|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
Het leven is een spelletje Monopoly: het is niet eerlijk
Het leven is een spelletje Monopoly: het is niet eerlijk
Tim ’S Jongers, Armoede uitgelegd aan mensen met geld, De correspondent, 192 blz. Hoe leg je armoede uit aan mensen met geld? In hun boeken doen ervaringsdeskundigen en ‘sociale stijgers’ Tim ’S Jongers en Nicolas Lunabba een overtuigende poging. Zeker in combinatie met een spelletje Monopoly. Een spelletje Monopoly aan de keukentafel, en hoe dat steevast eindigde in ruzie. Dat is een van mijn meest levendige jeugdherinneringen. Samen met vrienden kon ik urenlang marchanderen met gronden en stations en het kopen en verkopen van huizen en hotels, tot een van hen het spel (meestal vroegtijdig) beëindigde door met een welgemikte handbeweging het bord van tafel te vegen, schreeuwend dat ‘het’ niet eerlijk was. Ongetwijfeld vindt mijn aversie van mensen die slecht tegen hun verlies kunnen daar zijn oorsprong. Het is pas jaren later dat het tot mij doordrong dat mijn vrienden eigenlijk gelijk hadden: het ís ook niet eerlijk. Ga maar na. Bij Monopoly vertrekt iedereen gelijk aan de start met hetzelfde startkapitaal; een situatie van perfecte gelijkheid van kansen. Vanaf het moment dat de eerste speler de dobbelsteen werpt, ontstaat er echter ongelijkheid. Wie geluk heeft met de dobbelsteen en vanaf het begin hoge ogen gooit, gaat snel vooruit, kan als eerste grond kopen, en bouwt zo een voorsprong op. Wie pech heeft, komt vaker op gronden terecht die al verkocht zijn, moet huur betalen, en loopt zo een achterstand op. Een voorsprong in het spel leidt dan als vanzelf tot verdere voorsprong, terwijl een achterstand tot meer achterstand leidt. Wie meer gronden heeft, vergaart meer inkomsten, waarmee meer gronden (of later huizen en hotels) gekocht worden. Tot de monopolist uiteindelijk zegeviert en de rest moet afdruipen. Het is niet voor niets dat Monopoly eigenlijk werd ontworpen als een kritiek op het kapitalisme. De regels van het spel Dat sneeuwbaleffect vindt zijn oorsprong in de worp met de teerling. Wie geluk heeft, start met een voorsprong en vanaf dan geldt: wie heeft, zal krijgen. Dat is zoals in het echte leven. Alleen, in het echte leven is het nog erger. De spelers komen niet gelijk aan de start. Sommige kinderen starten het spel van het leven al met vier hotels en een zak geld; anderen met schulden en in armoede. Dan veranderen we toch gewoon de regels van het spel? Iedereen wil de armoede toch aanpakken, al zeker bij kinderen? Maar zo simpel is het niet. Om armoede te bestrijden, moet je ze eerst ten volle begrijpen. En daar knelt het schoentje. Het armoedebeleid wordt gemaakt door mensen die niet weten wat armoede is, en dat is diep problematisch, betoogt de Belgisch-Nederlandse opiniemaker en politicoloog Tim ’S Jongers in Armoede uitgelegd aan mensen met geld. Het zijn de mensen die met een voorsprong aan de start van het leven komen die in posities terechtkomen waarin ze kunnen beslissen over het leven van mensen in armoede. “Het is deze groep die ik met dit boek wil aanspreken,” schrijft ’S Jongers, “omdat zij nu vaak de macht hebben om de samenleving te veranderen.” Armoede uitgelegd aan mensen met geld is geen gewoon boek over armoede. Het is een vlijmscherpe aanklacht, een wetenschappelijk werk en een autobiografie ineen. Opgegroeid in armoede en bestaansonzekerheid is ’S Jongers uiteindelijk een sociale stijger geworden. Dat is een verhaal dat er moet ingaan als zoete koek, want het geloof in het meritocratische ideaal is wijdverbreid, namelijk dat je de top kan bereiken als je maar je stinkende best doet. En we smullen allemaal van het verhaal van de zero die het tot hero schopt. Maar ’S Jongers serveert de koek niet zoet. Ja, hij volgde overdag les om een masterdiploma te behalen, en ja, om rond te kunnen komen, werkte hij ’s nachts keihard in de nachtopvang voor verslaafde daklozen. Maar hij is geen Baron von Münchhausen die zichzelf aan de haren uit het moeras heeft getrokken en daardoor een toonbeeld van veerkracht en doorzettingsvermogen is. Hij is niet uit de armoede geraakt omdat hij hard heeft gewerkt; hij is uit de armoede gekropen op een brakke ladder die in zuigende klei stond. In armoede leven, dát is keihard werken. En bij elke misstap kan je dieper wegzakken in het moeras. Om daaruit te geraken is beleid nodig, een systeem dat mensen vooruit helpt. En een flinke portie geluk. Geluk. Daar heb je ’t. Met kunde of talent heeft het winnen van Monopoly weinig te maken (al beweerde ik zelf vroeger het tegendeel). Weinig mensen zullen betwisten dat zes ogen werpen met de dobbelsteen een kwestie van gelukzakkerij is. Ook in het echte leven is geboren worden met een voorsprong een kwestie van toeval en geluk, maar dat erkennen is een andere kwestie. Wie succesvol is, heeft meestal niet de neiging om zichzelf te relativeren. De Amerikaanse socioloog Rachel Sherman interviewde voor haar boek Uneasy Street. The anxieties of affluence (2017) tientallen rijke Amerikanen. De meesten van hen geloven dat ze alles aan zichzelf te danken hebben. Een van haar geïnterviewden bestond het zelfs te beweren dat hij elke cent zélf verdiend had, om daarna doodleuk op te scheppen over de substantiële erfenis die hij had ontvangen. Zie ook: Donald Trump. Of denk dichter bij huis aan Vlaanderens meest succesvolle baasje, Gert Verhulst, die in een interview in De Morgen beweerde: “als u al heel uw leven keihard werkt en nog altijd nergens bent geraakt, dan hebt u iets verkeerd gedaan”. Hangmat Ach, maakt het wat uit dat mensen die boven aan de maatschappelijke ladder staan geloven dat dat volledig het resultaat is van hun eigen inspanning? Dat maakt wel degelijk uit. Als je zelf gelooft dat je het helemaal alleen hebt gemaakt, dan wordt dat de standaard waaraan je het succes van andere mensen afmeet. En dan ligt het dus aan de mensen in armoede zelf dat ze arm zijn. Zo ontstaat het cliché van de luierik en de profiteur die in de hangmat van de sociale zekerheid ligt in plaats van de hand aan de ploeg te slaan. Onderzoek toont aan dat mensen zich bereid tonen om solidair te zijn met iemand in wie ze zichzelf herkennen. Mensen zijn ook meer bereid om solidair te zijn met mensen wier situatie hen overkomen is, die geen of weinig verantwoordelijkheid dragen voor hun lot. Wie daarentegen het etiket ‘lui’ of ‘profiteur’ krijgt opgeplakt, moet op niet al te veel mededogen rekenen. Geloof het of niet, maar politici zijn net mensen. Ze internaliseren de stereotypen die dominant zijn in de samenleving. Dat leidt tot een systeem waarin je moet bewijzen dat je géén profiteur bent, en dus met zodanig veel papierwerk wordt geconfronteerd dat het haast een wonder is dat er überhaupt iemand in slaagt om de nodige hulp te krijgen. In ruil leid je een leven waarin je voortdurend wordt gecontroleerd en op de vingers wordt gekeken, en ontvang je een uitkering die veelal te laag is om aan de misère te ontkomen. “Systemen die bedoeld zijn om mensen te helpen, zitten deze mensen en hun groei juist in de weg”, observeert ’S Jongers. Als mensen niet uit het administratieve kluwen raken, haken ze af: de drempel is te hoog, het is de faalervaring te veel. En dat blijft kleven. Het zijn de onzichtbare, maar talloze vernederingen die mensen klein houden. In Nicolas Lunabba’s Ben je verdrietig als ik doodga? staan die persoonlijke ervaringen centraal. Lunabba is een jongerenwerker in het Zweedse Malmö die opgroeide in achterstandswijken. Hij vertelt hoe hij vandaag zelf kwetsbare jongeren vooruit probeert te helpen. Dat gaat moeizaam. Hij toont hoe jongeren die starten met een achterstand het maar zelden op hun eentje redden, zelfs in het walhalla van de Zweedse welvaartsstaat. Licht en losjes Ook in Lunabba’s boek staat de ervaring van armoede centraal. Er zijn maar weinig achterstandsjongeren die hun eigen wijken willen verlaten, want elders “word je geconfronteerd met alles wat je niet hebt: geld, status, macht, sociale mobiliteit, geluk, vrijheid”, schrijft Lunabba. “Het was alsof borden met ‘Verboden toegang voor onbevoegden’ de wegen naar waar de welgestelden woonden omzoomden. De hele omgeving was anders. De lichamen die zich licht en losjes bewogen. De kleren. De plantsoenen. De auto’s. Ik hoorde er niet. En ik was doodsbang dat iemand dat zou begrijpen, dat ik vernederd en verjaagd zou worden.” Dat is het aspect van armoede dat volstrekt onbegrepen is door wie aan de knoppen van het armoedebeleid draait, en het is het eeuwige lot van de sociale stijger. “Maatschappelijk gezien sta ik nu bovenaan de ladder, maar mijn vorming heeft zich onderaan die ladder afgespeeld”, aldus ’S Jongers. Die spreidstand gaat nooit meer weg. De regels van Monopoly werken in het voordeel van wie geluk heeft gehad, de regels van de samenleving evenzeer. Maar we zouden aan de keukentafel nooit aanvaarden dat wie hoge ogen gooit met de dobbelsteen de regels mag bepalen voor wie minder gooit. Waarom aanvaarden we dat wel in de samenleving, waar het er écht toe doet? Er zijn genoeg wetenschappelijke analyses en armoedecijfers om verontwaardigd over te zijn, maar die vervolgens straal genegeerd worden. De ervaringskennis van ’S Jongers en Lunabba daarentegen duwt waar het pijn doet. “Mensen met geld dienen te beseffen dat armoede geen pleziertje is: het is een clusterfuck waar we allemaal een rol in hebben.” Zo is het maar net. Wim Van Lancker is armoede-expert en socioloog. DSL, 15-06-2024 |