumenteerden we dat China, Cuba en de derde wereld goede redenen hadden om de democratie voor onbepaalde tijd af te voeren. Behoorlijk schizofreen, maar hoe kon het anders. Als schizofrene democraten kwamen we uit het middelbaar onderwijs. Als je daar iets níet leerde, was het liefde en zorg voor democratie. Dat het fascisme in eerste instantie een oorlogsverklaring aan de democratie was en dat de Vlaamse collaboratie daar enthousiast aan had meegewerkt, moesten we elders ontdekken.

Op gezag van Lenin en Mao schrapten de stichters van Amada de democratie als hoogste politiek goed. Eerst kwamen de klassenstrijd en de dictatuur van het proletariaat, dus van de partijleiding. Zo werd de band met ’68 doorgeknipt en begon een tragische politieke odyssee van de meest genereuze kompanen van mijn generatie. Pas in de 21ste eeuw losten de boegbeelden van weleer de rol, verdween de totalitaire dwaling zonder veel uitleg onder het tapijt en werd PVDA een relevante politieke partij. Veertig jaar later dus dan Agalev, dat de democratische inspiratie van ’68 wel doortrok en het engagement van de sixties verdiepte en uitbreidde. Ecologie werd tijdens de hoogdagen van de contestatie slechts vluchtig aangevinkt. De auto verblindde toen het denken en voor de partijkassen was beton het nieuwe goud. Pas in de jaren 70 begon het zaaigoed van de sixties te kiemen en begon de vergroening van politiek Vlaanderen.

Omdat ’68 hooguit een rebellie was en in geen enkel land de macht of een parlementaire meerderheid veroverde, ligt veel erfgoed van de sixties in een onduidelijk niemandsland, waar collectieve ideeën en maatschappelijke grondstromen ontspringen. ’68 schreef zich een pleuris aan manifesten en pamfletten, maar een regeerakkoord of een bijbel was daar niet bij. ’68 was geen politieke partij en had geen heilig officie of centraal comité dat zich op onfeilbaarheid kon beroepen en standpunten ijken. Het unieke van de contestatie zat hem in de maatschappelijke energie die ze vrijmaakte. Ze was een lanceerplatform voor een emancipatiegolf, een luide wekker voor ingedutte samenlevingen. De hele maatschappelijke winkel werd opgeschud en steeds meer autoriteiten botsten op tegenspraak. Het begon in het onderwijs. In zowat alle Vlaamse scholen gingen actiecomités aan de zuilen van betutteling en bevoogding knagen. De scholen waren een doel op zich en tegelijk een tussenstation van een contestatie die de hele samenleving in het vizier nam. Thema’s die in de universitaire broeikas nauwelijks of niet aan bod kwamen, wegens te min, te soft of te explosief, werden hier wel opgepikt. Ecologie was er zo een.


Van pik tot pil

Een soortgelijk gistingsproces voltrok zich rond derdewereldproblematiek, sociale strijd, pacifisme en een dolgedraaide wapenwedloop. Zelfs in de duisterste hoeken van la Flandre profonde werden de rolluiken opgetrokken en werden kwesties die het bonzendom uit het publiek debat hield, inzet van controverse. Beetje bij beetje moesten de behoeders van de status quo terrein prijsgeven en hun standpunten bijschaven of herroepen. Als op zondag 23 oktober 1983 bijna 400.000 betogers – de grote meerderheid Vlamingen – tegen de kernraketten demonstreerden, was dat geen mirakel of hallucinatie. Dit was een mentale aardschok, want voor het eerst werd de consensus rond de Koude Oorlogslogica doorbroken. Er ging jarenlang gekibbel aan vooraf met het Vlaamse machtsapparaat bij uitstek, de toenmalige CVP. Ik mocht het meemaken hoe de Leuvense rector Piet De Somer, prominent lid van de christelijke nomenclatuur, in een bomvolle Leuvense aula de CVP, in casu de latere minister-president Luc Van den Brande, met verve de mantel uitveegde, omdat de partij zich als een poedel van Washington opstelde. Toen begon de deemstering van de Vlaamse christendemocratie en ondertussen weten we dat ze er nooit van herstelde.

Oh ja, en dan was er de seksuele revolutie. Als ’68 al het vaderschap over een revolutie mag claimen, zo luidt een veelgehoorde evergreen, dan is het de seksuele. Zou het? Ik vind dat die stelling de pil groot onrecht aandoet. Niet de onvermoeibare pik van de soixante-huitards, wel de pil sloopte de barrières naar seksuele gelijkheid. Het was de pil, niet de geremde contestatie, die van seks een ontspannen feest maakte en vrouwen uit de seksuele soumission haalde. Het reilen en zeilen van de geslachten was nauwelijks een punt van publiek debat. En wanneer het toch gebeurde, zoals in Nanterre, waar het bedje van de Franse mei-revolte werd gespreid, was het slechts een voorspel voor een nieuw nummertje autoriteiten schofferen.

In Leuven was het niet anders. Het beruchte seksnummer van Ons Leven choqueerde, omdat het (veertig jaar te vroeg?) het potje paapse pedofilie opende. Voor de academische overheid en de katholieke pers was dat er ver over. De christelijke ethiek afdekken kwam eerst, dan de persvrijheid, vrije meningsuiting en helemaal op het laatst vrouwenrechten. De gevolgen laten zich raden: nog een rel met de autoritaire universiteit en weer geen debat over de plaats van de vrouw in de machocultuur. En dat er zoiets als grensoverschrijdend gedrag van mannen-met-macht bestond, zagen we niet of wilden we niet zien. Net zomin als de vaststelling dat vrouwen op volksvergaderingen nauwelijks het woord kregen. ‘De seksuele revolutie’, zei het feministische boegbeeld Anja Meulenbelt ooit, ‘was heel seksueel, maar weinig revolutionair. Omdat de mannen niet mentaal mee veranderden, betekende het gewoon meer kut op de markt.’ Pas toen in het begin van de jaren zeventig de tweede feministische golf op gang kwam en Dolle Mina en andere Women’s Lib er zich mee moeiden, begon het te knetteren en kwam er beweging in de traditionele rolmodellen.


Culturele hegemonie?

Omdat ze vonden dat de ‘journalistiek de voortzetting van de contestatie met andere middelen’ was, trokken nogal wat ‘oud-strijders’ de pers in. Zo werden de media, naast het onderwijs, de ‘frontlijnstaat’ van een grote, ideologische stellingenoorlog. Andere thema’s, feiten en standpunten haalden nu de journaals en frontpagina’s. Voor de debatten in de Vlaamse achterkeukens was het een hefboom. Niet alleen de media, ook de overheid, de politieke partijen, het middenveld en zeker het onderwijs hadden soixante-huitards in dienst. Meer heb je niet nodig voor een netwerk, annex mollenwerk, dat nu eens niet door de klassieke drukkingsgroepen werd aangestuurd. Daarbovenop kwam de nieuwe mediahiërarchie. Televisie was aan een onstuitbare opmars bezig, verlegde de normen, privilegieerde beeld en emotie, verplichtte verstard en verzuild gazettenland tot verandering. De slagbomen van het ideologisch en partijpolitiek conformisme gingen omhoog, zodat eigentijdse en progressieve journalistieke profielen een kans kregen.

Was dit het moment waarop de sixties de ‘culturele hegemonie’ veroverden en die de conservatieve kerk van Antwerpen tot Alabama doet kwijlen van goesting? Absolute onzin, die ervan uitgaat dat ’68 een pensée unique was. Uitgerekend dat was het niet. Als het al een pensée was, dan een heel diverse en niet zelden tegenstrijdige. Trouwens, wanneer het om de knikkers ging en het harde beleid werd afgeklopt – kernraketten, indexsprongen, devaluatie, aanslagvoeten en deregulering – werden de ’68-ers door the powers that be straal genegeerd. Dan stonden ze aan de zijlijn, was het spartelen op het droge.

Met de val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie verdween de wereld van ’68. De Koude Oorlog en het verdeelde Europa, belangrijke ijkpunten in ons denken, waren plots voorbij en een nieuwe wereldorde tekende zich af. Eén met de VS als enige grootmacht en de vrije markt als absolute waarheid. Een wereldorde die steeds minder belang aan gelijkheid hechtte, waar informatie met de snelheid van het licht de planeet rondging en waar de klassieke media hun monopolie op berichtgeving en opiniëring kwijtraakten. Met de raid op de Twin Towers op 11 september 2001 werd de twintigste eeuw onder puin en gruis begraven en toen het stof was gaan liggen, lag de agenda van de 21ste eeuw klaar. Er moesten antwoorden komen op vragen waarvan de achtenzestigers zich destijds niet eens bewust waren.


Gelijkheid op de agenda houden

Wordt dit het onvermijdelijke requiem van ’68? Niet noodzakelijk, geschiedenis blijft listig. Ook de 21ste eeuw kan moeilijk zonder de magie, de gedrevenheid en het geloof van de sixties. De ambitie dat er een multicultureel ‘wij’ moet komen, is actueler dan ooit. Op een moment dat de oude demonen – de natiestaat en de hele handel van ‘Eigen volk eerst’, ‘La France d’abord’ en ‘America First’– weer springlevend zijn, is er nood aan taai en principieel verzet. Het tegendeel dus van een nieuwe collaboratie rond nationale superioriteit, een verzet bovendien dat de meerwaarde van een multinationaal project als de Europese Unie verdedigt. Eén ding weten we immers met zekerheid: het harde nationalisme zal niet rusten vooraleer de Europese Unie weer een machteloze statenbond is. Hun sloopkogel ligt klaar: opbod rond nationale identiteit.

Het duurde meer dan 150 jaar vooraleer België politieke gelijkheid een beetje ernstig nam. Pas in 1948 kwam er stemrecht voor vrouwen en kreeg het Belgisch mannenparlement een schijn van representativiteit. Als het om gelijkheid draait, zowel politiek als economisch, staan er steeds nieuwe geprivilegieerden op die de status quo, annex hun dominante positie, verdedigen en de Franse revolutie verminken tot maximale vrijheid, minimale broederlijkheid en nog minder gelijkheid. Na de val van de Berlijnse Muur en de implosie van het communisme verdween gelijkheid haast uit het testament van de verlichting. De nalatenschap moest sporen met groeiende tolerantie voor steeds ongelijkere inkomens en vermogens. Met de aanslag op de Twin Towers en de promotie van de politieke islam tot vijand nummer 1 volgde een nieuwe update. Om de moslims bij de les te houden, werd gelijkheid weer in de vitrine gezet, maar wel een geamputeerde, want tot pure gendergelijkheid gereduceerd.

Omdat de elite van de 21ste eeuw niet wil zien dat politieke gelijkheid een farce wordt als sociaaleconomische gelijkheid verdwijnt, blijft ’68 relevant en wordt het requiem allicht weer verdaagd. Niet alleen was de contestatie geïnteresseerd in de stem en de waarheid van de machtelozen, tegelijkertijd had ze de branie om autoriteiten voor joker te zetten en met hun rammelend gelijk de vloer aan te vegen. Die rebelse pret mag de 21ste eeuw zich zeker niet ontzeggen. Hoe meer tegenspraak de zelfingenomen leiders krijgen, hoe meer onheil de planeet bespaard blijft.


DS, 30-12-2017 (Paul Goossens)

Laatst aangepast door bijlinda : 30th December 2017 om 04:45.
Met citaat antwoorden
Antwoord


Onderwerp Opties Zoek in onderwerp
Zoek in onderwerp:

Uitgebreid Zoeken
Weergave Modus Stem op dit onderwerp:
Stem op dit onderwerp::

Posting Regels
Je mag niet nieuwe onderwerpen maken
Je mag niet reageren op posts
Je mag niet bijlagen posten
Je mag niet jouw posts bewerken

vB code is Aan
Smilies zijn Aan
[IMG] code is Aan
HTML code is Uit
Forumsprong



Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 08:52.


Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.