|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
|
#1
|
||||
|
||||
Nieuwe lidstaten maken krachtige inhaalbeweging
Nieuwe lidstaten maken krachtige inhaalbeweging
De welvaart neemt in de nieuwe lidstaten van de Europese Unie veel sneller toe dan in het rijkere West-Europa. Maar ook tussen de ,,oude'' EU-landen zijn er onderling grote verschillen. IN Letland steeg het inkomen per inwoner tussen 1995 en 2004 met 85 procent. De twee andere Baltische staten, Estland en Litouwen, moesten daar nauwelijks voor onderdoen. In België bedroeg de toename in dezelfde periode minder dan 20 procent, in Duitsland zelfs minder dan 10 procent. Dat blijkt uit het Report on the European Economy 2006, door de Europese adviesgroep van CESifo. Economen uit acht Europese landen analyseerden de groeiprestaties van de EU-lidstaten en zochten naar verklaringen voor de verregaande verschillen. Ze stellen een duidelijke inhaalbeweging vast van de armere landen - meestal de nieuwe lidstaten uit Centraal Europa. Die sterke dynamiek was al lang voor hun effectieve toetreding, in 2004, merkbaar. Van de tien nieuwe leden hebben Cyprus en Malta de traagste groei, maar zij vertrekken ook van een hoger inkomenspeil. Als men die twee kleine staten niet meerekent, was de Tsjechische Republiek de minst snelle groeier onder de nieuwe lidstaten. Onder de vijftien ,,oude'' lidstaten van de Europese Unie was trage groei in de afgelopen tien jaar zeker niet algemeen: Ierland, Finland, Griekenland, Spanje, Zweden en Groot-Brittannië presteerden goed. Hun inkomen per capita ging er even snel op vooruit als in de Verenigde Staten. Denemarken loste zijn werkloosheidsprobleem op, maar was geen model van economische groei. In Duitsland werd de groei tijdens de onderzochte periode afgeremd door een krimpende arbeidsinput, te wijten aan oplopende werkloosheid en werktijdverkorting. In Frankrijk was dat pas na 2000 het geval. Bij de succesrijke landen kan geen duidelijk gemeenschappelijk patroon onderscheiden worden. In feite tekenen zich twee groepen af. De eerste, bestaande uit Finland, Ierland, Zweden en Groot-Brittannië, investeerde sterk in informatietechnologie, wat tot een sterke aangroei van hun ICT-kapitaal leidde. De tweede groep, bestaande uit Griekenland en Spanje, groeide voornamelijk dankzij conventionele kapitaalaccumulatie en toenemende arbeidsinput. In Spanje was dat laatste de belangrijkste bron van groei. Het land had een zeer hoge werkloosheidsgraad en slaagde erin om die geleidelijk terug te dringen. De trage groeiers wisten de kansen die de ICT-revolutie bood, te weinig aan te grijpen. Vooral in Italië speelde de technologische vooruitgang een geringe rol in het groeiproces. De belangrijkste conclusie die de auteurs uit het onderzoek trekken, is dat de Lissabon-strategie aangepast moet worden. Volgens die strategie zou de Europese Unie hervormd moeten worden tot een hightech-informatiemaatschappij, naar het voorbeeld van de Verenigde Staten. Dat houdt volgens de economen echter grote risico's in en kan moeilijk in alle EU-lidstaten tot successen leiden. DS, 09-03-2006 (Jan Bohets)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |