|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
’Soefi’s bewaren kern van Koran’
’Soefi’s bewaren kern van Koran’
Dissidente islamologen stellen spectaculaire vragen over het begin van de islam. Deel 16: volgens een soefimeester bestond de Koran deels al vóór Mohammed, en niet in het Arabisch. De soefi- meester ziet juist banden met de christelijke gnostiek. Ze doen de westerse islamwetenschap op haar grondvesten schudden maar op één punt lijken dissidente islamologen toch op hun behoudende collega’s. Want ook zij besteden weinig aandacht aan een stroming binnen de islam met veel aanhang en een bijzonder karakter: het mystieke soefisme. Ze hebben wel revolutionaire theorieën over de breuk tussen de soennitische en sjiitische islam (zie aflevering 12), die een nieuw licht werpen op de ontstaansgeschiedenis van de islam. Maar ze proberen niet om via het soefisme inzicht te krijgen in de oorsprong van die godsdienst. Terwijl juist het soefisme de islam op de kaart heeft gezet als beschaving. Soefi’s hebben prachtige poëzie en muziek gemaakt. Ook hun bijdrage aan de Arabische kalligrafie is fundamenteel. Verder houden ze de orthodoxie op gepaste afstand en ook dat zou de nieuwsgierigheid van elke wetenschappelijke onderzoeker moeten wekken. Seyed Mostafa Azmayesh vertegenwoordigt de soefistroming van Shah Nematollah Vali, een soefimeester uit de vijftiende eeuw. Die orde is bekend in het Westen en geldt als sjiitisch, hoewel Azmayesh weinig gewicht hecht aan het verschil tussen soenna en sjia. Nederlandse volgelingen hebben hem Engelse vertalingen gestuurd van de islamserie in Trouw. Als gelovige praat Azmayesh ’van binnenuit’ en daardoor klinkt hij in zijn commentaar anders dan een neutrale wetenschapper. Toch vertoont hij opvallende overeenkomsten met de dissidente islamologen. Overigens is ook Azmayesh, die sinds begin jaren zeventig in Parijs woont, mede gevormd door de westerse islamologie. Hij studeerde dat vak aan de Sorbonne-universiteit. Het soefisme geniet binnen de islam een soort gedoogstatus. Niet overal want in Saoedi-Arabië bestrijden radicale wahabieten soefi’s te vuur en te zwaard. Op het ogenblik hebben soefi’s het zwaar in Iran. Tegenstanders verwijten hen dat ze niet-islamitische elementen in hun geloof hebben gemengd. Azmayesh geeft toe dat bijgeloof soms vrij spel heeft maar plaatst er iets fundamenteels tegenover. Volgens hem hebben juist ’orthodoxe’ moslims de kern van de islam bedolven onder allerlei om politieke redenen verzonnen of aangedikte verhalen, die later een heilige status kregen. Doordat soefi’s niet al die verhalen klakkeloos accepteerden behielden ze een beter zicht op de mystieke kern van de islam, zo is zijn overtuiging. Volgens hem leven bij soefi’s elementen voort van een oudchristelijke stroming, de gnostiek. Oude gedeelten van de Koran, waarop de soefi’s hun spirituele onderricht baseren, ademen de geest van gnostiek. Het gnostieke christendom produceerde zijn eigen evangeliën, zoals dat van Thomas en, vorig jaar na eeuwen gepubliceerd, Judas. Binnen het christendom zelf dolf de verketterde gnostiek het onderspit. Azmayesh: „Maar de fakkel bleef bij de soefi’s branden.” Bij christelijke gnostici lag de nadruk op vervreemding van de mens van zichzelf, die ook bij soefi’s centraal staat. Azmayesh: „De grondregel van de soefi’s is: als je jezelf kent, ken je God.” Azmayesh vindt die gedachte terug in de Koranspreuk: „God is u naderbij dan uw slagader.” Later heeft een ’jungle’ van ’heilige verhalen’ die mystieke kern overwoekerd. Ze komen voor in biografieën van de profeet, in geschiedenisboeken en ook in de hadith, de verzamelingen van aan Mohammed toegeschreven uitspraken. Een voorbeeld is Mohammeds nachtelijke reis naar de hemel. Azmayesh: „Dat lijkt sprekend op een oud Perzisch verhaal van het bezoek van de zoroastrische monnik Aradaviraf aan de zevende hemel.” Moslimschrijvers hebben het mogelijk bewerkt om het eerste vers van Soera 19 te versterken. Een rijke bron voor politiek getinte ’geschiedenissen’ was het conflict tussen sjia en soenna. Azmayesh: „Dat was een machtsstrijd waarbij verhalen zijn verzonnen om de wederzijdse posities te verstevigen.” Binnen de sjia zijn veel ’heilige verhalen’ bovendien aantoonbaar laat ontstaan, vanaf de zestiende eeuw toen de Safavidische dynastie in Iran de macht veroverde en daar de sjiitische islam tot staatsgodsdienst uitriep. Bij elke nieuwe dynastie kregen ’heilige verhalen’ een verse impuls. Sjiitische verhalen hebben als hoofdthema de aanspraken op het kalifaat (de leiding van het moslimrijk) van Mohammeds schoonzoon Ali en de imams, die hem opvolgden, allen afstammelingen in rechte lijn van Ali en diens vrouw Fatimah. De ’verhalen’ van soennieten leverden vooral materiaal aan wetsgeleerden, die de islamitische shariawet uitbouwden. De Koran biedt onvoldoende steun voor een uitgebreid systeem van leef- en wetsregels, zoals de sharia. Vandaar dat wetsgeleerden zochten naar mondeling overgeleverde uitspraken van de profeet en niet altijd kritisch genoeg waren bij de beoordeling of ze authentiek waren. Heilige verhalen en uitspraken van de profeet krijgen in de theologische opleidingen, zowel bij de sjia als de soenna, meer aandacht dan de Koran zelf. Van de vijftien jaren studie zijn er maar twee gewijd aan de Koran. De orthodoxe Koranuitleg is ook minder mystiek dan bij soefi’s. Het accent ligt anders. De Koran lijkt bij de orthodoxie, zowel de sjiitische als de soennitische, vooral te dienen, samen met de ’heilige verhalen’, als basis voor de shariawet. Sjiieten zoeken in het heilige boek bovendien steun voor de aanspraken van Ali op het leiderschap van de moslimgemeenschap. Soefi’s daarentegen vinden de korte, mystieke hoofdstukken aan het einde van de Koran belangrijk. Afkeer van die verweving van politiek en godsdienst, al heel oud dus en nu weer actueel, is volgens Azmayesh de reden waarom steeds meer mensen in de moslimwereld soefi worden. Azmayesh bestudeerde de taal van de Koran. „Er is een ontwikkeling”, zegt hij. „In oude Korangedeelten is de taal compact, hij vibreert, is vol mystiek. Later worden de zinnen lang, de energie verdwijnt, de vibratie ook. Het vocabulair verandert.” Azmayesh is blij met ander recent taalkundig onderzoek van de Koran (zoals van de Iraanse oud-premier Mehdi Bazargan), dat zijn indrukken bevestigt. Maar hij wil dat er meer gebeurt. „Er is een nieuw referentiekader nodig. Kritisch onderzoek naar het leven van Mohammed voor zijn veertigste is niet eerder gedaan. Zowel moslims als de meeste westerse islamologen baseren zich op Ibn Hisham en andere biografen. Maar dat is onvoldoende. Onderzoekers moeten ook de oudste verzen van de Koran als bron gebruiken.” Volgens de Duitse taalkundige Christoph Luxenberg is er minstens honderd jaar tijdsverschil tussen de oude, ’Mekkaanse’ gedeelten van de Koran en de jongere, ’Medinensische’. Dat zou betekenen dat het orthodoxe verhaal, als zou de Koran in ruim twintig jaar aan één persoon, de profeet Mohammed, zijn geopenbaard niet waar kan zijn. Zover gaat Azmayesh niet maar de kern van de prediking van Mohammed bestond volgens hem al wel voor diens geboorte, zij het in een andere taal dan Arabisch. De Koran geeft dat zelf aan. Het heilige boek heeft het over de ’oude geschriften’ (Soera 87: 18 en 19). Later predikte Mohammed die kernboodschap in de Arabische taal. Die kern was bekend bij een groep die de Koran aanduidt als ’mensen van het boek’. Wat bedoeld wordt met ’het boek’ is niet honderd procent duidelijk. Het heeft met de Bijbel te maken maar daarnaast waren vele apocriefe geschriften in omloop. De ’mensen van het boek’ zullen wel een soort christenen of Joden zijn geweest. Mohammeds toehoorders verstonden alleen Arabisch (Soera 26: 198). Daardoor waren zij niet vertrouwd met de boodschap van Mohammed maar die was in haar kern al wel bekend bij ’de mensen van het Boek’. ’Zij kenden het zoals zij hun eigen zonen kennen’, staat er in Soera 2: 146 en 6: 20. De Koran verwijst zelfs moslims naar die ’mensen van het Boek’ wanneer zij twijfelen (10: 94) of wanneer zij de Koran beter willen bestuderen en verzen willen reciteren (2: 121). Azmayesh: „Volgens de overlevering is de profeet Mohammed tussen zijn twaalfde en veertigste jaar in contact geweest met de christelijke gnostische gemeenschap in Bosra in Syrië. Hij is diep geïnspireerd g eweest door hun spirituele onderricht en ook de Koran zegt dat (Soera 57: 27). Hij was de ‘overbrenger’ van beschaving naar Arabië. De Koran is het eerste Arabische boek.” De verwantschap tussen Azmayesh en dissidente westerse islamologen springt in het oog. Luxenberg bijvoorbeeld verdedigt de idee van een oer-Koran. Volgens hem is de huidige, Arabische Koran ontstaan uit een Aramese qaryana, een religieuze tekst voor liturgisch gebruik. Zonder de Aramese taal te noemen levert Azmayesh toch ondersteuning voor Luxenbergs ideeën. Niet via taalkundig onderzoek maar gewoon door de Koran te lezen, concludeert hij dat een belangrijke kern van de boodschap van dat boek al in een andere taal moet hebben bestaan. Azmayesh’ opvatting dat de kern van de Koran verwantschap vertoont met christelijke stromingen, zij het van de later verketterde gnostische variant, komt in de buurt van de bevindingen van de Duitse kerkhistoricus Karl-Heinz Ohlig. Ook Ohlig vindt in de Koran sporen terug van een verketterd christendom waaruit zich later de islam ontwikkelde (zie aflevering 9). Bij Ohlig staat niet de mystiek voorop maar de visie van de Koran op Jezus. Ook Luxenberg vindt via taalkundige analyse oudchristelijke elementen in de Koran. Voor de idee dat lang niet alle ’heilige verhalen’ authentiek zijn krijgt Azmayesh ten slotte steun van een aantal vooraanstaande westerse geleerden. De overeenkomsten zijn frappant. Zo frappant dat het voor de hand zou liggen als dissidente islamologen het soefisme tot studieobject of inspiratiebron zouden maken – maar tot nu toe lieten ze dat na. Met medewerking van Thomas Milo. Zie voor eerdere afleveringen www.trouw.nl/islam Trouw, 24-09-2007
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |