#1
|
||||
|
||||
Wereldoorlog I
Het is de eerste dag van de oorlog en alles is rustig
Marc Reynebeau Op 28 juli 1914 weet niemand in België dat die dag de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Oostenrijk-Hongarije verklaart Servië de oorlog. Een week later zullen Europa en ook België in vuur en vlam staan. Een fait divers. Dat is wat, wanneer juli 1914 naar zijn einde loopt, de meeste Belgen denken over de moord op aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije net een maand eerder, op 28 juni 1914 in Sarajevo. Zo denken ook de meeste Europeanen daarover. Of het is wat ze ervan willen denken, want het is vakantie voor de weinigen die daarvoor het geld en de tijd hebben en voor hen die meebeslissen over oorlog en vrede. Al is er plots toch reden tot ongerustheid. Op 23 juli stelt Oostenrijk-Hongarije in een ultimatum een reeks erg scherpe eisen aan zijn kleine zuiderbuur Servië. Wenen meent, niet ten onrechte, dat Servië mee verantwoordelijk is voor de aanslag in Sarajevo. Omdat de Serviërs niet op alle Oostenrijkse eisen ingaan – al antwoorden ze positief op de meeste ervan – verklaart Wenen Belgrado op 28 juli de oorlog. Op dat moment kan nog niemand zich er wat bij voorstellen, maar 28 juli 1914 zal de dag blijken te zijn waarop feitelijk de Eerste Wereldoorlog begint. In ons belang Ze menen het daar in Wenen. En het machtige Duitsland maant zijn bondgenoot Oostenrijk-Hongarije allerminst tot matiging aan, integendeel. Baron Eugène Beyens, de Belgische ambassadeur in Berlijn, stelde het twee dagen eerder nog scherper in een bericht aan Brussel. Volgens hem is het ultimatum onredelijk en voert Wenen er slechts mee uit wat in Berlijn is bekokstoofd. En de Duitsers, zo laat Beyens uitschijnen, hebben niet alleen een regionaal conflict in de Balkan in het achterhoofd. Ze denken meteen aan een grote Europese oorlog: het is nu het moment om toe te slaan, nu de Fransen nog geen zware artillerie hebben, de Russen hun spoorwegen aan het reorganiseren zijn en de Britten de handen vol hebben met de Ierse roep om zelfbestuur. Beyens noemt die landen omdat alle Europese grootmachten via allianties aan elkaar zijn geklonken: Rusland, de beschermheer van Servië, met Groot-Brittannië en Frankrijk in de Triple Entente, Duitsland in de Triple Alliance met Oostenrijk-Hongarije – en met Italië, maar daar wordt weinig rekening mee gehouden. Wie dan aan één draadje trekt, brengt een kettingreactie van wederzijdse veiligheidsgaranties en bondgenootschappen op gang, waardoor een lokaal conflict veel ruimere proporties krijgt. In de zeer katholieke en conservatieve elite van België liggen de sympathieën voor de hand. Die gaan zo al in Duitse richting en in dit geval heerst de overtuiging dat Wenen inderdaad maar niet met zich moet laat sollen. De katholieke politicus Charles Woeste meent dat ‘de gruwel’ van Sarajevo een streng ultimatum rechtvaardigt. Pragmatischer is de even katholieke krant Le Vingtième Siècle. Zij hoopt dat Servië alsnog op het ultimatum zou ingaan, omdat dat ook ‘in ons belang’ is, het Belgische. Het besef bestaat dus dat België, hoe neutraal en ongebonden ook, wellicht niet aan geweld zal ontkomen zodra een grote Europese oorlog uitbreekt. Overkoken Tot dan toe verliep juli 1914 vrij rustig. Dat verandert met het Oostenrijkse ultimatum en de daaropvolgende oorlogsverklaring aan Servië. De angst groeit dat de internationale spanningen weleens zouden kunnen overkoken. Overal in Europa steekt het patriottisme op en komen nationalistische betogers op straat. In verschillende Europese hoofdsteden gaan echter ook de pacifisten massaal betogen. Zeker in de socialistische partijen heerst een uitgesproken antimilitarisme. De sociaaldemocratie is nergens aan de macht, maar waar ze niet politiek wordt vervolgd, wint ze sterk aan belang. Dat is onder andere in Duitsland zo, waar de keizer denkt dat legerdienst helpt om die lui met militaristische discipline weer in het gareel te dwingen. Protestmeeting Voor links dient de oorlog alleen de belangen van het kapitalisme en moeten arbeiders dus niet het uniform aantrekken om arbeiders uit andere landen te gaan doden. En wat heeft een Franse socialist te winnen in een strijd met bondgenoot Rusland, die socialisten met de tienduizenden in de gevangenis stopt? De socialistische Internationale roept voor 29 juli alvast een grote protestmeeting bijeen in Brussel. ‘Het Oostenrijks-Servische conflict beroert de publieke opinie hier heftig’, meldt een Duits diplomaat in Brussel op 28 juli aan Berlijn. Maar, voegt hij eraan toe, officiële kringen stellen zich kalm en afwachtend op. De avond tevoren zat koning Albert nog een ministerraad voor. Die hief uit voorzorg een circulaire op, die de dienstplichtigen van de lichting 1913 een maand extra vakantie gaf. De circulaire dateerde pas van 10 juli, bijna twee weken na de moord in Sarajevo. Paste ze ook in een politiek compromis, België leek er toen toch nog gerust op. Zeventien dagen later is dat niet meer zo. Al beperkte de ‘mobilisatie’ zich slechts tot soldaten die in feite toch al onder de wapens waren. DS, 28-07-2014 (Marc Reynebeau)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#2
|
||||
|
||||
Rijk België, arme Belgen
Zal de uitgebuite arbeider wel vechten voor zijn vaderland?
Met de dienstplicht eist de Belgische staat dat zijn zonen zo nodig hun leven zouden offeren voor het vaderland. Maar die zonen krijgen daar bitter weinig voor terug in sociale of politieke rechten. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog is de ongelijkheid in het rijke België erg groot. Op 29 juli 1914 krijgen de ambassadeurs in Brussel van de zes Europese grootmachten en van Nederland post van de Belgische regering. Dat het leger nu ‘op versterkte vredesvoet’ is geplaatst, wat inhoudt dat drie lichtingen dienstplichten weer zijn opgeroepen. Maar, zo gaat de rondzendbrief voort, daarmee heeft het land niets agressief in de zin, het dient alleen om de grenzen goed te kunnen bewaken. Want dat is wat België moet doen. Het houdt zich nauwgezet aan de neutraliteit die het na zijn onafhankelijkheid als internationaal statuut kreeg opgelegd in 1839. Die neutraliteit moet het kunnen afdwingen met een eigen defensie en in geval van nood, zo beloven de grootmachten van de tijd, zullen ze dat statuut ook militair garanderen. Maar in Brussel weet ook iedereen dat het concept waarop de neutraliteit in 1839 steunde – België als continentale bufferstaat – in 1914 inhoudsloos is geworden. Wat dan de vraag oproept wat die internationale garanties nog echt waard zijn, als ze niet langer kunnen steunen op het eigenbelang van de grootmachten. Is het Belgische establishment vooral pro-Duits, het land houdt zich diplomatiek scrupuleus aan de neutraliteit. Het is de enige garantie van zijn soevereiniteit. Al heeft de regering weet van de erg concrete Duitse aanvalsplannen, ze posteert troepen aan alle grenzen, om naar buitenuit geen partij te kiezen in de plots fors opgelopen internationale spanningen. Weinig rechten, veel plichten Niet dat iemand veel te duchten heeft van dat leger. Zij die het in België economisch en politiek voor het zeggen hebben, willen daar immers geen belastingen voor betalen. Ze verschuiven de last liever naar de bevolking, via de legerdienst. Lang bleef de loting bestaan, die rijken nog de kans bood om zich daarvan vrij te kopen. Pas in 1909 volgde de persoonlijke dienstplicht van één zoon per gezin, die in 1913 werd uitgebreid. Dat een achterhaald systeem als de loting zo lang kon blijven bestaan, geeft al aan dat de Belgische staat wel erg veel vraagt van ‘gewone’ jongemannen. Van het land krijgen die daar weinig voor terug. Van een zuiver algemeen stemrecht is geen sprake, van een garantie op een minimum aan onderwijs via de leerplicht nog maar net, van sociale rechten, laat staan een sociale zekerheid amper, van taalrechten al evenmin, zeker niet in het leger, en als arbeiders dat leger al kennen, dan is het als dat repressieapparaat dat in het recente verleden geregeld werd ingezet tegen stakingen en betogingen en dan ook met scherp schoot. Zeker bij socialisten leeft die herinnering nog altijd voort. Zij zien het leger in zijn structuur als het zuivere spiegelbeeld van de kapitalistische macht, met al zijn ongelijkheden en onrechtvaardigheden, die niet aarzelt om dat leger tegen de eigen bevolking in te zetten als het daarmee zijn voorrechten kan vrijwaren. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog is België immers een land met twee gezichten. Aan de ene kant is het een economisch zwaargewicht, als het meest geïndustrialiseerde land op aarde, de vijfde economische grootmacht en het op drie na belangrijkste uitvoerland van de wereld, met een eigen kolonie – Congo, enigszins per ongeluk verworven via de vorige koning Leopold II – als kers op de taart. Al pionierde het in de industrialisering, België loopt ook voorop in de tweede industriële revolutie. Zijn pralerige hoofdstad, de residentie van steenrijke burgerij met Waalse mijnen en fabrieken en Vlaams grootgrondbezit, meet zich nog het liefst met Parijs. Revolutionaire stakingen Aan de andere kant is België wel een lagelonenland en dus al veel minder ohlala. Topkaders strijken tot duizend keer meer op dan arbeiders die al gauw twaalf uur per dag moeten werken. Bij een kortere arbeidstijd verdienen Britse arbeiders tot dubbel zoveel als hun Belgische collega’s. Voor een kwart van de Belgen is honger nog een dagelijkse realiteit. In sociale wetgeving, toegang tot het onderwijs of politieke rechten loopt België ver achterop op vrijwel alle andere Europese landen. Zal de staat dan, als de nood het hoogst is, militair wel kunnen rekenen op die bepaald niet in de watten gelegde bevolking? Het antimilitarisme bij de belangrijkste politieke tegenkracht, de sociaaldemocratie, is even traditioneel, wijdverspreid als oprecht. Maar ook tegenstrijdig, zoals de ULB-historicus Marcel Liebman in 1986 postuum aantoonde. Van revolutionaire stakingen tegen de oorlog is, net als in de Tweede Internationale waarvan de socialistische Belgische Werkliedenpartij lid is, uiteindelijk alleen retorisch sprake. De sociaaldemocraten zijn immers reformisten, geen revolutionairen. De socialistische ‘patron’ Emile Vandervelde, ook voorzitter van de Tweede Internationale, bevestigde in december 1911 nog in de Kamer dat zijn partij een internationale partij is, ‘die overal tegen de oorlog vecht.’ Om dan verder te gaan: ‘maar de dag dat België wordt aangevallen, zullen wij het verdedigen.’ Hoezeer dat waar is, zal spoedig kunnen blijken. DS, 29-07-2014 (Marc Reynebeau)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#3
|
||||
|
||||
Banken bestormd, iedereen wil klinkende munt
Banken bestormd, iedereen wil klinkende munt
Overal in het land bestormen burgers de filialen van de Nationale Bank. Ze vragen hun spaargeld op en willen hun biljetten inruilen voor klinkende munt.Zeggen dat de bevolking erg zenuwachtig is geworden, is nu een understatement. Er wordt ook volop voedsel gehamsterd en de prijzen stijgen. Nee, het land is nog niet in oorlog. Maar men is er niet meer gerust op dat het zo zal blijven. Op 29 juli is de versterkte vredesvoet uitgeroepen en dat wil toch ook al wat zeggen: het leger roept de klassen van 1912, 1911 en 1910 binnen. Zij moeten de elfde Linie uitbreiden tot een volledige brigade van vijfduizend man, die naar de forten rondom Luik trekken. Dat is de eerste vesting die zich klaarmaakt om een eventuele inval van de Duitse troepen tegen te houden. Dat België neutraal is, is de laatste strohalm waaraan velen zich vastklampen. Maar men neemt zijn voorzorgen. Pompiers Tijdens de uitvaartplechtigheid van grootvicaris Emiel Schoolmeesters in Luik is de Limburgse drukker-uitgever Nicolaas Theelen getuige van volgend incident: ‘Wij moesten naast de Nationale Bank door. Een autobus met pompieren kwam aangereden. De bel klonk, als bij een brand, en wij meenden dat er wezenlijk ergens brand was. Maar neen, de pompieren stapten af om de ordedienst; een lans (waterslang, red.) werd gereed gebracht en een waterstraal deed de mensen van het gebouw der bank wijken.’ Geen wisselgeld Zelf wil hij in een winkel in Luik met een briefje van twintig frank betalen, maar dat wordt geweigerd: ‘De winkeliers schreven liever de waar op de rekening, dan papieren geld aan te nemen.’ Wanneer hij terug thuis in Tongeren is, ziet hij dat het daar niet anders aan toe gaat: ‘Angst is aanhalig, ook financiële angst. Ieder wilde maar goud en zilver voor de bankbiljetten. In de winkels kon men niet meer wisselen. Velen gingen met briefjes van twintig frank een kleinigheid kopen, om zilvergeld terug te krijgen, maar de winkelier moest wel weigeren. Ook aan de statie en op de post eiste men zilvergeld, men kon het niet wisselen.’ Theelen moet zelf naar de bank om voldoende zilveren munten te hebben om zijn werklieden te kunnen betalen. Dat lukt maar met grote moeite. Ook in Antwerpen staan, aldus advocaat Jozef Muls, ‘honderden en honderden te wachten voor de gesloten poort der Nationale Bank en de opeengepakte drom slingerde weldra, langs het voetpad, heel het gebouw rond.’ Speculanten ruiken hun kans en bieden 95 zilveren franken voor een briefje van honderd. De Nationale Bank van België is al een hele tijd in het geheim biljetten van vijf frank aan het drukken om in geval van nood de speculatie tegen te kunnen gaan. Men weet immers dat de bevolking de zilveren vijffrankstukken al langer aan het oppotten is. Op 4 augustus, bij de Duitse inval, zal de bank die biljetten ook effectief in omloop brengen. Ze zullen niet kunnen verhinderen dat het betalingsverkeer een paar weken later helemaal in de soep draait. In bezet België zal heel snel een acuut tekort aan baar geld ontstaan, omdat de Nationale Bank de dekkingsreserve, de biljettenvoorraad en de clichés voor het drukken in veiligheid brengt: eerst naar Antwerpen en vervolgens per schip naar de Bank of England. Prijzen stijgen Ondertussen begint men nu, zo vlak voor de oorlog uitbarst, extra voorraden in te slaan. De handelaars doen daar hun profijt mee, tot ergernis van de bevolking. Op de zaterdagse markt in Stekene slinkt de boterberg zienderogen. Dokter Van Haelst, ook schepen in zijn gemeente, is getuige: ‘Bakker Pauwels, gemeenteraadslid, slaagt zijn brood met 4 cent op en schepen De Vleesschhouwer, bloemhandelaar, vraagt nu 40 frank in plaats van 30 voor een steek bloem. Het volk verstaat hem niet aan dat gesjaggel en is verbitterd op die woekerij.’ In Antwerpen stelt advocaat Muls vast: ‘Aan de deuren der kruideniers stonden de kopers in lange rijen tot op straat. Het was te zien hoe vooral de rijken nu met zichzelf bekommerd waren: zij reden huiswaarts in met eetwaren volgestapelde koetsen en deftig stijve burgervrouwen waren niet verlegen om, met zijn tweeën, zware pakken naar huis te dragen.’ Elders gebeurt net het omgekeerde, waar boeren hun kans schoon zien om hun hele hoenderhof op de markt te verkopen, zakken de prijzen. Waardoor zelfs de armsten voor één dag eens kip kunnen eten. Er is maar één ding zeker in de schaduw van de oorlogsdreiging: dat niets nu nog zeker is. In de weken die volgen zal de chaos totaal worden. De oorlog zal niet alleen op het slagveld worden gevoerd, maar ook op het thuisfront, waar het een dagelijkse strijd wordt om eten op tafel te krijgen. Alle verordeningen over maximumprijzen ten spijt. De Belgen weten nu nog niet half wat er hen boven het hoofd hangt: de oogst zal mislukken of kan niet meer worden binnengehaald omdat het Duitse leger verder oprukt. De bezetters zullen veel voedsel opeisen voor eigen verbruik en de invoer uit het buitenland zal stilvallen. DS, 30-07-2014 (Veerle Beel)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#4
|
||||
|
||||
De ‘kathedraal van het pacifisme’ stort in
De ‘kathedraal van het pacifisme’ stort in
Op 31 juli 1914 wordt de hoop van de pacifisten brutaal de kop ingedrukt. In Parijs wordt de socialistische voorvechter voor vrede en solidariteit, Jean Jaurès, vermoord. Zijn laatste speech heeft hij zopas in Brussel gehouden. Einde juli 1914 kunnen enkel idealisten als Jean Jaurès nog geloven dat het lokale conflict in de Balkan niet zal uitdraaien op een algehele oorlog. Op 29 juli is de Franse socialistische voorman te gast op een internationale bijeenkomst van socialisten in Brussel. Enkele uren eerder heeft Oostenrijk-Hongarije de oorlog verklaard aan Servië. Het Koninklijk Circus, de grootste Brusselse evenementenzaal, zit barstensvol militanten en ongeruste burgers. Buiten troepen nog eens duizenden samen. Eigenlijk zijn Rosa Luxemburg, Emile Vandervelde en hun Europese collega’s dan al machteloos en verdeeld – velen vinden dat ook sociaaldemocraten hun vaderland moeten verdedigen – maar in Brussel houden ze de hoop op vrede levend. Jaurès doet in een geïmproviseerde toespraak een poging om het tij van het blinde nationalisme nog te keren. ‘We zijn hier niet om ons over te geven aan emoties, maar om onze redelijke krachten te bundelen’, zegt hij. Hij rekent op onderhandelingen en gezond verstand. De man staat internationaal hoog in aanzien; hij is een groot redenaar en heeft altijd gepleit voor solidariteit onder de arbeiders en toenadering tussen Frankrijk en Duitsland. Hij wil vurig dat de linkse partijen en vakbonden over de grenzen heen blijven samenspannen voor vrede. Het alternatief is gruwelijk, zegt hij die avond, in wat zijn laatste speech zal worden. ‘Als ik in onze steden gelukkige koppels zie voorbijlopen, komt het mij voor dat naast die man met kloppend hart, en naast die van moederliefde vervulde vrouw, de Dood meeloopt, die klaar staat om tevoorschijn te springen.’ Gloedvol is niet het etiket dat we vandaag nog spontaan op speeches van politici plakken. En een spontane staande ovatie associëren we met rocksterren, niet met politieke meetings. Maar in 1914 veert het publiek in het Koninklijk Circus recht voor Jean Jaurès, die zegt dat ‘de regeringsleiders het volk naar de afgrond leiden’. In tranen Na zijn terugkeer in Parijs krijgt hij van een lid van de regering te horen dat de oorlog onafwendbaar is. Op 31 juli probeert Jaurès Franse ministers ervan te overtuigen dat ze Rusland onder druk moeten zetten om een oorlog te voorkomen. ’s Avonds gaat hij iets drinken in zijn stamkroeg, het Café du Croissant. Eén kogel van een oorlogszuchtige nationalist volstaat. Jean Jaurès is 54. Vandaag zou Facebook overspoeld worden. De media zouden news alert na news alert in de wereld sturen. In 1914 is het nieuws misschien trager, maar het komt even hard aan. De linkse journalist Jozef De Graeve treft op zijn krantenredactie in Gent collega’s in tranen aan. ‘Den geheelen nacht had hier de telefoon getingeld. Den ganschen spooknacht door was ze als een duizelingwekkende schok gegaan over Europa, over de wereld…, die machtelooze wanhoop brengende, onvergeeflijk misdadig idiote vernietiging van dat machtig en rusteloos en weldoend brein’, herinnert hij zich in zijn autobiografische oorlogsroman van 1919, De hel en hoe ze op aarde kwam. De moord in Parijs roept heftiger emoties op dan de aanslag in Sarajevo. Voor velen is de illusie van de vrede definitief begraven, niets kan de oorlogslogica nog keren. Het nationalisme slaat ook toe in socialistische rangen. Brel Een jaar later, in 1915, in volle oorlog, is alles waar Jaurès voor stond nog hooguit een verre herinnering. Pacifisme heeft een slechte faam. Zelfs Jaurès’ zoon Louis neemt vrijwillig dienst. Hij zal in 1918 sneuvelen, 19 jaar oud. ‘Misschien, Jaurès, was het voor u zelf beter van heen te gaan. Want zoudt ge anders, twee of drie dagen later, niet de kathedraal van uw pacifisme hebben zien ineen storten? Het werk van heel uw leven zien verloren gaan? Die ontgoocheling bleef u gespaard, Jaurès. Tot uwen laatsten stond toe, mocht gij hoo*pen in den zege van uw gedachte. Zoo mocht gij sterven’, schrijft een journalist onder de schuilnaam Oompje Sam in het Algemeen Nieuwsblad op 2 augustus 1915. Hij voorspelt dat er na de oorlog wel een monument voor Jaurès opgericht zal worden. Hij krijgt gelijk. De socialistische leider leeft voort in zowat elke Franse gemeente, als naamgever van straten en pleinen, scholen en metrostations, schaakclubs en dokterskabinetten. Het mooiste eerbetoon zal Jaurès van een Belg krijgen. Jacques Brel bezingt hem in 1977 in een eenvoudig chanson over het lot van de arbeiders, tussen fabriek en slagveld. Ze vragen zich af ‘Pourquoi ont-ils tué Jaurès?’ Brel brengt de boodschap pakkender dan welke redenaar op welke meeting ook. DS, 31-07-2014 (Peter Jacobs)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#5
|
||||
|
||||
’s Avonds luiden in het hele land noodklokken
’s Avonds luiden in het hele land noodklokken
Op de avond van 31 juli vernemen zowat 150.000 gezinnen in België dat vader of zoon gemobiliseerd wordt en de volgende ochtend moet vertrekken. Er wordt die nacht niet veel geslapen. Om halfnegen ’s avonds komt het nieuws, zoals overal te lande, ook in Roeselare aan: de minister van Oorlog heeft tot een algemene mobilisatie besloten. Alle militairen met verlof moeten zich onmiddellijk en langs de snelste en kortste weg naar hun depots begeven, zo staat te lezen in de ministeriële brief die een gendarme op het stadhuis komt afgeven. De burgemeester wordt verzocht onmiddellijk de oproepingsbrieven te verspreiden en hij moet er ook op toezien dat de zadel- en trekpaarden en de automobielen ingeleverd worden. Het Belgische leger heeft ze nodig. In de toren van de Sint-Michiels*kerk wordt prompt de noodklok geluid en ook klaroenblazers worden de straten in gestuurd om de akelige mare aan de man te brengen. Politieagenten en stadsbedienden gaan van deur tot deur met de oproepingsbrieven. Beven ‘Duizenden mensen lagen te beven in hun bed als zij al met eens in de stilte van den voornacht dat naar gebons der alarmklok boven de stad hoorden weergalmen. (...) Onnodig te zeggen dat overal waar vader of zoon naar ’t leger moeten optrekken, menig droef toneel plaats had: nergens ging men te bed want overal had men een pakje of meer gereed te maken en nog schikkingen te nemen voor eene mogelijke lange afwezigheid’. Alfons Denys houdt het dag aan dag bij in zijn oorlogskroniek, waarin hij beschrijft hoe de volgende dag ook nauwgezet de eerste trein naar Brussel om 6 uur ’s morgens al propvol soldaten zit. Ook met de tweede trein vertrekt nog een grote groep. In een halve dag tijd trekken vijfhonderd weerbare mannen uit de stad weg. Onder hen een ondercommissaris van politie, acht politieagenten, vier priesters uit het Klein Seminarie, een onderpastoor, drie geneesheren, twee apothekers en tien onderwijzers. Wat de scholen betreft is er voorlopig geen probleem: op 1 augustus begint de schoolvakantie. Marcel Ureel is een kind van negen jaar in Wulveringem, een dorp in Bachten de Kupe. Op die eerste vakantiedag is hij getuige van dramatische afscheidstaferelen op het gemeenteplein. Er vloeien wel tranen, vertelt hij later aan zijn dochter Lut, maar het hele gebeuren is ook spannend en avontuurlijk. Sommigen menen dat het leger toch alleen de grens zal moeten bewaken, ‘zoals in 1870’. Marcel kijkt met een zekere afgunst naar jongens die iets ouder zijn, jongens van zeventien-achttien jaar, die al hardop plannen smeden om zich als vrijwilliger te melden. Zowat veertigduizend vrijwilligers zullen dat de komende weken doen. Overal in het land, zo schrijft historica Sophie de Schaepdrijver, vinden geschokte ouders haastig gekrabbelde briefjes op de keukentafel. Uit Temse vertrekken de broers Van Raemdonck als vrijwilliger, samen met de bijna voltallige flamingantische studentenjeugd van het stadje. De zeventienjarige Pierre Pirenne, zoon van de bekende historicus Henri Pirenne, ruilt de Gentse schoolbanken in voor dienst aan het vaderland. Maar in de ochtend van 1 augustus gaat het om dienstplichtigen. Twee dagen eerder zijn de jongste lichtingen al binnengeroepen toen België de ‘versterkte vredesvoet’ uitriep. Nu moeten ook de militieklassen 1901 tot 1909 vertrekken. In Turnhout noteert leraar Eugeen Waterschoot dat de sfeer gelaten is. ‘Alla Mie, tot later en pas goed op de jongens en op de beesten’, zegt een reservist tegen zijn vrouw. Een handdruk, een zoen en ze zijn weg. Elders worden vertrekkers toegejuicht: wil men de ongelukkigen een hart onder de riem steken? Velen denken en hopen dat ze toch met Kerstmis weer thuis zullen zijn. Druk In de kazernes ontstaat een grote bedrijvigheid. Oude vrienden vinden elkaar terug en materieel en toebehoren moeten worden verdeeld. Sommige uniformen zijn te klein geworden, anderen hebben thuis op het veld hun legerbottines versleten en hebben nieuwe nodig. Eenheden worden gesplitst, nieuwe gevormd, maar in drie, vier dagen tijd krijgt iedereen een plek toegewezen. Dan begint het wachten. ‘Maak u geen zorgen’, schrijft de Gentse dokter Albert De Moor op 1 augustus naar huis. Hij bevindt zich in het Militair Hospitaal van Mechelen, waar hij de leiding krijgt over de ‘Gemotoriseerde colonne van ambulance-auto’s en brancards van de 2de Legerdivisie’. Hij weet het nog niet, maar hij zal er pionierswerk mee verrichten als spoedarts aan het front. De auto’s moeten nog gevorderd worden bij de bevolking. ‘Ik vraag me echt af wat ze me hier willen laten doen. Blijkbaar heerst er verdwazing en chaos in de bureaus van het ministerie! Ik zit hier dus in Mechelen geparkeerd voor ik weet niet hoelang en dat zonder enig nut. Laat ons hopen dat ze op het ministerie vlug inzien dat ze een flater hebben begaan en dat ze me naar huis laten weerkeren.’ DS, 01-08-2014 (Veerle Beel)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#6
|
||||
|
||||
De Belgische eer is niet te koop
De Belgische eer is niet te koop
België kreunt onder een hittegolf, maar meer dan het weer houdt de vraag de mensen bezig of er oorlog komt. Ondanks de mobilisatie geloven velen in de bescherming van de neutraliteit. In Brussel liggen de kaarten op zondag 2 augustus schijnbaar duidelijk. De Duitse gezant Von Below-Saleske verklaart in Le Soir ondubbelzinnig dat ‘de Duitse troepen België niet zullen doorkruisen’. In de krant Le Vingtième Siècle ontkent de Duitse kapitein Bringmann dat Duitse troepen Luxemburg bezet hebben, hooguit kan een afdeling per ongeluk de grens hebben overschreden. ‘Er is geen enkele reden om de Belgen te alarmeren. Duitsland heeft aan niemand de oorlog verklaard.’ Buiten de hoofdstad heerst echter onzekerheid. Op de markten klinkt een lied van hoop: ‘Wij Belgen wij vragen de vrede/ Wij hebben reeds al genoeg gestreden/ Maar toch zijn wij altijd bevrijd/ Wanneer de vijand de grens overschrijdt’. Ten huize van Stijn Streuvels hebben de schilders Valerius De Saedeleer en Gustaaf Van de Woestijne er de voorbije avond nog over gespeculeerd. ‘We weten geen van allen wat er aan de hand is en de lustigheid blijft erin’, noteert Streuvels. De overheid neemt intussen geen enkel risico. Wie het rijk in gevaar brengt door vijandige acties te ondernemen tegen buitenlandse machten, ‘zal vijf tot tien jaar in hechtenis genomen worden’, wordt bekendgemaakt. De burgemeesters moeten alle spektakels en samenscholingen verbieden. Intussen hebben Duitse troepen zonder enige oorlogsverklaring toch het neutrale Luxemburg bezet. Een tijdelijke maatregel om ervoor te zorgen dat de spoorwegen niet door de Franse vijand bezet worden, heet dat. Vijandschap Om 19 uur overhandigt Von Below-Saleske een ‘zeer vertrouwelijke’ brief aan de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Julien Davignon. Duitsland wil door België oprukken naar Frankrijk. Dat is geen teken van vijandschap, alle schade zal vergoed worden en wanneer de vrede terugkeert zal Duitsland zich meteen terugtrekken en het koninkrijk in zijn aanspraken steunen. Verzet België zich, dan is dat wel een teken van vijandigheid. Het is allemaal de schuld van de Franse agressors en Duitsland koestert enkel gevoelens van sympathie tegenover België, voegt Von Below-Saleske er mondeling aan toe. België heeft twaalf uur om te antwoorden. Koning Albert roept meteen zijn generaals en verscheidene regeringsleden samen in zijn paleis in Brussel. Ze zitten tot 4 uur ’s nachts aan tafel. Van Franse agressie is geen sprake geweest, het ultimatum is onaanvaardbaar. Het debat gaat over en weer. Is wat schijnverzet in de vorm van een paar schoten niet mogelijk? Wat vermag het Belgisch legertje zonder grote kanonnen? Zullen Frankrijk en Engeland wel komen helpen? Albert is duidelijk. Het Duitse voorstel aanvaarden, betekent de Belgische eer te grabbel gooien en de plichten tegenover Europa verraden. Om 6.50 uur wordt het antwoord naar de Duitse ambassade in de Belliardstraat gebracht. België kan niet instemmen met de Duitse vraag. In Berlijn vindt kort daarna een gesprek plaats tussen de Belgische ambassadeur, baron Eugène Beyens, en de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Gottlieb von Jagow. ‘Geloof mij, het is met de dood in het hart dat Duitsland de neutraliteit van België schendt’, zegt die laatste. ‘Maar wat wil u? Voor het rijk is dit een kwestie van leven of dood.’ Op 3 augustus ontwaken de Belgen in een land in crisis. De Ninoofse regimentsarts Albert Liessens is verbijsterd en noteert een golf van haat tegen Duitsland die algauw tot woede en patriottische taferelen leidt. ‘In Kortrijk heerst algemene verslagenheid’, noteert Stijn Streuvels. ‘Onrust bij de kooplieden. Veel volk op de markt, hevige gesprekken, de beurs is gesloten.’ Duitse druk De overheden zitten niet stil. Er worden brieven gestuurd naar alle grootmachten om het Belgische antwoord uit te leggen. Albert vraagt de Britse koning George om met ultieme diplomatie het naderende onheil af te wenden. Vanuit Engeland wordt duidelijk gemaakt dat België moet weerstaan aan de Duitse druk. In ruil zullen de Britse troepen België en Frankrijk bijstaan. Op het einde van de derde augustus is er nog niets veranderd. De Duitsers hebben België de oorlog nog niet verklaard. Ze zijn de grens nog niet overgestoken. Ze wachten af, in de hoop dat België tot inkeer zal komen. Engeland heeft aangekondigd dat het Duitsland de oorlog zal verklaren wanneer dat land de Belgische grens oversteekt. Het is een loodzware stilte voor de storm. Wanneer de volgende ochtend Duitse troepen de grens oversteken en optrekken naar Luik, noteert Karel Van de Woestijne in zijn dagboek dat ‘de oorlog is verklaard’. De gerespecteerde auteur kan zijn emoties niet controleren: ‘Mijn linkerhand moest mijn rechterhand vasthouden’. DS, 02-08-2015 (Peter Vantyhgem)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#7
|
||||
|
||||
Een oorlogsplan waar niemand in gelooft
Een oorlogsplan waar niemand in gelooft
Op 4 augustus treedt het beruchte Schlieffenplan in werking. Duitsland heeft jaren eerder berekend dat het de Franse vijand in zes weken zal vermorzelen. Wanneer het Duitse leger Luxemburg binnenrijdt en België binnenvalt, voert het een plan uit dat opgemaakt werd door een Duitse generaal tussen 1891 en 1912. Het Schlieffenplan, zo genoemd naar graaf Alfred von Schlieffen, is in essentie een plan om de Franse troepen te omsingelen en te vernietigen. Het is niet in een-twee-drie tot stand gekomen. Europa debateert al jaren over de gevolgen van een eventuele oorlog. Op de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1900 toont de Poolse spoorwegmagnaat Jan Bloch in een ‘installatie’ aan dat de drievuldigheid van prikkeldraad, loopgraaf en mitrailleur ervoor zal zorgen dat grondtroepen elkaar zullen verstikken in een macabere dodendans. Von Schlieffen weet dat. Hij weet ook dat zijn land geen lange oorlog op twee fronten, Rusland en Frankrijk, aan kan. Dus moet een korte oorlog in het zuiden de beslissing forceren. Hij stelt, in navolging van Hannibal, een omsingeling voor. Terwijl de Fransen in hun forten bezig gehouden worden aan de Frans-Duitse grens, moet een ander en groter deel van het leger snel door België en Nederland trekken om, onder Parijs door, dat Franse leger in de rug te belagen. Von Schlieffen heeft berekend dat anderhalf miljoen mannen nodig is. Hij weet hoeveel treinen en wegen die mannen moeten vervoeren. Hij berekent zelfs dat Rusland zes weken nodig zal hebben om zich te organiseren en dat Frankrijk dus in zes weken verslagen moét worden. Maar de graaf heeft er zelf een hard hoofd in. De middelen zijn ontoereikend. De opmars in vijandelijk gebied kan trager gaan dan verwacht (ook al is voorzien dat de Belgen ter afschrikking geterroriseerd moeten worden). Het Belgische spoorwegennet is niet voldoende uitgebreid om al die Duitse soldaten snel te vervoeren. Helmuth von Moltke, die Von Schlieffen in 1906 opvolgt als chef van de generale staf, heeft ook grote twijfels. Hij schrapt de inval in Nederland om daar een aanvoerroute met de zee te behouden. Hij maakt de omsingelende eenheid kleiner om de grenseenheid te versterken. Fout. Maar de essentie blijft behouden en dus marcheren in augustus honderdduizenden soldaten naar de Franse grens, overtuigd dat ze ‘met Kerstmis weer thuis zullen zijn’. ‘Duitsland is een oorlog begonnen die het volgens zijn belangrijkste militaire leiders niet kan winnen’, noteert de historicus Koen Koch 100 jaar later bitter. DS, 04-08-20104 (Peter Vantyghem)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#8
|
||||
|
||||
Een spoor van vernieling in het Land van Herve
Een spoor van vernieling in het Land van Herve
Alleen al in de eerste drie oorlogsdagen kosten Duitse oorlogsmisdaden in de Ardennen het leven aan 850 burgers en worden 1.300 niet-militaire gebouwen vernietigd. Théodore Pauchenne kijkt verbaasd op wanneer hij op 4 augustus rond tien uur ’s ochtends Duitse Uhlanen voorbij ziet rijden. De oude inwoner van Thimister, in het Land van Herve, is langs de weg naar Luik cichorei aan het plukken voor zijn konijnen. De grenspost met Duitsland ligt een paar kilometer verder, in Lontzen. Daarachter heeft het machtige tweede leger van generaal Von Bulow verzamelen geblazen. Via het golvend Plateau van Herve wil het afzakken naar de Maas en tegen 12 augustus de fortengordel rond Luik doorbreken. Ondanks de bedrijvigheid rond Aken komt de Duitse inval voor de meeste boeren van de streek als een complete verrassing. Heeft Pauchenne het Duitse bevel niet begrepen? Heeft hij te lang geaarzeld om te helpen een barricade op de weg op te ruimen? Of heeft hij trots geweigerd om de invallers te gehoorzamen? In elk geval wordt de bejaarde man meedogenloos door de Uhlanen vermoord. Hij is het eerste burgerslachtoffer van de oorlog. Kort nadien, rond twee uur in de namiddag, bereikt de veertiende infanteriebrigade het welvarende dorpje Battice, hoog op het plateau. Ze steken prompt het gemeentehuis in brand en plunderen verscheidene huizen en winkels. De pastoor en twee schepenen worden aangehouden, drie andere mannen worden beschuldigd van spionage en gefusilleerd. Iets verder, in Herve, schieten officieren vanuit hun wagen een zeventienjarige jongen dood. Maar hier is er geen tijd om te plunderen. De veertiende brigade moet zo snel mogelijk een doorgang forceren tussen de forten van Fléron en Evegnée en oprukken naar het centrum van Luik. Het opperbevel denkt dat de forten zich snel zullen overgeven nadat Luik is gevallen. Gedecimeerd Het Belgisch verzet blijkt taaier dan voorzien. De mitrailleurs en kanonnen van de fortengordel rond de Vurige Stede richten een ravage aan onder de Duitse troepen. De gedecimeerde veertiende brigade plooit terug op Battice en Herve en reageert haar frustratie af op de burgerbevolking. Dolgedraaide soldaten gooien granaten, fakkels en benzinebommen in de fraaie burgerhuizen van Battice. De broers en zussen Hendrickx worden levend verbrand, net als hun buren, de familie Iserentant, die met geweerschoten terug in hun brandende huis worden gedreven. Tegen de avond is Battice van de kaart geveegd. 33 bewoners zijn vermoord, 147 gebouwen in vlammen opgegaan. De rookpluimen zijn tot in Duitsland zichtbaar. Op 19 september zal de krant Volksfreund van Aken schrijven: ‘Het kleine dorpje Battice werd vernietigd, omdat de burgemeester de commandant van de Duitse troepen had vermoord voor de kerk, nadat hij hem had welkom geheten en zijn stad was gecapituleerd. Op hetzelfde ogenblik openden sluipschutters het vuur op onze troepen in de straten. Een aantal dorpen in de grensstreek heeft hetzelfde lot ondergaan.’ Een leugen, zo zullen een Belgische onderzoekscommissie en het bloedstollende relaas Vers Liège van journalist Gustave Somville uit 1915 overtuigend aantonen. Terreur is deel van de Duitse strategie om een snelle doorgang door België te forceren. Bovendien blijken veel soldaten brutaal en ongedisciplineerd. De dienstplichtigen en lotelingen zijn bang en onvoorbereid voor de strijd. Voor ze de aanval op de forten inzetten, plunderen ze cafés en wijnkelders om zich moed in de drinken. Slachtpartij Twee dagen later betaalt Herve zijn prijs: 38 lijken in de straten, 300 huizen uitgebrand. In Labouxhe, het volgende gehucht op weg naar Luik, worden alle dertig boerderijtjes platgebrand. Meer dan tachtig mannen, vrouwen en kinderen worden verjaagd en afgemaakt in een weide. Maar verhoudingsgewijs is het Soumagne dat in die eerste oorlogsdagen de hoogste prijs betaalt voor de Duitse terreur. Op 5 augustus sleuren teruggedreven Duitse soldaten alle inwoners uit hun huizen en sluiten hen op in de kerk. Een honderdtal mannen wordt gescheiden van vrouwen en kinderen, naar een veld gebracht en gefusilleerd. Met de bajonet maakt het executiepeloton het werk af. Slechts enkelen overleven de slachtpartij door zich dood te houden tussen de bebloede lijken. ‘Omdat jullie broers op ons schieten vanuit het fort van Fléron’, zo verantwoorden de Duitse troepen de executie van burgers. Met de bajonet drijven ze drie- à vierhonderd overlevenden als menselijk schild voor zich uit om Luik binnen te dringen. Verscheidene gijzelaars worden dagenlang op de bruggen over de Maas vastgeketend om te vermijden dat die vanuit de forten zouden worden stukgeschoten. De inwoners van Luik zijn geschokt. Gustave Somville zal een jaar later terugblikken. ‘Men was er nog van overtuigd dat de oorlog op een normale manier gevoerd werd, leger tegen leger.’ DS, 05-08-2014 (Lieven Sioen)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#9
|
||||
|
||||
Luik loopt een oorlog achterop
Luik loopt een oorlog achterop
Toen ze gebouwd werden, vormden ze een oninneembare vesting. Maar in 1914 blijken de forten van Luik al hopeloos verouderd. En de Belgische generaals beseffen dat maar al te goed. De fortengordel rond Luik maakt begin augustus geen schijn van kans tegen de zware Duitse artillerie. Toen generaal Brialmont op het einde van de negentiende eeuw zijn forten rond Luik, Namen en Antwerpen bouwde, waren de forten nochtans up-to-date en boden ze bescherming tegen het zwaarste geschut van die tijd. In 1914 blijken ze al hopeloos voorbijgestreefd. De Belgen lopen een oorlog achter, en de Belgische generaals beseffen dat maar al te goed. Tijdens de Japans-Russische oorlog hadden ze vastgesteld hoe slecht Brialmont-forten uit ongewapend beton bestand waren tegen geschut van meer dan 210 mm. Tijdens de slag om Luik zullen de Duitsers zelfs uitpakken met houwitsers van het dubbele kaliber, zoals de 420 mm van de beruchte Dikke Bertha’s. Eén obus van een Dikke Bertha weegt 800 kilo, een sloophamer tien keer zwaarder dan wat de Luikse forten kunnen verdragen. Gelukkig schieten de monsters weinig nauwkeurig, anders had het fort van Pontisse nooit 43 schoten doorstaan (vergeet ook niet: 30 procent van de obussen in WO I is een blindganger). Het is een taaie mythe dat de Dikke Bertha’s in hun eentje de forten van Luik op de knieën dwongen (er waren er toen overigens maar twee). De 305mm-mortieren van Oostenrijks-Tsjechische makelij hakken er al net zo zwaar in. Ze vuren tien kilometer ver, het geschut van de forten hooguit zeven kilometer. Met andere woorden: onze soldaten zitten in een schietkraam en ze kunnen niet eens terugschieten. Ook het fort van Loncin wordt kapotgeschoten door de ‘forten*kraker’. Maar de explosie van het fort van Chaudfontaine wordt veroorzaakt door een 210 mm-granaat. Die doen het gros van het sloopwerk in Luik. De Duitse exemplaren hebben dankzij dynamiet de dubbele inslagsnelheid van wat architect Brialmont 25 jaar voordien voorzag. Beleving Hoe zouden onze piotten zich honderd jaar geleden gevoeld hebben in de Luikse forten toen die platgewalst werden door kanonnenvuur? De toeristische diensten doen vandaag hun best om het ons te laten ‘beleven’. In het fort van Lantin, het best bewaarde van de twaalf, hebben ze in dit herdenkingsjaar acteurs ingehuurd om de van de schroothoop geredde geschutskoepels te bedienen. Een klasje veertienjarigen vindt het vertoon vooral ‘suf’. Een klank- en lichtspel in de kopbunker moet de claustrofobische realiteit van de slag om Luik voelbaar maken. Met hun wargames op de computer zijn ze wel meer gewend. De stemming slaat om op het kerkhof bij het kleine fort van Chaudfontaine, tegenwoordig een hip avonturenpark. ‘Hier rusten 70 soldaten en één burger’, meldt een bordje tussen de soldatenzerkjes. ‘De meesten zijn levend verbrand op 13 augustus 1914 toen een Duitse granaat het munitiedepot trof en zo het hele fort deed exploderen.’ De giechelende pubers vallen stil. ‘Levend verbrand’, dat zijn woorden die indruk maken. Dat is wellicht geen optie in hun games. De geschiedenisboeken vertellen een horrorverhaal. Aan de explosie in het fort van Chaudfontaine is een bombardement van vier uur voorafgegaan. Wolken verpulverd beton vullen de gangen van het fort en dreigen het garnizoen te doen stikken. De kanonniers zien geen hand voor ogen en moeten, bij gebrek aan gasmaskers, ademen door natgemaakte vodden voor hun mond. Wanneer een Duitse granaat het voorpantser van een geschutskoepel treft, ontstaat een steekvlam die door een luchtgat naar binnen slaat en in een kettingreactie duizenden granaten doet ontploffen. Het vuurwerk duurt ruim een halfuur. Leven in de hel Tot het bittere einde hebben overigens maar weinig Luikse forten gevochten. Hoe zinvol is dat ook als de meeste van je geschutskoepels stuk zijn? De Brialmont-forten blijken trouwens niet goed ontworpen voor een langdurige belegering. Wc’s, douches en keuken zijn onbereikbaar tijdens de beschieting. Gevolg: de stank van uitwerpselen in de catacomben is al gauw niet meer te harden. Ventilatie is er alleen in de geschuts*torens en dan nog handbediend. De verstikkende dampen van explosies en zwart buskruit maken het leven in de forten tot een hel. Maar het allerergste is allicht het gevoel van de rest van de wereld afgesneden te zijn. Op 6 augustus al zijn de Duitsers er met wat geluk in geslaagd het centrum van Luik te veroveren. Ze bezetten ook het militaire hoofdkwartier. Vanaf dat moment zijn de forten niet meer telefonisch verbonden. Het is het begin van het einde. Omdat ook de Belgische infanteristen zich teruggetrokken hebben, wordt de omsingeling steeds benauwender. Patrouilles kunnen niet meer uitrukken, de uitkijkposten in kerktorens, op de bokken van mijnschachten en op terrils worden de een na de ander door de Duitsers uitgeschakeld. En zonder die ogen op afstand lijken de forten met blindheid geslagen prehistorische monsters. Het is alleen maar wachten op het genadeschot. DS, 06-08-2014 (Gilbert Roox)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#10
|
||||
|
||||
7 augustus 1914: de Britten steken Het kanaal over
Een vodje papier kan volstaan
Marc Reynebeau De Duitse agressie tegen België geeft de Britten een goede reden om zich niet afzijdig te houden in de Eerste Wereldoorlog. Voor hen staat dan al veel meer op het spel dan het lot van ‘brave little Belgium’. De Duitse agressie tegen België mag dan de reden zijn waarom Groot-Brittannië in 1914 mee in de oorlog stapt en op 7 augustus zijn leger naar het Europese vasteland stuurt, België is niet de eerste bestemming. Het gros van de British Expeditionary Force (BEF) zoekt immers aansluiting bij het Franse leger, om dan via Frans grondgebied het Belgische leger te hulp te komen. De Belgen kunnen wel verrassend meer weerstand bieden dan verwacht tegen de Duitse invasie die begon in de ochtend van 4 augustus, iedereen beseft ook dat ze niet opgewassen zijn tegen de Duitse overmacht. Diplomatie Groot is dat Britse expeditieleger niet, vandaar dat het er niet op uit is om in zijn eentje te opereren, maar samen met de Fransen tegen de Duitse invallers in België zal oprukken. En lag een Britse landing via de haven van Antwerpen wel feitelijk voor de hand, diplomatiek is dat veel minder het geval, omdat daarvoor een passage via de Westerschelde nodig is, en die behoort tot het neutrale Nederland. En dat is niet zonder belang omdat de Britse intrede in de Eerste Wereldoorlog, met het uitsturen van de BEF, net haar reden vindt in de Duitse schending van de Belgische neutraliteit. Zo wilde het Verdrag van Londen het sinds 1839: het nieuwe België had zich verplicht tot internationale neutraliteit, en de grootmachten van de tijd stonden daarvoor garant. Maar verdragen zijn slechts waard wat de achterliggende machtsverhoudingen waard zijn. Zou België dan voor Londen begin augustus 1914 een oorlog waard zijn, als mede*garant van de geschonden neutraliteit? Officieel wel, toch in de verantwoording van de Britse oorlogsverklaring aan Duitsland, als reactie op het Duitse ultimatum aan België en de daarop volgende invasie. Tot grote teleurstelling van bijvoorbeeld de Duitse kanselier Theobald von Bethmann-Hollweg, die nog diezelfde 4de augustus dat verdrag uit 1839 ‘een vodje papier’ noemt en hoopt dat de Britten toch neutraal zouden blijven in het conflict dat onder andere Duitsland en Oostenrijk-Hongarije al op voet van oorlog had gebracht met Frankrijk en Rusland. Zeker, de Engelsen hadden zich al internationaal verbonden met die twee laatste landen, al maakte hen dat nog niet automatisch tot militaire bondgenoten. In de juli-crisis die voorafgaat aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, kiest Londen al voor een afwachtende en zelfs afzijdige houding, waaruit Berlijn graag wil begrijpen dat de Britten een continentale crisis het liefst aan de continentale grootmachten willen overlaten. Eer en moraal Nog op 31 juli, vier dagen voor de oorlogsverklaring aan Duitsland, schrijft de Britse minister van Buitenlandse Zaken Sir Edward Grey zijn ambassadeur in Parijs dat het nog niet zeker is welke houding Londen zal aannemen bij een algemeen verwachte Duitse agressie tegen België. Zo twijfelen de Britten eraan of het wel redelijk is dat zij als enigen de garanties tegenover België moeten respecteren, als anderen, de Duitsers in de eerste plaats, er feestelijk hun voeten aan vegen. Maar de ophanden zijnde oorlog zou hoe dan ook om veel meer gaan dan alleen de Belgische neutraliteit. Dat blijkt ook uit de manier hoe de Britse regering haar intrede in de oorlog tegenover het publiek verantwoordt. Dat doet ze in bijna ideologische termen van eer, beschaving en moraal, niet omdat het verdragsrechtelijk moet. Het Belgische geval komt dus van pas, haast als een voorwendsel, want alleen door aan de oorlog deel te nemen kunnen de Britten hun hogere belangen vrijwaren. Daarvoor mag geen enkel ander land te machtig worden. Zowel een Frans-Russische als een Duitse militaire overwinning zou de machtbalans op het Europese continent verstoren en de koloniale belangen van het Empire bedreigen. Op 7 augustus steken de eerste eenheden van het BEF het Kanaal over. Vier divisies, samen nog geen 100.000 soldaten, zullen het met de Fransen in België tegen de Duitsers opnemen. Twee weken later volgt het eerste treffen, bij Bergen. Uiteindelijk zullen tijdens de oorlog ruim 5 miljoen soldaten in de BEF dienen. DS, 07-08-2014 (Marc Reynebeau)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#11
|
||||
|
||||
8 augustus 1914: heftig geweld tegen Duitsers
In de drukte viel de adelaar aan stukken
Honderden Duitse bewoners zijn uit Antwerpen vertrokken, op bevel van de krijgsgouverneur. Een Duitser heeft zich daarbij van het leven beroofd. Ondertussen is beslist dat een tachtigtal betrouwbare Duitse families mag blijven. De angst voor spionage neemt toe. In het Nachtegalenpark heeft de Antwerpse burgerwacht een groep Duitsers en Oostenrijkers aangetroffen die zich daar verscholen. In Zurenborg is een honderdtal Duitsers onder grote belangstelling door de politie uit hun huizen gezet. Een Duitser heeft zichzelf door het hoofd geschoten toen hij te horen kreeg dat hij het land moest verlaten. Al op 4 augustus heeft de Antwerpse krijgsgouverneur Dufour bevolen dat alle Duitse en Oostenrijks-Hongaarse onderdanen de stad dienden te verlaten voor 6 augustus middernacht. Vele honderden zijn per spoor of per schip vertrokken, de meesten onder hen naar het neutrale Nederland. Antwerpen is een van de vestingsteden die de vijand moeten tegenhouden. Die kan zich dan maar beter niet binnen de muren bevinden. In de joodse wijk heerst de grootste verwarring, omdat veel Antwerpse joden uit Duitsland of Oostenrijk-Hongarije komen. Zij voelen zich het slachtoffer van een oorlog die niet de hunne is. Extra pijnlijk is dat de Russische joden mogen blijven. A la frontière! De nervositeit nam eerder al toe toen Antwerpse Duitsers in het Duitse leger gemobiliseerd werden. Een groep dronken gemobiliseerden trok op 2 augustus strijdliederen zingend door de stad. Het kwam tot een botsing met de politie. Op 4 augustus hebben zich rellen voorgedaan in de handelsbeurs. Het nieuws van de inval raakte daar om 15 uur bekend. Onder het roepen van ‘à la frontière!’ werden Duitse kooplieden er met harde hand verdreven. Diezelfde dag is er een toeloop in het centrum ontstaan, waarbij verontwaardigde burgers de Brabançonne en andere vaderlandslievende liederen ten gehore gaven bij het Koninklijk Paleis en de Banque de France op de Meir. Ze hadden zich met Belgische, Franse en Britse vlaggen getooid. Boegeroep Tegen zes uur ’s avonds zag de Meir zwart van het volk. De meute stortte zich onder boegeroep en oorverdovend gefluit op gebouwen die bekend staan voor de grote Duitse aanwezigheid in de stad. Het warenhuis Tietz moest zijn vlaggenstok, getooid met een rijksadelaar, neerhalen. In de drukte viel de adelaar aan stukken. Die werden als trofee door de straten meegedragen. Bij Hotel Weber op de De Keyserlei bleef de schade beperkt, omdat de eigenaar zijn gevel met Belgische vlaggen had getooid. Een cafébaas op de Kunstlei, die de Duitse vlag weigerde in te trekken, zag zijn hele herberg aan diggelen geslagen. Om 19 uur heeft de politie de *betoging ontbonden, maar die nacht is het opnieuw tot rellen gekomen. Overal zijn Duitse horecazaken aangevallen. Togen, buffetten en piano’s werden de straat opgesleept en geheel versplinterd. De volgende ochtend heeft de bevolking die cafés leeggeplunderd. Hongerrel Een Duitse slager in de Lange Dijkstraat wekte bijzondere toorn bij de massa, omdat hij het gewaagd had de vleesprijzen op te trekken. Wat als een politieke protestmars begon, is dus in plunderingen en hongerrellen geëindigd. In De Nieuwe Gazet staat op 6 augustus te lezen: ‘Al het schuim van de bevolking is naar boven gekomen, en voert het gestolene, met gansche armvollen, om niet te zeggen met stootwagens, weg. Dat de herbergen en winkels aan de Duitschers toebehooren, is maar een voorwendsel meer.’ Zulke rellen hebben zich overal in het land voorgedaan, maar nergens zo erg als in Antwerpen, waar zich een grote Duitse kolonie heeft gevestigd. Velen wonen al heel lang in de stad. Op 6 augustus keurt de krijgsgouverneur een lijst goed van ruim tachtig betrouwbare Duitse families die toch in Antwerpen mogen blijven. Een dag later beslist hij dat de uitzonderingsmaatregel ook geldt voor families die een zoon in het Belgisch leger hebben. De Antwerpse politieagent Rousseau krijgt van de gevangenis*directeur van Antwerpen te horen dat hij moet stoppen met het aanhouden van Belgische echtgenotes van Duitsers, en weet het ook niet meer: ‘Eerst wit, dan zwart! Wat is het nu?’ Fotografie Uit Oudenaarde wordt de Duitse fotograaf Joseph Rammlinger samen met zijn vrouw en twaalf kinderen verdreven. Hij woonde er al zestien jaar en heeft ‘heel Oudenaarde’ geportretteerd. Zijn inboedel wordt op straat gegooid. Fotografie wordt nu gezien als een mogelijk middel tot spionage. De woede slaat om in angst. Diverse overheden hebben laten aanplakken dat spionage streng zal worden bestraft. Onder meer in Brussel krijgt de politie honderden anonieme meldingen over vermeende spionnen. Velen daarvan blijken na onderzoek onterecht. Het zijn de meest intense geweldplegingen en verdachtmakingen tegen vreemdelingen sinds België bestaat. DS, 08-08-2014 (Veerle Beel)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#12
|
||||
|
||||
9 augustus 1914: Parijs eert het dappere Luik
Een streekproduct met een oorlogsverleden
In augustus 1914 drinken ze op de Parijse terrasjes geen café viennois meer, maar Luikse koffie. Als hommage aan het heldhaftige verzet van de Belgen tegen de oprukkende Duitsers. Oorlog of geen oorlog, de kassa moet rinkelen. Maar met de vijand doe je beter geen zaken. Dat vinden alvast sommige Parijse caféhouders, die in augustus 1914 café viennois, de Weense koffiespecialiteit met slagroom, omdopen tot café liégeois. Met Luikse in plaats van Weense koffie op hun kaart slaan ze twee vliegen in een klap: ze ‘straffen’ de hoofdstad van Oostenrijk-Hongarije, de bondgenoot van agressor Duitsland, en ze belonen een bevriende stad in een weerloos buurland dat voorlopig dapper weerstand biedt tegen de invallers die het op la grande nation gemunt hebben. In de zomer van 1914 zijn alle bij de oorlog betrokken partijen er razendsnel bij om heldhaftigheid in de verf te zetten. In Groot-Brittannië wordt brave little Belgium als voorbeeld opgevoerd, in Frankrijk wordt vooral Luik onder de aandacht gebracht. Het Belgische verzet bij de forten rond de stad maakt indruk. Het Duitse leger wordt onverwacht vertraagd in zijn opmars en zo krijgt Frankrijk meer tijd om zich voor te bereiden. De Fransen eren dat wapenfeit niet alleen symbolisch met de naam van een toetje. Ook de officiële propaganda doet zijn werk. Zo zal het Parijse metrostation ‘Berlin’ op 1 december 1914 heropenen onder de naam ‘Liège’, en zullen de inwoners van de rue de Berlin op een ochtend wakker worden in de rue de Liège. (Uit de toon valt die herbenoeming niet: de wijk op de grens van het achtste en het negende arrondissement heet al lang het quartier de l’Europe en alle straten in de buurt zijn vernoemd naar Europese steden.) Erelegioen De Franse overheid doet er nog een schep bovenop. In het Journal officiel, het Franse staatsblad, is zopas een besluit van 7 augustus 1914 verschenen: de stad Luik wordt ridder in het Légion d’Honneur. Daarmee gaat de hoogste Franse onderscheiding voor het eerst naar een buitenlandse stad. President Raymond Poincaré motiveert de beslissing kort maar gewichtig: ‘De stad Luik, de eerste die een confrontatie met de Duitse troepen moest ondergaan, is erin geslaagd, in een strijd die even ongelijk als heroïsch was, het leger van de aanvaller te doen mislukken in zijn opzet. Dit schitterende wapenfeit is voor België en voor de stad Luik in het bijzonder een onvergankelijke eretitel.’ Op een Franse prentbriefkaart wordt de ‘onvergankelijke ere*titel’ pathetisch allegorisch verbeeld, maar ze toont meteen ook de pikorde: Frankrijk, een grote, kloeke, gehelmde vrouw met Frans wapenschild, decoreert een kleinere frêle dame die met haar schild België uitbeeldt. De accolade van de Fransen zal de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig wellicht niet verbazen. Hij is enkele dagen geleden met een van de laatste internationale treinen uit Oostende naar de heimat vertrokken. Zijn vakantie aan de Belgische kust is abrupt afgebroken. Hij rolt de oorlogssfeer binnen. Op 11 augustus publiceert hij in de marge van de actualiteit in de Weense krant Neue Freie *Presse zijn impressies van de industriestad Luik: ‘Alles tendiert hier nach Paris.’ Echt Luiks Of ze dezer dagen in Luik zelf veel van het eerbetoon uit het bevriende Parijs te horen krijgen, is maar zeer de vraag. Dat de Luikenaars er zo populair zijn, van het presidentiële paleis tot op het caféterras, kan de inwoners niet bezighouden. De stad is op 6 augustus door een zeppelin gebombardeerd. Die dag lieten negen burgers het leven. Op 7 augustus is Luik in Duitse handen gevallen. De forten houden het nog maar enkele dagen langer vol. Luik zou nog bijna vijf jaar moeten wachten voor het de hoge Franse onderscheiding werkelijk op de borst geprikt krijgt. Op 24 juli 1919 komt een delegatie onder leiding van president Poincaré en generaal Foch het Légion d’Honneur overhandigen. Het evenement brengt een massa op de been. Ook de café liégeois bereikt pas na de Eerste Wereldoorlog Luik en gaat een eigen leven leiden. Het recept is aangepast, zodat de naam nu veeleer met koffie-ijs geassocieerd wordt dan met sterke Weense koffie met suiker, melk en slagroom. De stad Luik heeft voor de oorlogsherdenking het label véritable café liégeois in het leven geroepen – wat enigszins verwarrend is, want de ‘echte’ café liégeois heeft evenveel met Wenen en à la limite met Parijs te maken als met Luik. DS, 09-08-2014 (Peter Jacobs)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#13
|
||||
|
||||
11 augustus 1914: het verwoestende kanon Dikke Bertha
Van fortenkraker tot kinderspel
Spelen uw kinderen wel eens ‘Dikke Bertha’? Allicht hebben ze geen benul, maar zo herdenken ze een Duits superkanon dat in 1914 de wereld deed beven. ‘Dicke Bertha, zo heet ik. 42 meet ik. Wat ik kan, dat weet ik. Tien kilometer ver schiet ik, steen en ijzer vreet ik, de dikste muren sloop ik, donder en bliksem zaai ik, duizend mannen begraaf ik.’ Zo bezingt een Duitse volksliedje uit 1914 de heldendaden van de ‘fortenkraker’ M-42, een reuzenhouwitser met het nooit geziene kaliber van 420mm, gebouwd door Krupp in Essen, toentertijd de grootste wapenfabriek ter wereld. Zijn koosnaam dankt het monster aan erfgename Bertha Krupp, ook al woog die zeker geen 43 ton. In de jaren voor de oorlog heeft de Duitse staalboer in het grootste geheim gewerkt aan een superkanon dat zelfs Franse versterkingen met drie meter gewapend beton en geschutskoepels van roestvrij staal kan slopen. In augustus 1914 zijn er nog maar twee stuks van de M-42 klaar en die zijn nog niet eens ingeschoten. Omdat de vesting Luik onverwacht veel weerstand biedt, krijgt die de primeur. Manshoge obussen van 800 kilo hagelen neer op het fort van Loncin, dat na een voltreffer in de lucht vliegt. Duitse postkaarten laten een bijna apocalyptische verwoesting zien: een maanlandschap van verpulverd beton en als glas versplinterde geschutskoepels. Eén dag later geeft de hele vesting Luik zich over. Wonderwapen Voor Dikke Bertha is het maar het begin van de triomfmars. Binnen een paar weken gaan ook de vestingen van Namen, Maubeuge en Antwerpen voor de bijl. Alleen Antwerpen al krijgt 590 reuzenobussen te slikken. De Duitse propaganda wordt wild en spreekt van een Wunderwaffe. Dikke Bertha wordt het beroemdste kanon uit de geschiedenis. Macht door massa: niets lijkt de vernietigingskracht van de Germaanse grote kalibers te kunnen weerstaan. Toch zullen de Dikke Bertha’s al verrassend snel uit de tijd raken. Ze walsen nog de Russische vestingen van de Donau plat, maar de forten van Verdun krijgen ze in 1916 niet klein. Anders dan de oudbakken Belgische versterkingen zijn die gemaakt van gewapend beton en heel diep ingegraven. Het blijkt het laatste gevecht van Dikke Bertha. De rest van de oorlog blijven de fortenbrekers bij gebrek aan nog kapot te schieten vestingsteden technisch werkloos. Alles samen bouwt Krupp twaalf Dikke Bertha’s, die na de Duitse nederlaag allemaal ontmanteld en omgesmolten worden. In musea zal u hooguit een miniatuurversie van het monster vinden. Eén exemplaar zou als oorlogstrofee verhuisd zijn naar de Verenigde Staten – waar ze dol zijn op bigger than big – een tijdje de kermissen gedaan hebben en uiteindelijk op zijn beurt verschroot zijn. En nog een andere, een samenraapsel van reserveonderdelen eigenlijk, zou onder de schuilnaam Grosse Gilda zowaar nog even dienstgedaan hebben in de Tweede Wereldoorlog. De veterane zou in mei 1940 nog enkele schoten lossen op de Maginotlinie, maar dat was meer spel. In het nieuwe tijdperk van de bewegingsoorlog maken tanks en vliegtuigen het verschil. Het gaat niet meer over forten en geschut, zoals het sinds de middeleeuwen altijd al het geval geweest is. Toch spelen Vlaamse kinderen in de jeugdbeweging honderd jaar later nog altijd het spelletje ‘Dikke Bertha’, een variant op ‘pakkertje’, waarbij je overlopende vriendjes omhoog moet tillen. Zo leeft het Duitse wonderwapen van weleer nog onvermoed voort in ons collectieve geheugen. Zware Gustaaf Deels is dat te wijten aan een misverstand: we gooien alle Duitse monster*geschut op één hoopje. Zo noemden de Fransen de langeafstandskanonnen die in 1918 Parijs vanop 120 kilometer onder vuur nemen, eveneens Dikke Bertha. Ook al zien ze er met hun 36 meter lange loop helemaal anders uit dan de gestuikte fortenbedwingster van Luik. En ze schieten ook veel lichtere granaten af. Het meest indrukwekkende Duitse monsterkanon blijft intussen Schwerer Gustav, een stuk 800 mm-geschut uit de Tweede Wereldoorlog, dat werd ingezet bij de belegering van Sevastopol op de Krim tijdens Operatie Barbarossa. Hij weegt zomaar even 1.350 ton en verplaatst zich om die reden uitsluitend via het spoor. Schwerer Gustav kan granaten van zeven ton (!) afvuren over een afstand van 47 kilometer. Een zwaarder kanon is nooit meer gemaakt. Zo komt het toch nog goed met de oorlogslogica: zoals in de steentijd heeft de man nog steeds de grootste. DS, 11-08-2014( Gilbert Roox)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#14
|
||||
|
||||
12 augustus 1914: de slag der zilveren helmen
‘Een lawine van schichtige paarden stormt op ons af’
In Halen loopt de prestigieuze Duitse cavalerie te pletter op Belgische geweren en lichte mitrailleurs. Nooit nog zal daarna de cavalerie worden ingezet voor grote aanvallen. Vanaf 1916 neemt de tank haar taak over. ‘Hier stonden we nu in het veld. Eerst was het betrekkelijk rustig, maar voor en bezijden ons hoorden we in de verte geschreeuw en bevelen. We wachtten met begrijpelijke angst. Geen vijf minuten later brak de hel los. We zagen nog niets, maar plots van achter een heuvel kwam een lawine van schichtige paarden aangestormd, met ruiters erop die huilden en riepen met kreten die niets menselijks meer hadden. Op datzelfde moment werden we van bezijden door een vernietigend geweervuur overgoten. Bij tientallen vielen onze jongens gillend ten gronde. Plots hield het geweervuur op. Nog 250 meter was de horde van ons verwijderd.’ Zo zal Cyriel Van Brussel zich later deze hete augustusdag herinneren. Wat hij ziet, is bloedstollend. Honderden schreeuwende cavaleristen die met lans en zwaaiend zwaard op hem afstormen, en niets meer dan schoven graan om zich tegen de stormende ruiters te beschermen. Zijn compagnie cyclisten heeft zelfs geen tijd gehad om loopgraven te graven. Laatste cavalerie-aanval Nog een paar honderd meter scheidt de stormloop van de wankele Belgische stelling. Cyriel Van Brussel legt aan. Door zijn vizier onderscheidt hij de metalen doodskoppen op de zwarte pelsen mutsen van de Duitse huzaren. Later schrijft hij: ‘Nu overgoten wij de grauwe massa met een kogelregen. Het was een dodende hagelbui die over hen neerstortte. In massa’s vielen ruiters en paarden neer. Ik herinner mij dat niet één levend paard en ruiter over ons heen gerend is.’ De Belgische Eerste Cavalerie*divisie heeft geschiedenis geschreven. Nooit nog zal het Duitse leger de cavalerie inzetten tegen geweren en mitrailleurs. ’s Avonds liggen de veelkleurige uniformen en blinkende helmen van huzaren, dragonders, kurassiers en ulanen bebloed en bestoft op de akkers en in de holle wegen. Pastoor August Cuppens betitelt de enige Belgische overwinning zonder hulp van geallieerden als de Slag der Zilveren Helmen, naar analogie met de Guldensporenslag. De Belgen hebben nochtans ook hun cavalerie in hun zwart, geel en rode uniformen naar de Gete gestuurd. Terwijl rond Luik nog volop de slag der forten woedt, heeft het Belgische opperbevel beslist aan dit riviertje een tweede verdedigingslinie aan te leggen. Generaal Leon de Witte laat zijn drieduizend soldaten stelling innemen in de velden tussen Halen en Loksbergen. Op de Mettenberg en de Bokkenberg worden twaalf kanonnen geplaatst. Een compagnie karabiniers-cyclisten, soldaten te fiets met lichte mitrailleurs, bewaakt de Getebrug. Elite-eenheden Op de andere oever voert generaal Von der Marwitz met twee ruiterdivisies, zo’n 9.000 man, verkenningstochten uit. Wanneer men hem meldt dat in Halen nog een onbeschadigde brug over de Gete ligt, wil hij een doorbraak forceren. Von der Marwits zal de cavalerie inzetten, de elite-eenheid van het leger. Uit een heldhaftige stormloop valt meer eer te halen dan uit een traag oprukken van infanteristen met mitrailleurs. De Belgische generaal De Witte is in dezelfde filosofie opgeleid, maar luistert naar zijn jongere stafleden, die aanraden om de eigen cavaleristen te laten afstijgen. Op de smalle weg van Halen naar Diest gooien ze een barricade op. De eerste Duitse stormloop te paard loopt te pletter op een omgegooide houten kar. Er volgen nieuwe stormlopen, deze keer door open veld. Van Brussel: ‘Een halfuur later weer datzelfde gehuil met het gedonder van aanstormende paarden. Het kleine groepje dat van mijn compagnie overblijft, gebruikt alle middelen waarover wij beschikken. De kogelvoorraad die wij nog bezitten, jagen wij met verbetenheid naar de ruiters.’ Zwarte Duivels Deze keer kunnen de cyclisten de stormloop niet stoppen. De cavalerie vliegt over hen heen, maar loopt te pletter op een volgende linie lansiers. Tot acht keer toe voeren de Duitsers nieuwe charges uit, de laatste stormloop met maar liefst negenhonderd cavaleristen. Verschillende van hen tuimelen over elkaar heen in een niet opgemerkte holle weg. Tegen de avond blazen de Duitsers de aanval af. De Belgische cyclisten die ze uit het niets zagen opduiken, krijgen de geuzennaam van Zwarte Duivels. Voor het Belgisch leger betekent de slag van Halen een opsteker. De Duitse opmars is zes dagen opgehouden. Genoeg voor een strategische terugtocht naar Antwerpen. Cyriel Van Brussel heeft de dag ternauwernood overleefd. ‘Juist voor mij werden paard en ruiter gelijktijdig door onze vrienden doodgeschoten. De ruiter smakte in de voor waar wij lagen boven doden en gekwetsten, het dode paard plofte juist voor mij ten gronde. Met een acrobatensprong wipte ik mij achter het paard en zo redde ik mijn leven.’ DS, 12-08-2014 (Lieven Sioen)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#15
|
||||
|
||||
13 augustus 1914: Rik Wouters aan het front
Een schilder wordt soldaat
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is de schilder Rik Wouters volop aan het werken aan een groot stilleven met perziken. Maar de veldwachter brengt slecht nieuws: infanterist Henri Wouters moet zonder uitstel vertrekken naar zijn eenheid in Luik. Een oorlog is rampzalig voor al wie ermee te maken krijgt. Voor een gevoelige en poëtische jongeman als Wouters valt de ramp niet te overzien. In de voorafgaande jaren heeft hij langzaam maar zeker naam gemaakt in de kunstwereld. Hij is naar Parijs geweest, het brandpunt van de toenmalige avant-garde, en heeft kennisgemaakt met moderne stromingen als het fauvisme, het kubisme en de abstracte kunst. Zijn stralend coloriet is tot volle bloei gekomen en met zijn grote liefde Nel als model heeft hij onvergetelijke beelden gemaakt, zoals De dwaze maagd en Huiselijke zorgen. Rijk is hij er niet van geworden, maar in zijn huisje aan de rand van het Zoniënwoud beleeft hij een groot geluk. En dan, in de laatste warme nacht van juli 1914, staat plots de dood voor de deur. De veldwachter belt aan met een mobilisatiebevel. In zijn biografie van de kunstenaar beschrijft Eric Min de ontzetting van de man: hoe hij woedend zijn bottines poetst en het uniform aantrekt dat hij uit de grond van zijn hart verfoeit. Met een van de vele treinen vol soldaten en kanonnen die in die dagen richting Ardennen vertrekken, reist een van de belangrijkste schilders van onze twintigste-eeuwse kunst naar het slagveld, vol afschuw voor het lot dat hem treft. Rik Wouters begrijpt niets van deze oorlog, en hij zal niet de enige geweest zijn. Deserteur In de brieven die hij in de eerste dagen van augustus naar huis krabbelt, heeft Wouters het over de chaos die hij in de buurt van Luik aantreft. ‘We zijn nu in de loopgraven. De generaal heeft ons zopas laten weten dat er groot gevaar dreigt en dat we moedig en rustig moeten zijn. Ik hoop dat ik het kan. (...) Vlak voor onze linies is een huizenblok met dynamiet opgeblazen om vrij baan te hebben; de mensen vluchten naar de stad.’ En hij besluit zijn brief aan Nel met een vreemde raad: ‘Niet in paniek raken van deze brief; ’t zijn de omstandigheden.’ In de nacht van 5 op 6 augustus wordt het menens. Wouters behoort tot de onfortuinlijke soldaten die met niets meer dan geweren de zwaar bewapende Duitsers moeten tegenhouden in Fléron. De slachting is afschuwelijk, ook in de Duitse gelederen. In de verwarring vlucht Wouters weg. Na omzwervingen via Visé en Maastricht belandt hij uiteindelijk in Brussel. Strikt genomen is hij op dat moment een deserteur. De kunstenaar, die in zijn werk altijd de schoonheid van het leven gevierd heeft, walgt van de oorlog. Vrienden die hem in die dagen ontmoeten, zouden hem later beschrijven als ‘een wrak, een vat vol bitterheid’. Hulp moet hij van niemand verwachten: iedereen geeft hem de raad terug te keren naar zijn regiment. Dat doet hij uiteindelijk ook: in Jupille voegt hij zich weer bij zijn wapenbroeders. In de algemene verwarring is zijn kortstondige desertie niet eens opgemerkt. En het ergste lijkt voorlopig achter de rug. Het Belgische leger vlucht voor de overmacht. Al een dag na zijn terugkeer mag Wouters de hel rond Luik verlaten en trekt hij naar Lier, waar hij in een ziekenboeg wordt verzorgd. Zoals zovelen lijdt hij aan shellshock en zijn voeten zijn gewond en ontstoken door het lange marcheren. In Lier beleeft hij enkele gelukkige dagen, want Nel komt hem bezoeken en de schilder Isidore Opsomer ontfermt zich over zijn gehavende collega. Wouters begint zelfs weer te werken en maakt een aquarel over zijn vreselijke ervaringen in Luik. Spitten Na een deugddoende week in Lier wordt Wouters ingezet bij de verdediging van Antwerpen. Hij wordt ondergebracht in het fort van Haasdonk, waar hij op 24 augustus arriveert. Hij moet er aan de loopgraven werken, terwijl Nel in Antwerpen bij vrienden is ingetrokken. Maar de situatie verslechtert snel en Nel beslist samen met haar vrienden naar Nederland te vluchten. Rik blijft, zwaar tegen zijn zin, op post. Op 28 september schrijft hij een brief aan zijn vrouw. ‘Spitten, spitten en nog eens spitten is het refrein, en om de vier dagen wacht lopen. Af en toe horen we kanonschoten, wanneer er bij Dendermonde of nog verderop wordt gevochten.’ Hij herinnert Nel aan de mooie dagen van vroeger: ‘Je stuurde mij veel kusjes in een hoekske – daar denk ik vaak aan en ik stuur er nog meer terug. Ik kus je in al de hoekskes van je mooie kleine lichaam.’ Maar Rik mag spitten zoveel hij wil, tegen de Duitse oorlogsmachine is geen kruid gewassen. Op 10 oktober valt Antwerpen en Wouters bevindt zich tussen de 40.000 soldaten die de benen nemen naar Nederland. Hij wordt er geïnterneerd in Amersfoort en later in Zeist. Even lijkt het alsof de nachtmerrie voorbij is, maar de gezondheid van de krijgsgevangen schilder-soldaat – die al jaren over hoofdpijn klaagt – verslechtert snel. In het militair hospitaal van Utrecht wordt de oorzaak ontdekt: Wouters heeft kaakkanker. Hij wordt geopereerd, zijn kaak en gehemelte worden verwijderd, wat hem gruwelijk verminkt. In 1916 sterft hij in Amsterdam, 33 jaar oud. Hij mag nog net het geluk proeven dat het Stedelijk Museum een grote tentoonstelling aan zijn werk wijdt. Aan de oorlog is Rik Wouters ontkomen, maar aan een veel te vroege dood ontkomt hij niet. DS, 13-08-2014 (Jan Van Hove)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#16
|
||||
|
||||
16 augustus 1914: Fort Loncin vliegt de lucht in
‘Niemand zal zich overgeven’
Loncin is het enige Luikse fort dat zich niet aan de Duitsers overgeeft. Honderd jaar later blijkt dat er veel minder doden onder het puin liggen dan de vaderlandse mythe wil. De ravage maakt nog altijd indruk. Loncin is kippenvel, het meest indrukwekkende oorlogsmonument te lande. Het lijkt alsof de tijd is blijven stilstaan. Door de ontploffing is het centraal massief van het fort over zijn hele lengte opengespleten en ingestort. Een veertig ton zware geschutskoepel is als een conservenblikje ondersteboven geland. 15 augustus 1914: om 17.20 uur boort zich een manshoge 420mm-granaat door het metersdikke beton en doet een magazijn met twaalf ton kruit ontvlammen. ‘Dikke Bertha’ schiet niet zo vaak raak, maar het 25ste schot is een voltreffer. De luchtverplaatsing tilt het hele gewelf omhoog. Soldaten worden levend verbrand, hun longen ontploffen, ze worden verpletterd onder tonnen wegende betonblokken. Acht dagen lang heeft het granaten gehageld op het fort, de laatste uren tot 27 per uur. ‘Nu de andere forten gevallen zijn, komen ze uit alle richtingen tegelijk’, schrijft commandant Victor *Naessens in zijn verslag van de val van Loncin. ‘Het gehuil van de inkomende obussen is verschrikkelijk.’ Bij het begin van de belegering heeft de geboren West-Vlaming zijn garnizoen van meer dan vijfhonderd mannen opgezweept met een heroïsche peptalk: ‘Wij zweren te vechten tot de laatste granaat, de laatste kogel, de laatste man. En niemand zal zich overgeven.’ Maar zo letterlijk zal zelfs hij het niet bedoeld hebben. Heldenverhaal Loncin is het enige Luikse fort dat zich nooit aan de Duitsers overgaf. Daar was ook geen tijd voor. ‘Met smart zal Uwe Majesteit vernemen dat het fort gisteren in de lucht gevlogen is en dat het grootste deel van het garnizoen onder de puinhopen is bedolven’, schrijft generaal Leman, de bevelhebber van de vesting Luik als krijgsgevangene naar koning Albert I, nadat hij bewusteloos vanonder het puin van fort Loncin gehaald is. ‘Dat ik bij deze catastrofe niet omgekomen ben, komt omdat mijn escorte me geëvacueerd heeft terwijl ik half verstikt was door het gas. Gaarne had ik mijn leven gegeven, maar sneuvelen was mij niet gegund.’ Na de oorlog werden de gesneuvelden van Loncin gehuldigd met een pompeuze, achttien meter hoge herdenkingszuil, bekroond met bronzen Griekse en Romeinse helden. Opschrift: ‘Aan de helden van Loncin, gestorven voor het vaderland. De puinen van dit fort zijn hun graf.’ Tot vandaag wordt het heldenverhaal op 15 augustus herdacht met een officiële plechtigheid. Het hoogtepunt is een eresaluut met een oud snelvuurkanon om 17.20 uur stipt. Veel volk komt er niet op af. De site ontvangt hooguit 5.000 bezoekers per jaar. Begraafplaats Loncin is niet zomaar een monument, het is ook een nationale begraafplaats. Onder het stukgeschoten beton zouden nog altijd 250 doden liggen, meldt een gedenksteen. In 2008 groef de ontmijningsdienst Dovo bij een sanering van de ondergrond 25 lijken van gesneuvelden op. Het was de meest recente vondst van Belgische gesneuvelden van de Grote Oorlog. Ze werden herbegraven in de crypte van het fort naast 43 andere, veelal onbekende doden. Generaal Gérard Leman schatte meteen na de explosie het aantal doden van Loncin op minstens 350. Twee man op de drie dus. Geschiedschrijvers hebben dat cijfer nadien kritiekloos herkauwd. Ook al waren er geen officiële dodenlijsten. Een gedenkplaat aan de toegang van het fort vermeldt alleen de 532 leden van het garnizoen in augustus 1914, maar op de grote erezuil zijn tegen de gewoonte in helemaal geen namen van gesneuvelden te lezen. Er is alleen een cameo van commandant Naessens te zien. ‘Men was in de naoorlogse chaos niet in staat een officiële lijst van gesneuvelden op te maken’, zegt Fernand Moxhet, de voorzitter van het plaatselijke Front de Sauvegarde. ‘Men had allicht ook dringender zaken te doen. Het dodental is een grove schatting.’ In zijn jongste publicatie spreekt het Front nu plots van 350 slachtoffers, doden én gewonden samen dus. ‘En vermoedelijk liggen er nog zo’n 150 gesneuvelden onder het puin’, schat Moxhet. Onderzoekers zoals de Vlaamse adjudant Willem Segers, die zelf geregeld in Loncin gidst, komen bij een nog veel lager cijfer uit. ‘Van het garnizoen van Loncin kwamen hooguit 144 soldaten om’, besluit hij na tien jaar naarstig uitvlooien van tienduizenden archiefstukken. ‘Vermoedelijk liggen er daar nog altijd 37 van onder het puin.’ Het is toch een klap voor de vaderlandse mythe van de trotse strijders, die zoals de Spartanen weleer in Thermopylae tot de dood bleven vechten tegen een verpletterende overmacht. Driekwart van het garnizoen van Loncin heeft Dikke Bertha overleefd, zo blijkt. Al maakt dat de verschrikking van de explosie er uiteraard niet minder op. DS, 16-08-2014 (Gilbert Roox)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#17
|
||||
|
||||
18 augustus 1914: Vluchtelingen brengen slecht nieuws
Waarheen, waarheen, die menschenstroom?
Kranten berichten karig en met flinke vertraging over het verloop van de oorlog. De officiële versie luidt nog dat de Belgen standhouden. Tot in Brussel, Gent en elders de vluchtelingen uit oostelijk België met pak en zak opduiken. Zij zijn het die het vreselijke nieuws over geweld en verwoesting brengen. ‘Het nieuws loopt als een vuur over de menigte langs de lanen, op de pleinen en de straten, dat meer dan duizend vluchtelingen van de kanten van Aerschot en Thienen aan het Zuidstation toegekomen zijn’. Het is maandagavond, 17 augustus, als de Gentse schrijfster Virginie Loveling dit in haar dagboek noteert. De Luikse forten zijn gevallen – maar dat slechte nieuws is nog niet officieel. Sterker, de ‘geruchten’ daarover worden door de legerstaf en het ministerie van Oorlog geloochend: de Duitschers hebben de forten niet in handen! Ook de kranten berichten nog over de Slag bij Halen, waar de Duitsers ‘grote verliezen’ hebben geleden – een slag die zes dagen geleden al plaatshad en slechts een symbolische overwinning zou blijken. Maar de vluchtelingen brengen slechter nieuws: de oorlog rukt verder op. Het Belgische leger heeft zich teruggetrokken rondom Tienen, in een poging om het Duitse leger daar tegen te houden. De burgerbevolking, die doodsbang is, vlucht naar daar waar ze denkt de Duitse troepen voor te kunnen blijven. Zo komt er een heuse exodus vanuit oostelijk Brabant op gang. In Attenrode-Wever, ten noorden van Tienen, zien de bewoners vandaag rond de middag een beetje meewarig toe hoe ook nu weer vluchtelingen door hun dorp trekken. Als rond twee uur even verderop de gevechten tussen het Belgische en het Duitse leger in volle hevigheid losbarsten, besluiten de inwoners van Wever dat voorbeeld maar te volgen. De schrapnels ontploffen niet eens zo ver weg. De Belgische infanterie maant de bevolking overigens zelf aan om weg te gaan, want in Kiezegem, dat nog verder van Tienen ligt, hebben ze de molen in brand gestoken en ze zijn hetzelfde van plan met de kerktoren: als de vijand verder oprukt, mogen er geen ‘uitkijkposten’ meer overblijven. Rond vijf uur in de namiddag is de chaos compleet. De Belgen hebben de Slag bij de Gete verloren en trekken zich verder terug, naar Leuven en Antwerpen. Ook soldaten, onder wie velen verwond, mengen zich nu onder het geharrewar van de vluchtenden. Waar naartoe? Daar waar geen gevaar is, maar waar is dat? ’s Nachts zal de einder in de wijde omgeving donkerrood kleuren, want zeker tien dorpen staan in brand. Tienen is nu in handen van de Duitsers. Veel burgers brengen de nacht door in open veld. Sommigen hopen de volgende dag naar hun dorp te kunnen terugkeren. ‘Om elf uren werd er aan de pastorij gebeld; het waren zes jongelingen met velos en licht, (hetgeen gevaarlijk was), jongelingen van Wever, die van de Weversche vluchtelingen gezonden waren om te vernemen hoe dat de zaken stonden’, zo meldt de pastoor in zijn oorlogsrelaas. ‘Een oud moederken had ik op de pastorij ingenomen. Ze bleef den ganschen nacht op eenen stoel nevens het bed zitten, en ’s anderendaags vertelde ze, dat ze zoo beter had kunnen bidden.’ Anderen rijden in één ruk met paard en kar door tot Brussel of Aalst, waar ze hun intrek nemen bij familie. Velen ook reizen het Belgische leger achterna, richting Antwerpen, waar scholen en andere gebouwen worden vrijgemaakt om gevluchte gezinnen onderdak te verschaffen. Later zal er een exodus van hieruit naar Nederland op gang komen. Nu al zijn er zowat 6.000 Belgen uit Luik en omgeving de grens overgestoken. Solidariteit In Boom zullen vanaf nu tot eind augustus liefst 10.000 vluchtelingen op doorreis worden opgevangen. In Klein-Willebroek noteert pastoor Janssens later in zijn oorlogsverslag dat er in de twee maanden die volgen, zeker 30 jonge kinderen van vluchtelingen in zijn parochie worden begraven. Ook in Gent komen ze toe, meldt Virginie Loveling op 18 augustus: ‘Ze zijn hier! Jammerlijke benden, velen in hun werkkleederen, zooals ze op bevel van hooger hand weg liepen: vrouwen met gekleurde doeken op het hoofd; schuwe blikken, ingedrongen gestalten; handen, die pakjes dragen; valiezen bij hen, wier kledij wat welstand aanduidt. Een vrouw houdt een onderweg gestorven kindje in den arm... Waarheen, waarheen die menschenstroom in al zijn ellende?’ Er ontstaat in Gent, zoals overal elders, meteen veel solidariteit met de arme stumpers die alles hebben moeten achterlaten. Kloosters worden opengesteld, een bakker deelt brood en koeken uit, een priester duwt de mannen een sigaar in de handen. Veel Gentenaren nemen vluchtelingen in huis. Eugeen Waterschoot ziet ook in Turnhout veel ‘ongelukkigen’ aankomen. ‘De akelige bijzonderheden die zij over de Duitse gruwelen meedelen, doen in onze stad de ontsteltenis ten top stijgen. Talrijke personen verlaten ook Turnhout, velen gaan een veiliger oord zoeken in Antwerpen.’ De paniek is compleet. DS, 18-089-2014 (Veerle Beel)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#18
|
||||
|
||||
19 augustus 1914: Duitse angst voor franc-tireurs
‘Belgen zijn geen beschaafd volk, maar een bende boeven’
Onervaren Duitse soldaten zijn doordrongen van angst voor de franc-tireurs. Hun bevelhebbers wenden die paranoia aan om het eigen falen toe te dekken. Burgers betalen de prijs. De Aarschotse burgemeester Jozef Tielemans is ongerust. De gruwelverhalen die het Duitse leger vooruitsnellen, zijn ook hem ter ore gekomen. Hij weet dat elke vermeende daad van verzet door burgers genadeloos wordt afgestraft. Een week geleden heeft hij zijn bevolking uitdrukkelijk gewaarschuwd: ‘Wacht u van wapens dragen en vooral van niet te schieten, want de weerwraak op den dader en zijn gezin zou verschrikkelijk zijn.’ Er is die ochtend gevochten buiten Aarschot. Belgische mitrailleurs konden de Duitsers tegenhouden, maar moesten wijken voor artilleriebeschietingen. Duitsers hebben twintig gewonde Belgische soldaten afgemaakt en ook zes burgers in de buurt van het slagveld neergeschoten. Wanneer de Duitse troepen door de stad trekken, gonst het tussen de rangen ‘Man hat geschossen’. Er circuleren geruchten dat het Belgisch leger een tegenaanval zal uitvoeren. Weer schieten de Duitsers enkele burgers dood. Verdwaalde kogel Burgemeester Tielemans probeert de gemoederen te bedaren door de Duitse commandant Stenger zo correct mogelijk te ontvangen in zijn burgerhuis op de markt. Maar wanneer rond 18.30 uur Stenger met twee officieren op het balkon gaat staan, weerklinken schoten. Stenger valt dood neer. De Duitsers wijzen de vijftienjarige zoon van Tielemans als schuldige aan. De represailles zijn meedogenloos. Alle huizen rond de markt worden in brand gestoken en 76 mannen worden in een weide neergeschoten. 29 andere gevangenen, onder wie de burgemeester en zijn zoon, worden de volgende ochtend geëxecuteerd. Het plunderen gaat de hele nacht door. 400 tot 500 inwoners worden dagen in de kerk vastgehouden. Vierhonderd zullen naar Duitse kampen worden afgevoerd. Eindbalans van de bloednacht van Aarschot: meer dan 300 huizen afgebrand en 173 burgers vermoord. Barbaarse franc-tireurs Later zal blijken dat Stenger is getroffen door eigen vuur van dronken of panikerende Duitse soldaten. Kranten, geruchten en hardnekkige stadslegendes hebben de troepen, vaak onervaren dienstplichtigen, doordrongen van de schrik voor de franc-tireur, de vrijschutter. Tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 hadden de Pruisische troepen zwaar geleden onder het onvoorspelbare vuur van Franse guerrillastrijders. De ‘barbaarse’ franc-tireur is met de jaren een collectief schrikbeeld geworden: zelfs vrouwen en kinderen zouden slapende soldaten kelen, gewonden castreren of hen de ogen uit prikken met breinaalden. Ze zijn de absolute tegenpool van de ‘beschaafde’ oorlog waarvoor Pruisen staat. Vandaar dat het hoofdzakelijk protestantse Duitse Leger, nog voor het België binnenvalt, beducht is voor een gewapende volksopstand, geleid door pfaffen, fanatieke katholieke pastoors, die scherpschutters in elke kerktoren en elke hooizolder verbergen. ‘De Belgen zijn geen beschaafd volk’, schrijft generaal Von Beseler naar huis. ‘Het is een bende boeven, als gevolg van de dominantie van priesters in het land.’ Soldatendood De chaos van de oorlog en het onverwacht krachtige verzet van het Belgisch leger trekken een selffulfilling prophecy op gang. Bange Duitse soldaten vuren in het wilde weg, interpreteren de schoten als guerrilla-aanvallen en ventileren hun angst en woede via moord en plundering. ‘We horen dat onze cavalerie keer op keer is beschoten in een dorp’, noteert een Duitse soldaat op 19 augustus in zijn dagboek. ‘Verscheidene arme kameraden hebben al het leven verloren. Het is een schande! Een eerlijke kogel in een eerlijk gevecht – ja, dan heeft iemand zijn bloed vergoten voor het vaderland. Maar neergeschoten worden vanuit een hinderlaag of vanuit het raam van een huis, door een geweer dat verborgen is tussen de bloempotten, dat is geen eerbare soldatendood.’ De bevelhebbers zouden beter moeten weten. Ze zijn gestaald en gehard in de Pruisische discipline. Er is geen enkel bewijs van een georganiseerde guerrillastrijd door Belgische burgers. Maar de generaals, de overheid en de pers versterken de mythe van de sluipschutter. Hij is de ideale zondebok voor het vastlopen van het Schlieffen-plan. Hij rechtvaardigt de blinde terreur om een snelle doorgang te forceren. En hij pept de grondsoldaat op voor de strijd. Tien dagen na de massamoord in Aarschot spreekt generaal Von Bissing de troepen toe: ‘Als een blinde en woeste bevolking in verraderlijke aanvallen de moedige zonen van ons volk afslacht, is het de heilige taak van de bevelhebbers om haar meteen te bestraffen met extreme maatregelen.’ Van die doctrine worden tussen augustus en oktober 1914 6.500 onschuldige burgers het slachtoffer. DS, 19-08-2014 (Lieven Sioen)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#19
|
||||
|
||||
20 augustus 1914: De Duitse intocht in Brussel
Een rivier van gesmolten lood
Veel Brusselaars zijn compleet verrast wanneer op 20 augustus het Duitse leger de stad binnentrekt. Drie dagen en drie nachten kleuren de stille straten sinister grijs. In Brussel wordt de zenuwachtigheid tastbaar. Bij ijzeren terrastafels lezen mensen kranten en maken ze commotie. Toeristen stromen de stad uit, reporters arriveren. Een boyscout regelt het verkeer. Bij de Beurs rijdt een automobiel een voorbijganger omver. De massa op de trappen van de Beurs schenkt er geen aandacht aan. Op 15 augustus krijgt de Amerikaanse gezant Brand Withlock een telegram van de oorlogscorrespondent Richard Harding Davis. Davis is op het oceaanschip Lusithania gestapt met zijn nieuwe vrouw. Omdat ze zwanger is, zal ze in een Londens hotel verblijven. R.H. Davis reist door naar Brussel, waar zijn pen productiever kan zijn dan in Londen of het gecensureerde Parijs. Vanuit zijn luxekamer in het Palace Hotel op het Rogierplein verslaat Davis de oorlog in stijl. Vluchtelingen? Die zijn er niet, schrijft hij in een bericht. Wanneer hij het bericht de wereld in stuurt, duiken de eerste vluchtelingen op. Davis is vijftig en op het toppunt van zijn roem. Zijn loon is ongezien. Bij het Wheeler Syndicate versierde hij een weekloon van zeshonderd dollar. Scribner’s betaalt hem duizend dollar per artikel. En of het tot een echte oorlog zal komen, was bij de regeling van zijn contract nog onzeker. Onkosten zijn niet inbegrepen, die betaalt hij uit een kistje vol goud dat hij achter zich aan sleept. De vergoedingen zijn welkom. Davis’ frivoliteit en zijn echtscheiding duwen hem naar het bankroet. Hij maakt uitstapjes met een bevlagde huurauto, rijdt de Hallepoort uit, Brabantse dorpen tegemoet, picknickt langs de weg en ’s avonds is er een warm bad en champagne. Op 17 augustus toont Brand Withlock hem de Grote Markt. De markt staat vol mensen, allen kijken ze naar boven. Aan de voeten van Sint-Michiel hangen Belgen een vlag. Lang zal die er niet hangen. Stalen file Op 19 augustus kondigen Tauben de Duitse doortocht aan. Voor de meeste Brusselaars is dat een complete verrassing. Wekenlang beweerden kranten dat Luik standhield. Het ministerie van Oorlog op de hoek van de Wetstraat en de Kunstlaan krijgt per telefoon het bevel om de hoofdstad niet te verdedigen. De staf van generaal Clooten vindt het bericht ongeloofwaardig en burgemeester Adolphe Max staat erop de stad niet zomaar prijs te geven. Brand Whitlock praat dat uit zijn hoofd. Een dag later, om tien uur in de ochtend, lopen de boulevards leeg. Rolluiken dalen neer en Brussel wordt doodstil. Het lijkt alsof de pest er doolt. Alleen agenten zijn op straat. Ze zijn herkenbaar aan hun wandelstok en een papier in hun knoopsgat. Langs de Waterloosesteenweg komen Brusselaars voorzichtig buiten. Wat ze zien, is een stalen file. De voorhoede heeft de geweren onbekommerd over de schouders en onder de triomfboog in het Jubelpark weerklinkt gedreun van dichte, onuitputtelijke rijen voetvolk met achter hen kanonnen en houwitsers, pontonbruggen, radiotelegrafen, overzetboten, proviand en uitvindingen die niemand kent. Nu weet Davis waarom hij in Brussel is. Een beter uitgerust leger zag hij nooit. Het leger dat hij ziet, glijdt als een exprestrein. Halt houden doet het niet, gaten zijn onbestaande. Bobijnen rollen draden af voor de telecommunicatie en de zijkant van de weg is vrij voor snelle boodschappers op motoren of auto’s. Uit de schouw van de rollende veldkeukens komt rook. Koks bereiden al rijdend soep en verdelen hapjes tijdens de mars. Op karren repareren schoenmakers laarzen en hameren smeden hoefijzers. Veldgrijs Drie oneindig lange stofrepen in zwart, wit en rood vervangen de Belgische vlag aan het stadhuis. De markt wordt verboden terrein. Davis ziet het mooiste plein in Europa veranderen in een kampement met huifkarren en keukenwagens. Het is hier dat Davis zich realiseert hoe het Duitse uniform een wapen is. ‘Zelfs de kleur is niet aan het toeval overgelaten.’ De markt kleurt ‘feldgrau’ (veldgrijs), straatkeien slokken de soldaten op en in de Kruidtuin verdwijnen ze in het gebladerte. Hun camouflage is ‘een mantel van onzichtbaarheid.’ Een schoolmeisje herinnert zich hoe de zonnige zomerdag grijs kleurde. ‘Het was een sinister, groenachtig grijs, zelfs hun helmen waren met grijs overdekt’, zegt Germaine Soltau jaren later. De oorlog in Brussel is begonnen. Na drie dagen en nachten vraagt Karel Van de Woestijne zich af wanneer de doortocht ophoudt. Germaine Soltau luistert vier jaar en drie maanden naar de Duitse liederen en een generaal vraagt Brand Whitlock met welk recht hij in Brussel blijft. Whitlock antwoordt retorisch: ‘Met welk recht kwam u hier binnen?’ Klassieker En Davis? Die schrijft in zijn nachtelijke hotelkamer hoe de rivier van gesmolten lood passeert. Op de stoep ziet hij geen regiment, maar een spookachtige mist die uit de zee aanrolt. ‘Het waren geen mensen, het was een machine, onvermoeibaar en precies als een uurwerk op stoomkracht, zingend op het ritme van de bottines.’ Zijn artikel zou uitgroeien tot een klassieker in de oorlogsjournalistiek. Davis’ woordkeuze is als het leger zelf: mechanisch en erg goed geolied. DS, 20-08-2014 (Benedict Wydooghe)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#20
|
||||
|
||||
21 augustus 1914: Het patriottisme van marktzangers
‘Lafhartig Duitsch gebroed, wat hebben wij misdreven?’
In de marge van de oorlogsgebeurtenissen zingen volkszangers dagelijks over de ‘kleine geschiedenis’. Brandstof voor het patriottisme, maar evengoed een uitlaatklep van populaire angsten en menselijke twijfels. In 1914 zijn ze niet meer met zoveel als vroeger, de marktzangers. Twintig jaar eerder waren ze de mannen van het nieuws, die hun gehoor informeerden over wat gebeurde in de wereld. Veel mensen konden niet lezen, want niemand ging veel verder dan de schaduw van zijn kerktoren: de plakkaatzangers en hun ‘vliegende blaadjes’ brachten nieuws binnen. Maar de wereld is veranderd. De trein brengt mensen verder weg, er zijn nu tijdschriften, en de marktzangers zijn gedwongen de ‘kleine geschiedenis’ achter de grote gebeurtenissen te vertellen. Zoals over de komeet van Halley, de ‘sterre met de steert’, die een onbekende zanger inspireerde om het lied ‘De wereld vergaat’ te maken. ‘Sommigen zeggen dat heel het mensdom zal worden verbrand/ Anderen zeggen dat men ons zal versmoren’. In 1910 was het een markthit, vier jaar later is het een macabere voorspelling. Wanneer de oorlog aanvangt, houdt de ervaren Aloïs Van Peteghem de vlam levend die anderen noodgedwongen moeten doven. Ook Achille Coppenolle, Frans Jacobs, de hele familie Vanderplancke en Louis Van de Perre doen hun best. Die laatste verzamelt honderden liederen in schriften en zal op markten en in zijn eigen café-chantant in Beveren-Waas actief blijven tot na de Tweede Wereldoorlog. De oorlog verschaft de volkszangers een schat aan inspiratie en maakt sommigen van hen als het ware tot oorlogscorrespondenten. Mobilisatie, oorlogsverklaring, strijdtoneel en vooral de aanwezigheid van ‘Den Duitsch’ worden alom bezongen, zij het vaak clandestien en in besloten kring. De toon is patriottisch, en de deemoed om het leed ligt in balans met het leedvermaak met de vijand. Vuile zwijneloeders Wanneer Albert begin augustus ‘nee’ zegt aan het Duitse ultimatum, is het enthousiasme groot. ‘D’uur is gebeld om ons te gaan vengeeren/ Kom naar den strijd om het land voor te staan’, klinkt het in de Brusselse cafés in een lang lied dat ‘Groote Guillaume’ waarschuwt, Albert en zijn ‘braaf regimenten’ aanmoedigt en het sterven voor het vaderland hevig aanprijst. Ze zullen de hoofdrolspelers worden in honderden liederen die tot lang na 1918 gezongen worden. De moedige Albert die ‘de Doche’ omverschiet, en de vileine Wilhelm II en zijn barbaren. Onuitputtelijk is het arsenaal scheldwoorden voor de Duitse keizer. Antichrist, barbaar, brander, droeve poesjenel, Duits venijn, gemene schismatiek, kindermoorder, laffe tiran, vuil waterrat, schoftige imperator,... Zijn mannen doen niet onder: zij zijn bloedige wolven, diep verachte Pruisen, vuile zwijneloeders. Geen beeld is de Duitse soldaat beter op het lijf geschreven dan het varken, dat onophoudelijk scheten laat. Ze kennen hun truken, de marktzangers. Soms maken ze de keizer veel groter dan hij is, als een ‘onovertroffen kunstenaar’, wiens schilderijen in bloed gekleurd zijn en wiens liederen de toehoorders om erbarmen doen roepen: ‘Men moet het vergelijken/ Bij ’t koor der raven, die men ziet/ zat vreten ze zich, aan lijken’. Soms kijken ze neer op die zwakkeling, die de IJzer niet over raakt en nog in zijn bed plast. Aan scabreuze beelden geen gebrek. Belangrijk voor het succes van de liederen is een bestraffing. Ook daar kent de fantasie van de zangers geen grenzen. Op de wijs van ‘Mijne vlieger’ wordt een ‘Nieuwjaarswensch aan den Keizer’ een hit. Niets blijft de man bespaard: ‘Ik wens hem het steen en het astma/ ook de kertesmerte/ Thyfus en de cholera’/ Krampen aan zijn herte’. Maar liefst 32 ongeneeslijke of zeer ongemakkelijke kwalen worden Wilhelm toegewenst. En als hij dat overleeft, wacht natuurlijk ook nog de menselijke willekeur. Hij moet levend branden, zijn hart moet opengereten worden, de guillotine mag meteen gesmeerd worden, zwart als pek moet hij zijn. Gevoelige snaar Horror en oorlogszucht vormen niet de enige thema’s. Sommige liedjes bezingen het soldatenleven als een grote braspartij, al dan niet gesponsord door de inspanningen thuis van het achtergebleven lief. In ‘Mietje en Jan’ gaat Mietje zelfs geld uit het offerblok stelen om Jan te laten zuipen. Waarna ze berouw krijgt en haar soldaat de bons geeft. Sommige liederen raken ook de tere snaar van het gemis, het afscheid nemen, zelfs het verlies. ‘Afscheid aan vrouw en kinderen’ laat een vader horen die bitter terugdenkt aan de warme kussen van zijn vrouw, en zich afvraagt waarom de oorlog nu moest bestaan. ‘Zijn de mensen toch van gene waarde?’ ‘De Belgische soldaat’ geeft de vrees weer voor ontrouw van de achtergebleven vrouw, een populair thema. Helemaal pikdonker is ‘Twee geliefden’: een soldaat wordt verlaten door zijn lief, en uiteindelijk als kreupele oorlogsveteraan overreden door het rijtuig van de rijke rivaal. DS, 21-08-2014 (Peter Vantyghem)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |