#1
|
||||
|
||||
Jan Hoet (1936-2014)
Van piraat tot paus
Voor Jan Hoet kwamen de kunstenaars altijd op de eerste plaats. Toch was hijzelf de man die als conservator, organisator en propagandist de Belgische kunstwereld ruim een kwarteeuw domineerde. Hoet wees een breed publiek de weg naar de actuele kunst. Jan Hoet is gisteren in zijn slaap overleden in het Gentse UZ. De curator kreeg vorige maand een tweede hartaanval en werd op 9 februari opgenomen in het ziekenhuis. Hij werd 77 jaar. Jan Hoet belichaamde in België het relatief jonge begrip ‘kunstpaus’. Ook vroeger waren er wel figuren geweest die als organisator van tentoonstellingen, als criticus of kunsthandelaar een belangrijke rol speelden in het kunstbedrijf. Nieuw was dat Hoet optrad als conservator van een museum. Hij werkte op het terrein van de levende kunst met het geld van de gemeenschap en met het aureool en de macht die verbonden zijn aan het instituut museum. Musea van actuele kunst bestonden in het buitenland al langer — het Museum of Modern Art (Moma) in New York werd opgericht in 1929 — maar in België was dat van Gent het eerste. Het dankte zijn ontstaan aan de inzet van een vriendenvereniging, die vanaf de jaren 1950 ijverde voor een apart museum. Hoewel ons land traditioneel sterk staat in de beeldende kunst, was er in die periode een groot probleem met de acceptatie van de moderne kunst. Dat zou er niet op verbeteren toen in de jaren 1960 en 1970 de kunstenaars uitpakten met een bonte reeks nieuwe expressievormen zoals pop art, happenings en performances, conceptuele en minimale kunst, video en experimentele film. Toen in 1975 in Gent eindelijk het Museum van Hedendaagse Kunst van wal stak, met Jan Hoet als eerste conservator, was er werk aan de winkel. Hoet besefte dat hij met de bescheiden middelen van het museum onmogelijk het volledige spectrum van de actuele kunst kon bestrijken. Hij besloot te focussen op enkele stromingen en figuren die zijn museum een herkenbare identiteit zouden geven. In het bijzonder de arte povera (een Italiaanse beweging die poëzie haalde uit alledaagse materialen), de conceptuele kunst en de uitgepuurde vormen van de Amerikaanse minimal art genoten Hoets belangstelling. Twee kunstenaars die over zichzelf een mythe ontwierpen, zouden met hun werk de kern van het museum helpen vormen: de Antwerpse sterrenreiziger Panamarenko en de Duitse sjamaan Joseph Beuys. Deze voorkeuren zeggen veel over Hoets fundamentele houding in de kunstwereld. Hij koos altijd voor het verrassende, het ongewone, het controversiële, kortom voor werk dat tegen de haren in streek en nieuwe mogelijkheden zichtbaar maakte. Bijna iedereen herkent vandaag de poëzie van Panamarenko’s wonderlijke tuigen, maar toen Hoet in het begin geld vroeg voor een auto die niet reed of een vliegtuig dat niet vloog, leidde dat tot interpellaties in de Gentse gemeenteraad. De anarchistische opstelling van Hoet in zijn pioniersjaren werd nog het best getypeerd door een ingreep van de kunstenaar Leo Copers: die liet boven het Gentse museum de zwarte piratenvlag wapperen. Avontuurlijk Hoets beleid deed wenkbrauwen fronsen, zowel bij politici als bij het publiek. Was dat nu ‘kunst’? Zelfs de kunstenaars spaarden hun kritiek niet. Bekende Belgische artiesten kregen in het museum immers geen plaats, terwijl werken van buitenlandse makelij met open armen ontvangen werden. Maar Hoet zette door. Hij wist dat hij een grote achterstand had weg te werken, maar ook dat de kunst die hij in zijn museum toonde, een hele jonge generatie aan het beďnvloeden was. In 1986 realiseerde hij met de tentoonstelling Chambres d’amis een belangrijke doorbraak. Kunstenaars toonden hun werk in de huizen van gastvrije burgers, zodat een bezoek aan de tentoonstelling meteen een avontuurlijke stadswandeling door Gent werd. Voor het eerst werd hedendaagse kunst the talk of the town. Ook internationaal zette het evenement Hoets museum op de kaart. Daarna ging het erg vlug. In 1989 werd Hoet benoemd tot ‘künstlerische Leiter’ van de negende Documenta in Kassel. Hij vatte die tentoonstelling, een toonaangevend overzicht van recente beeldende kunst, als een reusachtige happening op. Zijn aanpak leidde tot een recordopkomst, maar lokte ook felle kritiek uit: nogal wat critici verweten Hoet een populistisch optreden en een wazig discours. Toch boekte hij in artistiek opzicht belangrijke resultaten. Hoets Documenta van 1992 was de eerste die een opvallende plaats inruimde voor werk van niet-westerse kunstenaars (pas tien jaar later zouden die ten volle doorbreken). De negende Documenta bracht bovendien kunstenaars op het voorplan die nog veel van zich zouden doen spreken zoals Louise Bourgeois, Matthew Barney, Ilya Kabakov en de Antwerpse schilder Luc Tuymans. Na zijn succes in Kassel kreeg Hoet uit de hele wereld aanbiedingen voor het samenstellen van tentoonstellingen, van Venetië tot Tokio. Daarbij presenteerde hij waar mogelijk werk van Belgische kunstenaars. In eigen land droeg zijn nieuw prestige bij tot de realisatie van zijn grote droom: een eigen gebouw voor zijn museum. Geld voor een prestigieuze nieuwbouw van een toparchitect was er niet, maar Hoet maakte het beste van de renovatie van het bestaande Casinogebouw. Het Smak beleefde onder zijn leiding zijn beste jaren. Televisie Zeker in jaren 1990 was Hoet als kunstpaus in ons land oppermachtig. De kunstenaars die hij verdedigde zoals Panamarenko, Jan Fabre, Wim Delvoye, Thierry de Cordier of Guillaume Bijl bepaalden het gezicht van onze kunst. Hoet kon buitengewoon trouw blijven aan kunstenaars in wie hij geloofde, maar het gebeurde ook dat hij kunstenaars na een tijd uit het oog verloor, wat voor de betrokkene soms grote gevolgen had. In het beoordelen van kunst ging hij altijd op zijn intuďtie af. Bij het overlopen van de lange lijst van tentoonstellingen die Hoet realiseerde, moet men erkennen dat hij steeds weer interessante figuren naar het publiek wist te brengen. Door zijn krachtige persoonlijkheid en door het netwerk dat hij opzette — Hoet genoot het vertrouwen van belangrijke zakenlui en verzamelaars — gaf de Gentse conservator een relatief klein stedelijk museum een internationale uitstraling. Het succes van een hele generatie Belgische kunstenaars werd mede door hem mogelijk gemaakt. Zijn belangrijkste verdienste blijft echter dat hij in ons land een publiek won voor de hedendaagse kunst. Botte afwijzing maakte plaats voor interesse en zowel het publiek als de jonge kunstenaars vonden aansluiting bij het internationale gebeuren. Ook in Marta, het nieuwe museum van hedendaagse kunst en design in het Duitse stadje Herford waar hij na zijn vertrek uit Gent conservator werd, schuwde Hoet de controverse niet. Hij kon er verscheidene grote tentoonstellingen organiseren en zette het museum op de kaart. Na zijn terugkeer uit Duitsland was Hoet echter niet langer de oppermachtige kunstpaus die hij in ons land ooit geweest was. Vooral zijn optreden als BV stuitte in de kunstwereld op onbegrip. Waarbij men weleens uit het oog verloor dat hij op televisie of in populaire magazines steevast de kunst ter sprake wist te brengen. Bovendien bleef hij opgemerkte tentoonstellingen maken, onder meer in de Sint-Baafskathedraal in Gent of in Geel, de plaats waar hij was opgegroeid en waar hij hedendaagse kunst combineerde met creatief werk van geesteszieken. Dat Vlaanderen vandaag internationaal gevierde kunstenaars en schitterende privécollecties van hedendaagse kunst telt, is in belangrijke mate aan Hoet te danken. Het onbegrip voor de levende kunst maakte onder zijn impuls plaats voor een brede belangstelling. Altijd openstaan voor het nieuwe was zijn levenshouding. Jan Hoet wilde elke dag opnieuw verrast worden. DS, 28-02-2014
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |