|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
|||
|
|||
‘Zet leerkrachten met etnisch accent voor de klas’
Dialecten zijn in. We omarmen ze stevig – in songs, in series – en warmen ons aan hun authenticiteit. De reden? Ze zijn zo lief want bijna dood, meneer. Én ze geven ons in een steeds grotere wereld een eigen smoel. De vraag is of ze wel zo lief zijn voor wie in ons landje van nul moet beginnen. ‘Ik volgde twee jaar Nederlandse les, maar begreep mijn nieuwe collega’s hoegenaamd niet.’
‘Kun je met je dialect niet overal komen, dan kun je er in elk geval mee thuiskomen.’ Een waarheid als een koe. Maar wel één met een ongezellige schaduwkant voor al wie er niet bij hoort. Hoe warm dialect en regionaal gekleurde tussentaal naar binnen toe kunnen zijn, des te killer is de uitwerking op buitenstaanders. Dat ondervond de Roemeense *Cristina (41). Na twee jaar Nederlandse les vond ze een job in een verzorgingstehuis. Ze keek ernaar uit haar Nederlands in de praktijk te kunnen oefenen, maar dat bleek niet evident: de meeste bewoners spraken dialect, wat gebruikelijk is bij oudere generaties, maar ook een deel van de collega’s bleek alleen dialect te spreken. ‘De eerste maanden begreep ik niets van de gesprekken tijdens de pauze, dat was hard. Misschien was het geen slechte wil, sommigen kunnen gewoon geen mooi Nederlands.’ Cristina heeft ook het gevoel dat haar Nederlands slechter geworden is, doordat ze de hele tijd dialect om zich heen hoort. Ze beseft dat de oplossing die ze aanreikt, gewaagd is: ‘Frans op de werkvloer is verboden in Vlaanderen. Waarom dialecten er dan ook niet verbieden? Het gaat toch gewoon om een vorm van hoffelijkheid?’ De koffiemachine Al gold het niet in Cristina’s geval, veel nieuwkomers ervaren dialect op de werkvloer ook als een subtiel wapen van autochtone collega’s om hen te laten voelen dat ze er niet op hun plaats zitten: ‘Je begrijpt óns zelfs niet, laat staan de klant of de patiënt?’ Een xenofobe bijklank, ‘wat kom je eigenlijk doen in België’, is vaak niet ver weg. Sofie Begine (27), taaltrainster en bezielster van het project Goesting in Taal, heeft zelf een Libanese partner en stortte zich met passie op de problematiek. Bedrijven vragen haar bij communicatieproblemen op de werkvloer. Begine geeft dan workshops: tussentaal op maat. Zulke bijscholingen spreektaal en regiolect zijn volgens Begine broodnodig. Een enquête onder leerkrachten Nederlands als tweede taal (NT2) geeft aan dat liefst 96 procent van hun studenten het moeilijk heeft met spontane gesprekken met Vlamingen. (zie blz. 1) ‘Zeker de social talk aan de koffiemachine is heel moeilijk te volgen voor nieuwkomers,’ vertelt ze, ‘dan komt tussentaal altijd bovendrijven.’ Taalkundige Chloé Lybaert (UGent) bevestigt: ‘Anderstaligen ondervinden vooral problemen bij gesprekken in groep. In één-op-ééngesprekken loopt het vlotter.’ Begine pleit voor een module spreektaal of dialect in de NT2-opleidingen. Wat haar betreft, is het daarbij van belang dat studenten, afgezien van de standaardtaal, óók actief regionaal tussentalig leren spreken. Een handboek van haar hand, Wa zegt ge? Vlaamse spreektaal voor anderstaligen, komt in november uit en moet daarbij helpen. Studenten zullen er de taal van de echte Vlaming kunnen instuderen: “ik weet het niet” wordt “kweenie”, en “dat is waar” is “daswaar”. Daarmee gaat ze een stap verder dan het NT2-onderwijs én de Taalunie willen gaan. ‘Het is zeker belangrijk om anderstaligen bewust te maken van de variatie binnen het Nederlands, maar het blijft aangewezen dat ze in de eerste plaats Standaardnederlands aangeleerd krijgen. Daar raken ze sowieso het verst mee’, reageert Kevin De Coninck, hoofd Taalbeleid bij de Taalunie. Het accent van Meus Johan De Caluwe, taalkundige aan de UGent, bekijkt de problematiek vanuit nog een andere ooghoek. Hij noemt de houding van de Vlaming dubbel: ‘Wij hebben geen enkel probleem meer met pakweg het zware Leuvense accent van een Jeroen Meus, maar des te meer met etnische accenten, Nederlands met een Turkse tongval bijvoorbeeld. Van nieuwkomers verwachten we een vlekkeloze standaardtaal of Vlaamse tussentaal.’ De inspanning moet voor De Caluwe van twee kanten komen. Het kan zeker helpen als de anderstalige zo goed mogelijk Nederlands spreekt. Maar volgens hem is er vooral bij ons een fundamentele mentaliteitswijziging nodig: ‘In Vlaanderen leven honderdduizenden mensen van vreemde afkomst, die op de een of andere manier een gekleurd Nederlands zullen blijven spreken. Het is tijd dat we daar in ons hoofd ruimte voor maken.’ Vroeger vonden we tussentaal óók onvolkomen Nederlands. Maar de Vlaming bleek niet bereid die taal, waarin hij zich kiplekker voelt, prijs te geven. Zo zijn wij niet gaan articuleren als de Nederlanders, want dat deed onze identiteit te veel geweld aan. ‘Kunnen wij dan van Marokkanen of Soedanezen verwachten dat ze Nederlands spreken met een Belgisch accent?’ Voor Johan De Caluwe kunnen instanties als de Taalunie daar een positieve rol in spelen: ‘Intussen zijn we het erover eens dat tussentaal, Belgisch-Nederlands én Surinaams-Nederlands een volwaardige plaats hebben in het Nederlands-Vlaamse taallandschap. Zo zal het beleid er ons bewust van moeten maken dat ook “etnisch Nederlands” daar deel van uitmaakt.’ Leraars met een heel herkenbaar Kortrijks of Aalsters accent zijn intussen bijna de standaard, maar leraars met een etnisch accent raken veel moeilijker een school binnen. Voor De Caluwe is het eenvoudig: ‘Ook zij hebben een plaats in de klas. Zo kweek je rolmodellen voor kinderen van vreemde herkomst: “Misschien kan ik ook ooit leerkracht worden?” Voor mij is dat een stapje naar een harmonieuze maatschappij.’ Kevin De Coninck van de Taalunie erkent dat sociolecten als het ‘etnisch Nederlands’ zeker de nodige aandacht verdienen in het variatiebeleid van de Taalunie. Dat wordt momenteel herzien. ‘Maar we zijn er nog niet uit welke weg moet worden bewandeld: Nederlands-, Belgisch-, Surinaams- en Caribisch-Nederlands zijn allemaal evenwaardige regionale variëteiten van één en hetzelfde Standaardnederlands. Sociolecten als het “etnisch Nederlands” kunnen daarvan afwijken. Die kunnen dus ook de weg volgen van andere sociolecten, streektalen en dialecten.’ Cités maakt vies veel sjtijl Nog niet zo lang geleden heerste er onrust over Limburgse jongeren van allochtone origine: ze zouden de standaardtaal bewust niet willen spreken. Vandaag ziet men het helemaal anders. ‘Het taalniveau van onze leerlingen moet opgekrikt worden. Op school wordt er door de leerlingen te veel de zogenaamde citétaal gesproken’, luidde een Limburgse school de alarmbel in 2008.Anno 2017 is er van ongerustheid geen sprake meer. Met het taaltje van het populaire Safety first-personage Smos – Sjmos – drukken jongeren van allochtone én autochtone origine samenhorigheid uit. De kentering begon in 2008 toen Mediamarkt adverteerde met cité*slogans op lokale bussen (Mi jo, wat een sjikke prijzen – vies weinig!) en zo aansluiting zocht bij de multiculturele, Limburgse jongerencultuur. In 2010 profileerde Genk zich als stad van de sjtijl, drie jaar later bracht de Sjmos tv-kijkend Vlaanderen met het ‘Cités’ in contact. Een stomme dag kan er nog mee door, met een sjtomme dag komt het niet meer goed Stefania Marzo (KU Leuven) doet al jarenlang onderzoek naar het fenomeen: *‘Cités is een typisch Limburgs verschijnsel met de mijnsteden als belangrijkste centra en Genk als epicentrum. Het is een variëteit van het Nederlands met in de eerste plaats veel invloed van het Italiaans en het Arabisch, in mindere mate van het Grieks en het Turks. De smeltkroes*taal vermengde het Nederlands met de talen van de gastarbeiders die in de Limburgse mijnen kwamen werken en zich daar vestigden in arbeiderswijken, de cités.’ Het Cités is dus in oorsprong een etnolect, een ‘nieuw Nederlands’ dat ontstaat in een groep met een bepaalde etnische of culturele achtergrond, maar het groeide intussen uit tot een nieuw stedelijk dialect. Het mijnverleden eren ‘In het Cités komen veel elementen samen’, zegt Marzo. ‘Jongeren van allochtone afkomst honoreren er hun migratiegeschiedenis mee, vooral in de hiphopscene. Tegelijkertijd drukken ze er hun identiteit mee uit: Cités is jong en hip. Daarom wordt het ook door autochtone jongeren gesproken.’ En de vrees dat jongeren zo de standaardtaal verwaar*lozen? ‘Die is onterecht’, stelt Stefania Marzo. ‘Cités beheersen betekent niet dat je de standaardtaal niet beheerst. Het is een soort taalspel waarmee jongeren samenhorigheid uitdrukken en hun identiteit vormgeven. Dat doen ze vooral in informele contexten.’ Het meest typische kenmerk van het Cités is de sj-uitspraak in plaats van s aan het begin van woorden. Die sj-klank drukt intensiteit uit. Een stomme dag kan er nog mee door, met een sjtomme dag komt het niet meer goed. (fvdg) ‘Alle dagen zondag, bij de bomma’ Welk dialect spreekt u? ‘Schunnebroeks (Schoonderbuken is een dorp bij Scherpenheuvel, red.), Limburgs (via mijn vader) en, in het kader van mijn integratie in ’t Stad, Antwerps, mor doar is nog ewa waark oan.’ Waar groeide uw liefde voor uw dialect? ‘Paradoxaal genoeg tijdens de colleges historische taalkunde aan de universiteit, waarbij bleek dat veel dialecten schatkamers zijn van kleine stukjes heel oud Nederlands. Of de ontdekking dat de Uerdinger-linie, de scheidslijn tussen ik en ich, bij ons in de streek bijna *gelijkliep met de E314: in Scherpenheuvel zeggen ze nog ik, een kilometer verder naar het oosten is het al van ich en gaat het spreektempo achteruit, op z’n Limburgs.’ Waarom maakt uw dialect u gelukkig? ‘Als ik mijn dialect spreek, weet ik dat ik thuis ben. De lijzige dictie van mijn Hagelandse dialect maakt het uitermate geschikt voor eindeloze commérages en borrelpraat.’ Wat is uw favoriete dialectwoord? ‘Uit het dialect van mijn vader leen ik even “Ze mösse och de piët iever houwe en met de kleppel d’r achter”, oftewel: “Ze zouden je benen moeten breken en er vervolgens met een knuppel achteraan”. Het is een uitdrukking van grote ergernis, vermoed ik. (lacht) En buiten Schunnebroek zul je vast niet vaak uitgekreten worden voor heust (‘struik’). Als je het hoort, weet je vanzelf dat het geen compliment is.’ Wat zou u missen in een wereld zonder dialecten? ‘De spontane creativiteit van die taal. Onze omgangstaal is zo uniform en stijlloos geworden, en tegelijk zo respectloos voor het Standaardnederlands. Een taaltje voor druilerige zaterdagen in het shoppingcentrum. Het dialect daarentegen is een glooiend weiland, een beek, een bospad tegelijk. En alle dagen zondag, bij de bomma.’ (ahh) WEETJE Muhheheheuhen ‘En da ’k ik muhheheheuhen nie kan zegg’n / doar é ’k ik mie al lang bie neergelegd / tel ma noa oeveel ker’n in ui leven / da je muhheheheuhen zegt’, zingt kleinkunstzangeres Hannelore *Bedert in ‘Vocabulaire’. Ze heeft het gehad met de aldoor terugkerende vraag het woord muggengeheugen uit te spreken. Maar wist je dat de ‘g’ uitspreken als een ‘h’ helemaal niet uniek is voor West-Vlamingen? Ook westelijke Oost-Vlamingen spreken goed uit als hoed. (Bedoelen ze ‘hoed’, dan zeggen beide dialectgroepen oed: ze laten dus de ‘h’ vallen.) (fvdg) Bron: De standaard. 24 Oktober 2017. http://www.standaard.be/cnt/dmf20171023_03149452 Mening: Ik had er nog nooit bij stilgestaan dat vreemdelingen vaak groepstaal niet kunnen verstaan. Ik vind het jammer dat ze dit gevoel hebben en zal er in de toekomst zeker op letten. Het argument dat ze aanhalen is voor mij tweedelig enerzijds hebben ze gelijk dat wij op de werkvloer geen frans kunnen tolereren dus waarom zouden zij dialect moeten tolereren? Maar anderzijds vind ik het een overdreven reactie. Moet elke rusthuisbewoner hun eigen vertrouwde dialect dat hen een thuisgevoel geeft, laten? Het is een goede daad dat ze vreemdelingen bewust proberen maken van onze dialecten, maar dat de belangrijkste leerpaal toch het Nederlands zelf is. Ik denk ook dat je in de loop van je werkbaan en leefwereld, de gebruikte dialecten zult leren verstaan. Dat we verdraagzamer moeten zijn voor vreemdelingen die geen Nederlands kunnen vind ik zoals meneer Caluwe waar. Wij kunnen het ook nauwelijks perfect. Als leerkracht mag je naar mijn mening niet dialect praten. Volgens mijn ervaring brengt dat je te dicht bij de leerlingen en beschouwen ze je niet meer als rolmodel en leren ze het ook niet. Volgens dit argument ben ik het dus ook oneens dat niet goed Nederlands sprekende niet voor de klas mogen staan. Een accent is volgens mij de klank van je Nederlandse woorden, en wordt dus door mij getolereerd. Zoals je een kempisch accent hebt, mag je dus zeker ook een buitenlands accent hebben. Op tv geeft naar mijn mening een dialect een bepaald onmisbaar gevoel bij een karakter. Als laatste ben ik het oneens dat er in het artikel vooral jongeren worden vernoemd. Dit vind ik een overdreven referentiegroep want zij zijn nog volop zoekende naar hun identiteit en dus ook naar hun taal. Als jongvolwassenen kan je al veel beter een onderscheid maken met wie je hoe moet praten. Laatst aangepast door laura.d*ies : 24th October 2017 om 11:10. |