![]() |
|
![]() |
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
|
#1
|
||||
|
||||
![]() Waarom mogen we niet meer verrijzen?
Hoe komt het dat we niet meer mogen verrijzen, vraagt Rik Torfs zich af. 'Omdat elke tijd kiest voor het eenvoudigst mogelijke antwoord op de moeilijkste vragen.' Pasen. Er was een tijd dat Jezus Christus op deze dag verrees. Dat kwam goed uit. De grote schoonmaak was net voorbij. De huismoeders waren moe. De vogeltjes floten. De lente meldde zich maagdelijk aan. Het loopt de laatste tijd wat minder met de verrijzenis van Christus. En ook onze persoonlijke opstanding uit de dood is iets waar we fatsoenshalve niet meer in durven te geloven. Wij zijn realistische mensen van het nu geworden. Stoïcijnen à la Seneca. Mensen die niet in het verleden leven of in de toekomst, maar vandaag. Dat is pas wijsheid. Die aanbeveling wordt ons overal gratis verstrekt. De superioriteit die aan een stoïcijnse levenshouding haast achteloos wordt toegedicht, is een typisch kenmerk van onze tijd. Ze wordt prachtig verwoord door André Comte-Sponville: wijs is hij die minder treurt om het verleden, minder verwacht van de toekomst, maar vandaag een beetje meer bemint. Gedaan dus met de opstanding uit de doden. We moeten redelijk zijn. Volwassen durven worden. Zoals een kind na een tijd zijn favoriete beertje niet langer al te openlijk mag knuffelen, en van liefdevolle ouders te horen krijgt: daar ben je nu toch stilaan te groot voor, schat. Wat doe je dan als opgroeiend kind? Je geeft toe. En toch smokkel je af en toe je beertje mee in bed. Als niemand het ziet. De simpele droom als verboden verlangen. Hoe komt het dat we niet meer mogen verrijzen? Omdat elke tijd kiest voor het eenvoudigst mogelijke antwoord op de moeilijkste vragen. Vroeger was er de evidentie van het geloof. De kerk bepaalde wat geloven inhield. Wie geloofde, was van verder nadenken vrijgesteld. Vandaag is er de evidentie van het ongeloof. Er bestaat niets dat niet empirisch waarneembaar is. Alles is wetenschap. Niets is mysterie. Dat is mooi meegenomen. Wie niet gelooft, is van verder denken vrijgesteld. Misschien is er in Vlaanderen minder veranderd dan we denken. Vroeger waren we gelovig. Nu zijn we ongelovig. Maar er is een constante: in beide gevallen zijn we van verder denken vrijgesteld. Tot zover de gedachten. Maar wat met onze emoties? Is het niet verschrikkelijk spijtig dat we na onze dood niet verrijzen? Dat de dood het einde is? Want zij is koud en liefdeloos, toch? Neen hoor. Ook daar heeft de moderne mens een antwoord op. Nog vooraleer we gestorven zijn beginnen we te klagen over de uitzichtloosheid van het eeuwige leven. Altijd blijven leven, stel je voor. De verveling die toeslaat, en het genot dat bijgevolg vermindert. Niet doodgaan is saai, zo troosten wij ons zelf. Alsof sterven opwindend is. Bevrijdend. Geef mij dan maar de prachtige gedachte die Roland Barthes over zelfdoding ontwikkelt: Comment saurai-je que je ne souffre plus si je suis mort? Kortom, de opstanding uit de dood zit in het slop. We zullen niet verrijzen. We zullen niet verrijzen omdat we niet kunnen verrijzen, dat zegt de wetenschap. En we zullen niet verrijzen omdat we niet willen verrijzen, zo kneden wij onze verlangens. Maar als het feit dat wij niet verrijzen nu eens een sprookje was? Zou het niet kunnen dat wij zijn vastgeroest in de illusie van de eindigheid? Meer zelfs. Belet de eindigheid ons niet om werkelijk te leven, terwijl wij vroeger juist het omgekeerde dachten, namelijk dat het eindeloos uitstellen van alle moois tot het eeuwige leven aanbrak, voor gore ellende en gruwelijke wantoestanden tijdens ons aardse bestaan zorgde? Zo las ik in La tentation du christianisme volgend heerlijke zinnetje van Luc Ferry: la promesse de la résurrection libère l'amour. Want waarom veroverde het christelijke denken het Romeinse rijk? Omdat de God van het christendom aan ieder mens afzonderlijk de opstanding uit de dood beloofde. De verrijzenis van de ziel. Ook de verrijzenis van het verheerlijkt lichaam. Zo vinden wij later terug wie wij eens beminden. Maar wat bedoelt Luc Ferry dan precies wanneer hij zegt dat de verrijzenis de liefde bevrijdt? De stoïcijn die weet dat hij en anderen de sterfelijkheid niet kunnen ontlopen, krijgt de raad zich niet al te veel te hechten, want anders dreigen verlies en dood bijzonder smartelijk te worden. Maar een christen kan eindeloos, wild en genereus liefhebben, want als de geliefde sterft zorgt de verrijzenis ervoor dat het afscheid niet definitief is. Dankzij de verrijzenis is de liefde niet langer een onverantwoord risico. Liefde is op haar best wanneer ze een beetje onsterfelijk is. Ziezo. Resurrection regained. Is dat het antwoord? Zo eenvoudig is het niet. Want Luc Ferry is zelf ongelovig. Waarom? Omdat de verrijzenis wetenschappelijk niet verantwoord is? Natuurlijk niet, voor zo'n kortzichtig antwoord is hij veel te intelligent. Ferry gelooft niet in de blijde boodschap van het christendom omdat hij denkt dat ze niet op waarheid berust. C'est trop beau pour être vrai. Dat schrijft Ferry letterlijk. Want het zou toch echt wel moeten lukken dat werkelijk gebeurt wat wij ten diepste verlangen: niet doodgaan, de mensen van wie wij houden terugzien. Een God die dat belooft, kan niet bestaan. Heerlijk en eerlijk is het ongeloof van Luc Ferry, die en passant meegeeft dat hij de wetenschappelijke argumenten die Freud, Marx en Nietzsche tegen het christendom aanhaalden, overhaastig geformuleerd en simplistisch vindt, en alleszins veel minder interessant dan het christendom zelf. Het is te mooi om waar te zijn. Met dit prachtige argument brengt Ferry de discussie over de verrijzenis, die van Christus en de onze, op het niveau waar zij thuishoort. Het verwerpen van de verrijzenis vloeit niet voort uit de rede. Mensen die geloven doen dat niet omdat ze onbekwaam zijn om helder te denken. De keuze tussen geloof of ongeloof in de verrijzenis heeft veel meer met schoonheid en liefde te maken. We zijn ons verrijzenisgeloof kwijtgespeeld omdat we bang zijn om te dromen en te vertrouwen. En omdat we doordrongen zijn van een levensgevoel zoals dat door de waanzinnige twintigste eeuw werd gekneed. Vandaag hebben wij de indruk, staande tussen de ruïnes van de gruwelijke ideologieën en de goedkope beloftes, dat heel veel te mooi, en heel weinig te lelijk is om waar te zijn. Maar misschien vergissen wij ons. En verrijzen wij gewoon. Dat zou prachtig zijn. Al was het alleen maar om meer te kunnen beminnen. Rik Torfs is hoogleraar kerkelijk recht (KU Leuven). DS, 11-04-2009
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#2
|
||||
|
||||
![]() Waarom moeten we niet reïncarneren?
Waarom mogen we niet meer verrijzen, vroeg Rik Torfs zich in paaskrant af. Etienne Vermeersch formuleert een antwoord. 'Is er ergens een criterium te vinden waar het recht op verrijzenis zou beginnen?' Al in mijn vroege kinderjaren vond ik het pijnlijk dat er intelligente, eerlijke en ethisch hoogstaande mensen waren die over belangrijke vragen onverzoenbare meningen hadden. En nu, zoveel decennia later, ben ik met die vraag nog altijd niet in het reine. Ik dacht daar opnieuw aan toen ik de mooie beschouwing bij Pasen van Rik Torfs las (DS 12 april), een man die ongetwijfeld de hierboven vermelde karakteristieken heeft en die bovendien zo goed schrijft dat je aarzelt met hem in het krijt te treden. Maar het onderwerp snakt naar verdere uitdieping. Bij de grote wereldgodsdiensten staat de vraag over een leven na de dood centraal. En als het antwoord 'ja' is, dan is er geen waarheid belangrijker dan deze. 'Reliqua super faciem terrae...', zoals Ignatius zei, 'al de rest hier op aarde' is dan slechts relevant in functie van dat oneindige bestaan hierna. Hierover nadenken gaat de dimensies van een persoonlijk dispuut ver te boven: talloze verstandige, eerlijke en goede mensen wereldwijd zijn het over deze cruciale vraag grondig oneens. Rik Torfs lijkt de verklaring van deze onenigheid te zoeken in het feit dat 'het verwerpen van de oneindigheid niet voortvloeit uit de rede… de keuze tussen geloof en ongeloof in de verrijzenis heeft veel meer met schoonheid en liefde te maken.' Eerder het gevoel dan de rede zouden in dit meningsverschil bepalend zijn. Alleen al vertrekkend van mijn persoonlijke ervaringen kan ik dat standpunt moeilijk volgen. Ik heb tot mijn 25ste geloofd in een God die dat leven na de dood garandeerde. Zo intens dat ik vijf jaar uitsluitend aan Hem heb gewijd en er eeuwige geloften van zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid voor heb afgelegd. Toen ik na een periode van anderhalf jaar intens studeren en nadenken, van dat geloof afstand nam, had ik niet de indruk dat ik mij een ander 'levensgevoel' had eigen gemaakt. Integendeel, telkens als ik, nog jaren later, Händels 'I know that my redeemer liveth' beluisterde, of Bachs 'Sehet Jesus hat die Hand uns zu fassen ausgespannt', kreeg ik de tranen in de ogen: ik weende omdat het niet waar was. Ik ween nu niet meer, maar de ontroering is gebleven. Alleen is mijn wereldbeschouwing definitief veranderd, en dat op zuiver redelijke gronden. Zo'n persoonlijke ervaring heeft echter slechts anekdotische waarde. In het betoog van Rik Torfs stoort me vooral het toespitsen van de wereldbeschouwelijke onenigheid op de thematiek van de verrijzenis. Alleen al in het christendom zijn er twee, moeilijk met elkaar verzoenbare, vormen van het geloof in een bewust voortbestaan. Er is het geloof, grotendeels aan Plato ontleend, dat het wezen van de persoonlijkheid samenvalt met een onsterfelijke 'ziel'. Daarnaast is er de wederopstanding van de 'lichamen' op het einde der tijden, die het late judaïsme, het christendom en de islam aan Zarathoestra ontleend hebben. Maar naast die levensvisie zijn er honderden miljoenen mensen die geloofd hebben of nog geloven in de reïncarnatie: na de dood dwingt een ziel of althans een karma, de neerslag van onze voorbije daden, ons tot telkens weer nieuwe geboorten. En die wedergeboorte is geen bron van vertroosting zoals de westerse opvatting. Integendeel, ooit hoopt men de 'moksha' of het 'nirwana' te bereiken en aan die dwangmatige levensbegeerte te ontsnappen. Die 'westerse' en die 'oosterse' visie sluiten elkaar volkomen uit; daar kan geen 'gevoel' iets aan veranderen. En bij onderling strijdige beweringen besluit de normale mens dat één van beide onwaar is, of allebei. Men kan opwerpen dat er 'mysteries' zijn, waarbij zo'n 'redelijke' conclusie verstek moet laten gaan. Maar waar ligt de grens van dit domein van het mysterie? In de loop der millennia hebben talloze volkeren over allerlei onderwerpen mythische opvattingen gehad: het ontstaan van het heelal, de reden waarom wij moeten lijden en sterven; de structuur van de sterrenhemel, enzovoort... Nemen we het fascinerende fenomeen van de regenboog: waar komt die vandaan? We zien hem op een bepaalde plaats, maar als we daar zijn, is hij verdwenen. Volgens de bijbel is hij een teken van het verbond tussen God en de mensen en van zoiets zou de rede moeten afblijven. Maar velen zagen een overeenkomst met de kleuren van de morgendauw: 'Hoe schoon die zonnestraal die door dien dreupel beeft'. En zo heeft men, stap voor stap, van Aristoteles, Olympiodorus, Ibn Sina, Ibn al-Haitham, Witelo, Qubt al-Din, Dietrich von Freiburg, Snellius, Fermat, Descartes, en, als voorlopige voltooiing, Newton, een einde gemaakt aan de mythen over de Iris. Dat heeft de rede gedaan, maar noch de regenboog, noch de halo rond de maan, noch de morgendauw, zijn er minder mooi door geworden. Rede, gevoel en ontzag zijn verschillende benaderingen van de werkelijkheid, maar ze drukken elkaar niet weg. Geconfronteerd met een bewering zal iemand die normaal denkt, die spontaan met andere, gelijkaardige, vergelijken. Stel dat er voor de mens een leven na de dood is, mocht de neanderthaler daar dan ook op hopen? Of de homo erectus, die het vuur heeft uitgevonden, of de homo habilis, die stenen werktuigen maakte, of de australopithecus afarensis, die rechtop liep, zoals wij? Of stopt dit voorrecht plots bij de chimpansee, die nochtans morfologisch en genetisch zo dicht bij ons staat? Is er ergens een criterium te vinden waar het recht op verrijzenis zou beginnen? En in welk levensstadium verrijzen we? Als embryo van twee dagen, als knaapje van tien jaar; als vrouw voorbij de menopauze, of misschien als demente Alzheimer-patiënt? En die welke altijd zwaar mentaal gehandicapt geweest zijn, of psychopathische lustmoordenaars, als welke 'persoon' zullen die opstaan? Vragen die alleen impasses tot antwoord hebben. Daartegenover staan eenvoudige alledaagse vaststellingen die door eeuwenlang wetenschappelijk onderzoek zijn bevestigd. Alle levende wezens ontstaan en vergaan en dit tengevolge van natuurkundige en scheikundige wetmatigheden die nooit ontkracht werden. Er is geen enkele aanwijzing dat zoiets met het genus homo of met de soort homo sapiens anders zou aflopen. Dat er eeuwenlang mythen en magische overtuigingen bestaan hebben over geesten, spoken en mana's, is psychologisch verklaarbaar; zoals ook de grote diversiteit ervan. De dynamiek van de drie grote mythen - wedergeboorte, verrijzenis en onsterfelijke ziel (alle drie ontstaan in het eerste millennium voor Christus) - vindt zijn oorsprong in de groeiende ethische bewustwording in die culturen, dat het kwaad op aarde niet altijd gestraft wordt en het goede niet altijd beloond; een schandaal dat het boek Job op meesterlijke wijze uitdrukt. Dat zo de hoop ontstaat op een leven na de dood waarin het onrecht van deze wereld ongedaan wordt gemaakt, is volkomen begrijpelijk. Maar juist het feit dat er toestanden zijn die het ontstaan van zo'n overtuiging plausibel maken roept de hypothese van wishful thinking op en die wordt nog versterkt door de vaststelling dat de mythen die dat probleem moesten oplossen, met elkaar volledig in strijd zijn. Rik Torfs heeft gelijk dat de westerse mentaliteit in vroegere eeuwen het geloof in de verrijzenis (of de onsterfelijke ziel) bijna tot een evidentie maakte, maar zijn vraag 'waarom “mogen, we niet meer verrijzen' is typisch westers: als oosterling zou hij aan zijn sceptische opponent de vraag gesteld hebben: 'waarom “moeten, we niet meer reïncarneren?' Ik besef dat mijn gedachtegang niet iedereen overtuigt; de zijne ook niet: we moeten dat met wederzijds respect aanvaarden. Over één ding kunnen we het eens blijven: of er nu al dan niet een bestaan na de dood is, in elk geval kunnen we, hier en nu, schoonheid goedheid en liefde voor onszelf en voor de anderen nastreven. Etienne Vermeersch is hoogleraar emeritus filosofie. DS, 25-04-2009
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |