|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
|
#1
|
||||
|
||||
Oosterlinck en Torfs, een front
Oosterlinck en Torfs, een front
Jan Zienkowski In het artikel 'De universiteit heeft haar prestige verloren' (DS 21-23 maart) wordt gesteld dat twee academici niet meer van elkaar kunnen verschillen dan Rik Torfs en André Oosterlinck. Deze omschrijving oogt vreemd, want beide eminenties leveren elkaar de bouwstenen aan van een neoliberaal universiteitsmodel. De ene redeneert daarbij vanuit de invisible hand van de 'vrije markt', de ander benadrukt de vrijheid van het zelfstandig academisch personeel. Ondanks deze 'verschillen' sluipt een vorm van dubbeldenken de retoriek van beiden binnen. Oosterlinck schakelt kwaliteit gelijk met het aantal publicaties en weet het idee van concurrentie te verzoenen met de notie van één enkel academisch instituut voor Vlaanderen. De bijdragen van Torfs stellen deze inconsistenties niet bepaald in vraag. In koor zingen ze de rouwzang van het prestigeverlies in de humane wetenschappen en zoeken ze troost bij een neoliberale femme fatale die een destructieve logica hanteert. De oorzaken voor dit 'prestigeverlies' worden gevonden in de toegenomen specialisatie en professionalisering, alsook in de teloorgang van interdisciplinaire netwerken. Mooie woorden om de minder eufemistische term 'vakidiotie' te vermijden. Toch weerklinkt er ook een roep naar 'inzicht en synthese', want bij verrassing hebben disciplinaire verstarring en een financieringsbeleid dat zich richt op accountability, geleid tot de figuur van een intellectueel die zich niet langer mengt in het maatschappelijk debat. De oplossing volgens Oosterlinck? Meer vrije markt, meer accountability en - kers op de taart - een intellectueel monsterkapitalisme in de vorm van één academisch instituut voor heel Vlaanderen. Dat monopolisering - of moeten we spreken van integratie en koepelvorming - niet bepaald productief is voor dynamiek en concurrentie van welke aard dan ook, wordt door beide heren nogal makkelijk over het hoofd gezien. Ze zien namelijk een oplossing in de oprichting van een 'business school voor de humane wetenschappen' of in een 'privé-universiteit' naar het model van een 'klein Harvard'. Bovendien ontwaart ook Torfs een nood aan een kwalitatief onderwijssysteem dat 'internationale toppers' kan aantrekken 'uit verschillende domeinen, met diepgaande ideeën. Omdat het huidige onderwijssysteem niet langer in staat blijkt om geëngageerde intellectuelen te vormen, moeten ze met behulp van een deus ex machina - in het buitenland - geoogst worden. Dat de figuur van de Franse filosoof - in tegenstelling tot de Vlaamse - nog iets te zeggen heeft, wordt ook door Torfs verklaard bij gratie van het spel van 'de vrije markt'. Dat de luidere stem van onze Franse collega's ook te maken kan hebben met hun theoretisch getrainde kritische blik, wordt gemakshalve genegeerd. Ondanks dit alles lijken zowel Oosterlinck als Torfs het gebrek aan 'generalisten' te betreuren. Torfs beweert daarbij dat er in het huidige academische landschap grote aandacht is voor analyse, maar dat synthese die 'ook belangrijk' is 'onderbelicht' blijft. Oosterlinck uit dan zijn bewondering voor historici die wel in staat blijken om beide technieken onder de knie te krijgen. Nochtans is het succes van elke analyse onlosmakelijk verbonden aan de synthetische vermogens van de onderzoeker. De overdreven aandacht voor overheidsopdrachten, de introductie van neoliberale vormen van denken en evalueren in de academische sfeer, alsook het idee dat men analyse en theorievorming van elkaar kan scheiden, voeden een destructieve logica die de verdere verarming van het academische landschap enkel in de hand kan werken. Het mag dan ook niet verwonderen dat men in een dergelijke logica ernstig nadenkt over de oprichting van een reservaat voor intellectuelen in de vorm van een 'klein Harvard'. Oosterlinck stelt dat de maatschappij niet langer openstaat voor een Kant die een luttele tien jaar de tijd nam om een werk te produceren dat vandaag nog steeds grote delen van het maatschappelijk debat stimuleert. In plaats van zich tegen dit soort populisme te verzetten, stapt hij mee in een kortetermijnlogica waarin universitaire 'analyse' een kwestie van vraag en aanbod wordt. Nochtans is het juist de universiteit die ruimte zou moeten bieden om vragen te stellen die de waan van de dag overstijgen. Enkel zo kan er vandaag gewerkt worden aan de vragen van morgen. Jan Zienkowski is doctoraatsonderzoeker aan de UA DS, 28-03-2008
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |