|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
|
#1
|
||||
|
||||
Hoe millennials mij een millennialcomplex aanpraten
Hoe millennials mij een millennialcomplex aanpraten
De millennials worden ouder. De generatie die ‘voor elke kleine inspanning een medaille kreeg’, breekt stilaan uit haar clichés. Maar hoewel generatiedenken uitgehold lijkt, kunnen we er maar geen afstand van nemen. Dat ikzelf een millennial ben, zal u niets verbazen. Dit schrijven past namelijk helemaal bij wie ‘we’ zijn en wat ‘we’ doen: we hebben het graag over onszelf. En lezen er graag over. Generaties zijn golven, ze ontstaan uit de bewegingen die we met z’n allen maken, die boven onszelf uitstijgen. En dat vinden we fijn, ons deel voelen van een groter geheel, een stroming die van alles omver kan blazen, die de rivier uit haar oevers kan doen treden. Die vernieuwingen en oplossingen met zich meedraagt. Een vloed van verse hoop: zo werden ‘we’ (millennials, geboren tussen 1980 en 1995), net als de generaties voor ons, aanvankelijk genoemd. Boomers brachten nieuwe, naoorlogse moed, Gen X’ers waren behalve nihilistisch ook pragmatisch en millennials zouden een nieuw optimisme aan de dag leggen. Maar het duurde niet lang voor we geboekstaafd werden als een apolitiek, individualistisch volkje dat geld wou verdienen met zijn passie, maar door het teveel aan keuzemogelijkheden maar bleef aanmodderen of jobhoppen. We namen het estafettestokje over van Gen X’ers, die het ontluiken van onze identiteit beschreven na 9/11, tot we oud, eigenwijs en competitief genoeg waren om ons eigen lot neer te pennen. Dat doen we nu al jaren het liefst zelf. En nu het net zich geleidelijk sluit rond de oudste twintigers – de laatste millennials die hun jeugd voorgoed vaarwel zeggen – vraag ik me af: kunnen we meteen ook dat pessimistische riedeltje van ons afschudden? A voice of a generation ‘I want to be the voice of my generation, or at least a voice, of a generation’, kakelde een onuitstaanbare Lena Dunham in het eerste seizoen van Girls, dat in 2012 uitkwam. Daarmee leek ze aan te kondigen: generaties hebben verhalen nodig, geen tabellen met statistieken. In ons Vlaamse auteurslandschap is er niemand die dichter in de buurt komt van de aspiraties van Hannah Horvath in Girls dan De Morgen-journaliste Katrin Swartenbroux. Haar eerste boek OK dan niet is een verzameling van eerder verschenen columns over de tijdgeest, omkaderd door enkele hoofdstukken waarin ze al haar persoonlijke beslommeringen ophangt aan grotere patronen, zoals ze beschreven werden door essayisten als Anne Helen Peterson, Jenny Odell of Vivian Gornick. Bijzonder aan haar betoog, behalve dat het erg slim en raak geschreven is, is dat ze het persoonlijke in verhouding zet tot een hele generatie, en dat ze haar twijfels verheft tot de vraagstukken van een demografische groep. Onderbouwd met sociologischonderzoek en evenveel studies uit de eigen hersenpan, biedt dat soort boeken – soms expliciet, soms niet – een handleiding voor deze ‘verwarrende tijden’. Ook schrijvers als Sheila Heti, Dolly Alderton of Rachel Cusk, die slingeren tussen autobiografische non-fictie en autofictie, neemt Swartenbroux op in het relaas van ‘de millennial’. Dat zelfanalyserende karakter van een millennial – evenzeer door de drang naar zelfontplooiing als door narcisme – kwam al vroeg bovendrijven in heel wat wetenschappelijke literatuur uit de jaren 2000, maar daar doen ‘we’ nog een schepje bovenop: persoonlijke voorbeelden moeten de dominante theorie over onze generatie verder bekrachtigen. Is dat persoonlijk vergelijken het gevolg van een verhaal dat groter werd dan de verschillen binnen de generatie? Imago van een subgroep Na vijftien jaar komen ze mijn oren uit, die clichés over millennials. En niet omdat ze niet grotendeels waar zouden zijn, maar omdat we het zo heerlijk vinden om een beeld van ‘de millennial’ vast te spijkeren. ‘De Vlaming vindt. De Belgen zijn. Vrouwen verdienen’, maakt Swartenbroux de vergelijking met andere grote gemene delers die krantenkoppen halen. En intussen springt ook ‘de millennial’ van de krantenpagina’s zo de beeldvorming in. En fladdert hij (of is het eigenlijk een zij, die millennial?) over ons scherm, en nemen we hem of haar niet serieus. Want eerlijk: hoeveel verschil is er werkelijk nog tussen een ‘Dansaertvlaming’ en een ‘millennial’? Twee generaties boven ons gebeurt hetzelfde: wie gebruikt het woord ‘boomer’ nog louter om te verwijzen naar de leeftijd van zijn ouders, zonder een waardeoordeel uit te spreken? Achter elke latteslurpende, omhooggevallen ‘millennial’, staat een gefrustreerde, conservatieve, witte ‘boomer’. Waarom nog van een generatie spreken, als het eigenlijk over een subgroep gaat binnen die generatie die het imago kaapt? Zelfs Gen Z heeft er al onder te lijden: nog iemand die hierbij niet denkt aan een ravende slacker die toch ook politiek geëngageerd is? Hoelang nog zullen we ons toekomstbeeld ophangen aan dat slechte rapport dat we vijftien jaar geleden kregen toebedeeld, vraagt ook Swartenbroux zich af? Deze rigoureuze analyse dragen we sindsdien mee: ‘de eerste generatie die het minder goed heeft dan zijn ouders’. Een kwaliteitsvol bestaan, met modern comfort, stond op de helling. We waren verlekkerd op onze selffulfilling prophecy, maar intussen zijn de millennials bijna middle aged en liggen de kaarten net wat anders. Vorige week doorprikte The Atlantic het financiële pessimisme waarmee de millennials zouden worstelen: ‘In 2019 verdienden huishoudens van deze generatie opmerkelijk meer dan de voorgaande generaties op dezelfde leeftijd, inflatie inbegrepen.’ Die grote bocht in de cijfers doet denken aan een gelijkaardige evolutie bij de Gen X’ers, die ook tijdens een economische recessie op de arbeidsmarkt terechtkwamen, maar weer ‘floreerden in de jaren 90’. Maar ook toen werd er al gesproken over ‘onze ouders hadden meer’, zoals Douglas Coupland in 1991 het tweede hoofdstuk titelde in zijn generatieboek Generation X. ‘Havermelkelite’ Dat het voortdurend gaat over de huizen die we niet kunnen (maar blijkbaar met z’n allen wel wíllen) kopen, de steden die we bevolken (en de dorpstorens waar we van wegblijven), de kinderen die we niet willen (nu ja, toch niet als dat ten koste gaat van onze carrières) en het overaanbod aan carrièremogelijkheden die onze kieskeurigheid aanwakkeren, geeft me het onbehaaglijke gevoel dat wat we kennen als ‘generatie’ eigenlijk synoniem is komen te staan voor ‘klasse’. Op een zeker moment in de laatste vijftien jaar lijkt de ‘millennial’ een geuzennaam te zijn geworden voor een brede middenklasse die het zich kan permitteren om verre reizen te maken én klimaatbewust te handelen, maar toch geen toekomstperspectieven ziet. In Nederland kreeg die sociaaleconomische klasse de grappende term ‘havermelkelite’ opgekleefd. Herkenbaar? Jazeker. De realiteit voor iedereen? Twijfelachtig. ‘Het opvallende is dat cultureel kapitaal tegenwoordig eerder wordt gekoppeld aan een zekere generatie en niet aan een klasse’, zei boekhandelaar Olaf Leeuwis daar vorige zomer nog over in NRC Handelsblad. Heeft ‘de millennial’ zich een elitaire status aangemeten? Keuzestress of privilege? Als Swartenbroux in haar boek verder schrijft dat er op de werkvloer wel een kentering merkbaar is, doelt ze op quiet quitting: de kunst van grenzen aangeven, en net hard genoeg werken om niet te worden ontslagen. Terecht wijst ze erop dat quiet quitting ook uitgaat van een privilege: ‘Enkel bestemd voor hen die het zich kunnen veroorloven om het erbij te laten hangen.’ Maar van je passie je job kunnen maken (wat ons hoogste doel was, weet u nog?), en zo langzaamaan veranderen in een workaholic, is niet minder een privilege. Het is niet omdat je prestatiegericht bent, en hoge eisen en doelen stelt, dat het behalen van die zaken in de loop van je carrière volledig los zou staan van privilege. We delen dan wel een generatie en zijn onderhevig aan gelijkaardige maatschappelijke veranderingen, gelijke kansen hebben we daardoor niet. En dat is op de datingmarkt niet anders. Dat ‘de millennial’ veel vaker single door het leven gaat, spreekt geen enkele studie tegen. Swartenbroux citeert Nathalie Le Blanc daarover in diens boek Solo: ‘Alleen wonen is steeds vaker een bewuste keuze.’ Maar toch is er die druk van de maatschappij. De vraag ‘Hoe kan het dat iemand als jij single is?’ krijgt Swartenbroux naar eigen zeggen geregeld op haar bord. ‘Nochtans was mijn probleem niet dat ik geen mannen vond die mij wilden daten, het probleem was dat ik geen mannen vond die ik wilde daten.’ Weer die hoge lat, vermengd met die keuzestress? Ik krijg het niet meer doorgeslikt. En op dat groeiende aantal singles zou de maatschappij niet voorzien zijn: alleen maar dubbele kipfilets in de winkels, een gebrek aan éénpersoonskamers in hotels en fiscale voordelen voor samenwonenden, om er maar enkele te noemen. Het klopt, ik herken het. Maar waar is het optimisme? Waar is de golf? Waar is de stroming die uit haar oevers treedt? Waar is het verhaal van de steeds uitdijende groep singles die over tien jaar niet meer te negeren zal zijn en dus voor verandering zal zorgen? Ah, Swartenbroux heeft blijkbaar weer een relatie, lees ik enkele pagina’s verder. Er is niet mis met ‘een stem van een generatie’ te zijn, maar wanneer mensen je lezen als ‘dé stem van deze generatie’, werkt dat dan niet vernauwend? ‘Hoe je zowat alle vakjes van een geslaagd bestaan kan afvinken en je je toch nog steeds een gigantische loser kunt voelen omdat …’ Vul zelf gerust aan met een banaal detail naar keuze, maar als het klopt dat elke ongelukkige dertiger vandaag toch bijna alle vakjes van een geslaagd bestaan zou kunnen afvinken, spring ik hier uit het raam van mijn huurappartement. DS, 27-04-2023 (Berten Vanderbruggen) |