|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
|
#1
|
||||
|
||||
Kerstessay deel 2: Tijd voor een kind
Zonder autoriteit volgt het autoritaire
Jongeren hoeven zich nauwelijks nog af te zetten tegen vorige generaties, schrijft Tinneke Beeckman. Dat komt doordat die hun autoriteit niet meer laten gelden. Nochtans is autoriteit – niet paternalisme of dwang – tussen generaties onmisbaar. Autoriteit slaat een brug tussen verleden, heden en toekomst. Zonder kun je niet groeien. ‘Oké, boomer!’ Met die uitdrukking onderstrepen jongeren dat de oudere generatie niet meer begrijpt hoe de wereld in mekaar zit. Boomers zijn de babyboomers, geboren tussen 1945 en ’55. De ironie wil dat heel wat boomers zichzelf vaak als revolutionair beschouwen. Zij hebben vroeger de nieuwe wereld aangekondigd, en de oude wereld afgevoerd. Feller en luidruchtiger dan enige generatie vóór hen. Nu ze een gevorderde leeftijd hebben bereikt, worden ze toegesproken alsof ze passé zijn. De boomers rebelleerden in mei ’68, de legendarische, internationale revolte tegen de maatschappelijke orde. ‘De tijden zijn aan het veranderen’, zong Bob Dylan met zijn schurende stem. Als de profeet voor zijn generatie maande hij iedereen – ouders, politici, intellectuelen – aan om de omwenteling niet tegen te houden en plaats te ruimen voor de nieuwe wegen die de jeugd wilde bewandelen. Tijdens de felle protesten van mei ’68 eisten studenten individuele vrijheden op. Ze wilden zich persoonlijk kunnen ontwikkelen en vrij zijn van de ketenen die de (ouderlijke) autoriteit hen oplegde. In Parijs scandeerden studenten slogans zoals ‘het is verboden te verbieden’, ‘de verbeelding aan de macht’, ‘sous les pavés, la plage’ (onder de kasseien, het strand; een allusie op de vele gewelddadige straatprotesten). De hele maand mei werd in Frankrijk gestaakt. Maar toen president Charles de Gaulle in juni verkiezingen uitschreef, won hij die met een overweldigende meerderheid. Na hem volgden meer conservatieve presidenten, tot de verkiezing van François Mitterrand in 1981. Toch zou het nooit meer hetzelfde worden. De verhouding tot autoriteit en gezag was gekenterd. Studentenleider Daniel Cohn-Bendit stelde het gevat: ‘We hebben de rechten van het heden tegenover het verleden opgeëist, we hebben de stemmen van het moment opgeroepen tegenover museumbewakers.’ Daarmee gaf Cohn-Bendit de kern van de evolutie weer: de veranderende tijden hadden vooral de relatie tot de tijd zelf veranderd. Voortaan leken gezagsdragers op museumconservators, bewakers van een dood verleden. De val van een schijnbaar onbetwistbaar politiek, religieus en academisch bestel werd voorgesteld als een zegen. Tenslotte is gezag altijd nauw verbonden met geweld, dwang en macht. De nieuwe mens zou dus van een zware last bevrijd zijn. Hij kon zijn toekomst voortaan vanuit het heden uittekenen. Iedere mens is een nieuwkomer Maar is dat wel mogelijk? Volgens Hannah Arendt niet. Lang voor mei ’68 beschrijft ze de crisis van de autoriteit als een probleem. Volgens haar is autoriteit onontbeerlijk. Niet om het verleden te bewaken, maar om een vrije, open toekomst te garanderen. Arendts opvatting valt niet te begrijpen zonder haar idee van nataliteit. Dat idee ontleent ze aan de geboorte van Christus uit het Nieuwe Testament. ‘For unto us a child is born’ noemt ze een grandioze uitspraak. Nataliteit betekent dat de mens geboren wordt; iedere mens is een nieuwkomer, die ingeleid moet worden in de samenleving. Tegelijk verandert de wereld ook bij elke geboorte. En de mogelijkheid van een mens om het nieuwe te scheppen blijft niet beperkt tot dat ene moment. De mens schept voortdurend door zijn activiteiten: arbeiden, werken en handelen. De manier waarop de mens die activiteiten invult, bepaalt ook hoe de mens het nieuwe mogelijk maakt (maar daarover meer in de vierde aflevering van dit essay). Arendt is origineel in haar nadruk op nataliteit, die haar politieke filosofie bepaalt. Voor haar leermeester Martin Heidegger, bijvoorbeeld, stond denken in het teken van de eindigheid (van het ‘Sein zum Tode’). Volgens Arendt is denken niet zozeer sterfelijkheid en dood contempleren. Ze interesseert zich voor handelen in de wereld, voor de activiteiten waardoor mensen een wereld creëren. Mensen worden niet geboren om te sterven, maar om een begin te maken. En dat doen ze telkens als ze de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de wereld opnemen. Daarin speelt autoriteit een grote rol: die verbindt generaties met elkaar, want ze garandeert dat de zorg voor de wereld van de ene generatie naar de andere wordt overgedragen. Erfenis zonder testament Kinderen zijn nieuwkomers die in de wereld moeten worden binnengeleid. Voor hen is autoriteit noodzakelijk: in hoe ze opgroeien (dat maakt deel uit van hun levenscyclus), en in hun opvoeding (hoe ze leren voor de wereld verantwoordelijk te zijn). Bij beide aspecten spelen ouders en leerkrachten een rol, en bij uitbreiding ook andere leden van een cultuur. Ze helpen het individu ontwikkelen en slaan een brug tussen heden, verleden en toekomst. Teruggrijpen naar wat mensen in het verleden gecreëerd en gedaan hebben, is dus onontbeerlijk, voor Arendt. Maar niet elke referentie naar het verleden betekent dat je een traditie volgt. Verleden en traditie zijn niet hetzelfde. Arendt citeert de Franse dichter en verzetsheld René Char, die tijdens de Tweede Wereldoorlog noteerde: ‘Notre héritage n’est précédé d’aucun testament’ – we hebben een erfenis gekregen zonder testament. Deze gedachte is opmerkelijk: een erfenis veronderstelt een testament, of minstens afspraken over successie. Een testament maakt een erfenis legitiem. Maar die regeling is weggevallen. Dat is riskant, maar ook bevrijdend. Je kunt zélf kiezen welke elementen uit het verleden je wilt bewaren. Er is geen traditie meer die in jouw plaats bepaalt hoe de overgang van verleden naar heden moet verlopen. Als je dus met de traditie breekt, hoef je de band met het verleden niet door te knippen. Je moet wel bewust met het verleden omgaan, want er is wel degelijk een gevaar: dat je zonder traditie meteen het verleden negeert. Dat je je gewoon niet meer voor het verleden interesseert. Dat is een dramatische evolutie, want het is een illusie dat de nieuwkomers geheel uit zichzelf een wereld kunnen opbouwen. Het onderwijs probeert twee doelstellingen te combineren: het wil kinderen meenemen in de continuïteit met het verleden én hen de mogelijkheid bieden zelf vorm te geven aan het nieuwe. ‘Opvoeding is waar we beslissen of we voldoende van onze kinderen houden om hen niet uit onze wereld te verbannen, en om hen niet over te laten aan hun eigen deviezen’, schrijft Arendt. ‘En waar we hen evenmin de kansen uit handen nemen om iets nieuws te ondernemen, iets wat we niet hebben voorzien, maar dat hen voorbereidt op de opdracht om een gemeenschappelijke wereld te vernieuwen.’ Tussen dwang en overtuiging Autoriteit veronderstelt altijd een hiërarchische relatie, en dus een vorm van ongelijkheid. Ze vraagt ook volgzaamheid, waardoor ze makkelijk met een vorm van macht of geweld wordt verward. Maar autoriteit bevindt zich tussen dwang en overtuiging. Autoriteit veronderstelt invloed zonder machtsuitoefening, wat bij dwang wél het geval is. Tegelijk steunt ze niet op overtuiging: het gaat niet om gelijken die elkaar met argumenten proberen te beïnvloeden. Daarmee bevindt de gehoorzame persoon zich tussen gedwongen onderwerping en vrijwillige instemming. Arendt wijst er voorts op dat autoriteit van het Latijnse ‘augere’ komt, vermeerderen: door de ‘auctor’ (verwant met ‘auteur’) neemt de mogelijkheid tot handelen toe. Dankzij leerkrachten met autoriteit kunnen kinderen hun vermogens ontwikkelen. Dankzij de arts met autoriteit kan de patiënt beter worden. Niet de leerkracht of de arts gaat erop vooruit, wel wie aan diens autoriteit onderworpen is. De nieuwkomer heeft dus iemand met autoriteit nodig om te kunnen groeien. Autoriteit verschilt van autoritaire macht. De autoritaire leider vertrekt vanuit de eigen positie, die hij bevestigd wil zien. Hij beslist, de ondergeschikte voert uit. Ongeacht welke beleving of inbreng die ondergeschikte heeft. Die houding bevordert de band tussen de betrokkenen niet, omdat ze geen vertrouwen wekt. Autoriteit veronderstelt net vertrouwen: het geloof dat iedereen het beste uit zichzelf haalt, wanneer ze het voorbeeld van de persoon met gezag kunnen volgen. Zowel in het onderwijs als in de politiek is dat idealiter het geval. Autoriteit vraagt nabijheid: de leidinggevende moet voeling hebben met wat er leeft bij anderen. En de leidinggevende blijft geloofwaardig als hij toepast wat hij predikt. Dat lijkt logisch, maar in veel contexten lijken mensen niet meer te beseffen hoe belangrijk hun voorbeeldfunctie is. Autoriteit impliceert dus een soort generositeit; het besef dat wat er gebeurt, niet om de persoon met gezag draait. Daarom is een zelfkritische houding nodig, en een bereidheid om bij te sturen. De rol die bij autoriteit hoort, heeft dus niets met zelfprofilering te maken. Ook dat wordt weleens vergeten. In een spektakelmaatschappij loont het om de eigen wonderlijke kwaliteiten te benadrukken (zelfs al bezit je ze niet helemaal), of om je persoonlijke verhaal te brengen, los van de vraag hoe verrijkend dat eigenlijk is voor anderen. Modellen voor leiderschap Autoriteit is ook niet hetzelfde als patriarchale of paternalistische macht. De paternalist vertrekt van de machteloosheid en onmondigheid van de ander, zonder in diens eigen vermogen te geloven. Zo maakt hij zijn blijvende invloed onontbeerlijk. Niet alleen in het heden, maar in de toekomst kan de ander alleen gehoorzamen. Wie niet luistert, moet eeuwige straf en verdoemenis, of sociaal isolement vrezen. Terwijl autoriteit de mogelijkheid tot handelen vergroot, werkt paternalisme dus kleinerend. Aangezien die vorm van autoriteit gebruikmaakt van macht en dwang, blijft ze doof voor kritiek. Ze spelt anderen de les, zonder zelf verantwoording te willen afleggen voor foute beslissingen. Dat geldt, bijvoorbeeld, voor sommige traditionele machtsinstellingen. De invloed van de katholieke kerk is precies daarom al decennia tanende. Ze las jarenlang eenieder de levieten, refererend aan een onveranderlijke, onbetwijfelbare transcendente en superieure kennis, maar verwaarloosde de boodschap van Christus. Hoe kun je anders de relazen over endemisch misbruik begrijpen? Een priester kan wel autoriteit behouden, gezag uitstralen, als hij zijn missie zo uitvoert dat hij de vrijheid (tot verlossing of tot vrede) van de gelovige bevordert. Op die manier zijn er allicht priesters die hun gelovige aanhang behouden. De kerk is natuurlijk ook niet de enige instelling die het moeilijk heeft: alle traditionele pijlers in de samenleving moeten een visie op autoriteit bedenken die bij de tijd past, zoals het leger, de politiek, de magistratuur. De autoriteit is in crisis, maar dat wil niet zeggen dat jongeren er geen behoefte aan hebben. De noodzaak van autoriteit is niet begraven met de vrolijke slogans van Cohn-Bendit en zijn vrienden. Jongeren zijn wel degelijk op zoek naar modellen voor leiderschap. Dat blijkt uit de enquêtes over jongeren die politiek analist Frédéric Dabi op 6 oktober in de Franse krant Le Monde publiceerde. Zijn bevindingen over wat hij de ‘génération désenchantée’ noemt, klinken tegenstrijdig: jongeren willen vrijheid én ze zijn op zoek naar autoriteit. Dabi stelt al decennialang peilingen op, en voor het eerst (sinds de jaren 60, 70, 80) merkt hij een kentering: jongeren definiëren zichzelf niet meer vanuit hun verzet tegen de autoriteit van volwassenen. Wellicht speelt mee dat de hedendaagse autoriteit te afgezwakt is om als verdrukkend ervaren te worden. Tegelijk schuilt in die peiling een waarschuwing. Een meerderheid van de jongeren steunt de democratie, maar een derde van hen zou geen probleem hebben met regerende legerchefs. Een VRT-onderzoek naar jonge Vlaamse kiezers van oktober 2018 wijst hetzelfde uit: een kwart van hen zou een autoritaire leider verkiezen boven de democratie. Precies daarom is het belangrijk de aard van autoriteit te begrijpen. Waar geen autoriteit is, ontstaat ruimte voor het autoritaire. Arendt geeft hier het voorbeeld van de leraren: als zij niet kan terugvallen op autoriteit, kunnen ze alleen autoritair optreden (of chaos toelaten). Wie zich verheugt dat autoriteit verdwenen is, beseft dus niet dat het gevaar op autoritair leiderschap alleen is toegenomen. Aan hun lot overgelaten Hannah Arendt kondigt nog een nadelig gevolg aan van tanende autoriteit: als de overdracht tussen generaties niet meer lukt, dreigen kinderen aan hun lot te worden overgelaten. Ze hebben geen toegang meer tot het verleden en tot de wereld van volwassenen. In dat isolement neemt de onderlinge groepsdruk alleen maar toe. Die groepsdruk eist aanpassingen of gedragingen zonder dat een openlijke – en dus contesteerbare – vorm van autoriteit verschijnt. Die druk onderwerpt jongeren aan een dwang die niet de belofte van de autoriteit in zich draagt: dat hun mogelijkheden tot handelen toenemen. Hoe jongeren hun ‘zelf’ proberen te ontwikkelen, is een politiek thema geworden: identiteitspolitiek staat hoog op de agenda. Maar die vorm van politiek biedt weinig zorg voor de wereld, zou Arendt zeggen. Daarbij vervormt zowel de linkse als de rechtse identiteitspolitiek de relatie tot het verleden. De eerste ziet vooral het negatieve van de erfenis: deze samenleving is uit een racistische, kapitalistische, xenofobe traditie voortgekomen. De rechtse variant idealiseert het verleden, en gebruikt een selectieve herinnering om een exclusieve samenleving te organiseren. Over die zoektocht van jongeren naar hun identiteit, hun gevoel van ‘zelf’, gaat de volgende aflevering. DS, 27-12-2021 (Tinneke Beeckman) Laatst aangepast door bijlinda : 31st December 2021 om 04:24. |