|
#1
|
||||
|
||||
Ik wil begrijpen
HA+ HA= Ik wil begrijpen²
H. Achterhuis, Ik wil begrijpen. De onbekende Hannah Arendt, Lemniscaat, 2022. Al meer dan vijftig jaar is de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis gefascineerd door de figuur en het werk van Hannah Arendt. Net vóór zijn tachtig is het er dan toch van gekomen: zijn studie over Hannah Arendt die hij al zo lang aankondigde, maar nooit heeft kunnen afsluiten. Ook nu niet, ondanks de kanjer van 400 pagina’s die nu voorligt. Dat geeft Achterhuis al op de eerste bladzijde van zijn voorwoord toe: ‘Als ik niet gebeld was (door de uitgever) zou ik ongetwijfeld nog jaren, overigens met plezier, hebben doorgewerkt.’ (p. 7) Achterhuis noemt zijn voorwoord ‘Vriendschap’ en daarmee verwijst hij naar een eerder boek(je) van hem ‘Zonder vrienden geen filosofie’, waarin hij stelt dat vriendschapsrelaties zich ook in tijd en ruimte kunnen uitstrekken. Zo noemt hij uitdrukkelijk Albert Camus, Ivan Illich, Michel Foucault en Hanna Arendt zijn twintigste-eeuwse vrienden-filosofen. Denkers van vroeger kunnen volgens hem intieme vrienden zijn. Zij hebben zijn denken gevoed, uitgedaagd en bij momenten helemaal bijgesteld, want Achterhuis is nooit te beroerd geweest om bepaalde inzichten in vraag te stellen. ‘Ik heb nooit geaarzeld om afstand te nemen van standpunten die ik aanvankelijk enthousiast innam. Wanneer de feitelijke en/of de filosofische fundamenten ervan ineenstortten, nam ik na rijp beraad openlijk afstand daarvan. Daarbij wilde ik wel steeds begrijpen waarom ik in het verleden tot mijn achteraf onjuiste stellingname kwam.’ (p. 296) Hoewel Achterhuis bij mijn weten Hannah Arendt nooit persoonlijk heeft ontmoet – theoretisch had dat gekund – schrijft hij op verschillende plaatsen dat haar invloed op zijn denken zeer groot is geweest. De eerste ontmoeting met haar werk – ‘Eichman in Jerusalem’ in de ramsj gevonden – was voor hem – jawel – ‘liefde op het eerste gezicht’. Haar werk sloot naadloos aan bij zijn persoonlijke hartstocht om te begrijpen. Vandaar dan ook het motto van Hannah Arendt ‘Ik wil begrijpen’ dat hij als titel van zijn studie over haar heeft gekozen. Het zegt echter evenveel over Hans Achterhuis zelf. Hans Achterhuis en Hannah Arendt hebben dezelfde initialen en soms is het niet helemaal duidelijk wie van de twee H.A.’s aan het woord is. Zijn antwoord: ‘Soms allebei denk ik. Ook wanneer ik als auteur uit mijzelf meen te spreken, hoor je soms op de achtergrond de stem van Hannah Arendt meeklinken. Op bepaalde punten valt mijn denken ongetwijfeld samen met dat van haar.’ (p. 39) Vandaar: ‘HA+ HA= Ik wil begrijpen²’ Verslag van een filosofische vriendschap ‘Ik wil begrijpen’ is uitdrukkelijk geen biografie, maar het verslag van een filosofische vriendschap. Tja, dat zou Arendt alvast niet goed gevonden hebben. In het algemeen wordt Arendt als een filosoof gezien, maar zelf verzet ze zich tegen die beschrijving. ‘Mijn beroep, als je dat überhaupt zo kunt zeggen, is politieke theorie. Ik voel me geen filosoof en heb ook niet het idee dat ik geaccepteerd ben onder de filosofen.’ Dat zei ze zelf, nadat ze nog eens goed aan haar sigaret had getrokken, in een beroemd geworden interview voor de Duitse televisie. Hoe benadert dan Hans Achterhuis deze intellectuele en controversiële einzelgänger, deze joodse denkster (of was zij dat ook niet?) die permanent overhoop lag met de positie van haar eigen joodse volk in de moderne tijd? Het is de moeizame, maar boeiende descriptie geworden van zijn bijna levenslange intellectuele zoektocht om dichter bij de denkwereld van Arendt te komen, om dichter bij die ‘joodse paria te komen waarop hij verliefd werd’. Let op: niet als een verliefde puber: het is de intussen tachtigjarige HA(1) die HA(2) wil begrijpen en die zijn eigen werk aangrijpt om zich te positioneren, maar ook om zich af te zetten tegen haar denken. Geen heldenverering, maar een proces van aantrekken en afstoten. Al jaren geleden begon Achterhuis met het ‘kleine werk’ via artikelen, lezingen en cursussen waarin hij deelaspecten van haar werk als intellectuele punchbal gebruikte. Die verschillende thematische teksten vormen de basis van dit boek en zijn voor een deel hoofdstukken geworden van ‘Ik wil begrijpen’. Het lijvige boek bestaat uit vier delen waarvan het eerste een ‘Kennismaking’ is waarin ‘Tweemaal H.A.’ opduikt en vervolgd wordt door een uitvoerig deel dat ‘Verwantschap, vriendschap en liefde’ heet. Daarin illustreert Achterhuis dat er ook nog steeds sprake is – ondanks de stroom aan publicaties over Hannah Arendt – van de ‘De onbekende Hannah Arendt’ zoals de ondertitel van zijn boek luidt. Tegen de gebruikelijke presentaties in, die meestal vanuit de persoon van Martin Heidegger vertrekken, geeft Achterhuis de voorkeur aan Arendts eerste echtgenoot Günther Stern, beter bekend onder zijn schrijversnaam Günther Anders. In zijn roman ‘De catacombe van Molussië’, die Arendt uit de klauwen van de Gestapo redde, vinden we een aantal thema’s die Arendt haar hele leven bleef bezighouden, waarvan het belangrijkste de vragen rond waarheid en leugen zijn, waarop Achterhuis in het vierde deel verder ingaat. Deel drie ‘Antisemitisme, imperialisme en het kwaad’ is het langste stuk en vormt het midden van het boek. Het gaat uitvoerig in op Arendt en de joodse traditie en het heeft een uitstraling naar alle andere delen en hoofdstukken. Haar haat-liefde verhouding tot de staat Israël trekt Achterhuis door naar de boeken van David Grosman en Amos Oz. Verwijzingen naar literaire werken is een procedé dat de filosoof Achterhuis vaak toepast – denk maar aan zijn boek over Coetzee – omdat literatuur vaak dieper kan doordringen tot het amper of niet zegbare van menselijk gedrag. Wie vertrouwd is met het werk van Achterhuis zal ook vaak verwijzingen tegenkomen naar eigen werk. Ik denk dan bijvoorbeeld aan ‘Erfenis zonder testament’, ‘De kunst van het vreedzaam vechten’, ‘De utopie van de vrije markt’ en ‘Geloof in geweld’. Zo schrijft hij dat zijn studie ‘Met alle geweld’ ondenkbaar zou geweest zijn zonder zijn leeservaringen met het werk van Arendt. Vandaar dat de twee HA’s soms door elkaar lijken te lopen. ‘Ook wanneer ik als auteur uit mijzelf meen te spreken, hoor je soms op de achtergrond de stem van Hannah Arendt meeklinken. Op bepaalde punten valt mijn denken ongetwijfeld samen met dat van haar.’( p. 39) Paradijs en parelduiker Zoals het onbegonnen werk is gebleken voor Achterhuis om Arendt volledig te vatten, zo is het ook onbegonnen werk voor de recensent van ‘Ik wil begrijpen’ om alle elementen die Achterhuis ter sprake brengt in beeld te brengen. Vandaar dat ik me zal beperken tot enkele krachtlijnen die mij ten zeerste hebben geboeid bij lectuur van dit boek. Ik maak daarvoor een selectieve wandeling door de tekst. Ook AH (2) is natuurlijk beïnvloed door haar filosofische vriendschappen. Heidegger is er daar zeker één van, maar daar gaat Achterhuis grotendeels aan voorbij omdat daar al uitvoerig over geschreven is. Hij is immers op zoek naar ‘de onbekende Hannah Arendt’. Naast Günther Stern verwijst Achterhuis ook uitdrukkelijk naar haar vriendschap met haar tijdgenoot, de Duitse schrijver en criticus Walter Benjamin (1892-1940). Van Benjamin is de beroemde uitspraak: ‘Maar er waait een storm uit het paradijs die in zijn vleugels blijft hangen en die zo sterk is, dat de engel ze niet meer kan sluiten. De storm drijft hem onstuitbaar naar de toekomst, die hij de rug toekeert, terwijl de puinhoop vóór hem tot de hemel rijst. Wat wij de vooruitgang noemen, is deze storm.’ (p. 15) Deze zin is veelzeggend voor de marxistische geschiedenisopvatting van Benjamin. Er zit een messianistische benadering in vervat. Er is de begintijd van het paradijs, het verval in de vorm van de aardse geschiedenis, en een storm die ons vanuit het paradijs een onbekende toekomst inwaait. Walter Benjamin is een niet-classificeerbaar iemand. Daar zijn zowel Hannah Arendt als Susan Sontag als de samenstellers van de essaybundel ‘In het teken van Saturnus’ het met elkaar eens. (1) Zo noemen Dirk De Schutter en Remi Peeters, Arendt-kenners waarover Hans Achterhuis met veel respect spreekt, in hun inleiding Benjamin geen conservatieve, maar, integendeel ‘een revolutionaire melancholicus’. Waarschijnlijk typeert Hannah Arend hem nog het best wanneer zij schrijft ‘Walter Benjamin was misschien wel de meest zonderlinge marxist – en we weten hoeveel zonderlingen deze beweging voortgebracht heeft’. De Vlaamse filosoof Thomas Decreus draait die beroemde zin van Walter Benjamin echter om. Deze omkering is tevens de titel van zijn essay ‘Een paradijs waait uit de storm’. Er is geen paradijselijke begintijd en evenmin valt er een toekomst te verwachten waarin mens en maatschappij in volledige harmonie met zichzelf kunnen leven. De enige manier waarop we een glimp van een paradijs kunnen opvangen, is in en doorheen ons concreet, historische handelen. (2)Volgens Achterhuis is Arendt nooit verleid geweest door de toekomstbeloftes van het marxisme en ze geloofde in tegenstelling tot haar vriend Benjamin ook niet in een religieuze redding voor de mensheid. Toch is Arendt gefascineerd door een ander beeld dat zij van Walter Benjamin overneemt, namelijk het beeld van het ‘parelduiken’. ‘Zoals de parelduiker, die naar de bodem van de zee afdaalt, om in de diepte het rijke en zeldzame, de parels en de choralen, los te wrikken en als fragmenten naar boven te brengen, zo duikt Benjamin in de diepte van het verleden.’(3) Op zoek naar de verloren schat en dat is dan ook de titel geworden van hoofdstuk negen waarin Arendt terecht komt bij de Franse dichter en verzetsstrijder René Char die na de Tweede Wereldoorlog zijn ‘schat’ had verloren. Char schreef: ‘Als ik overleef, weet ik dat ik zal moeten breken met de geur van deze jaren vol betekenis, dat ik stilletjes afscheid moet nemen van mijn schat.’ Volgens Arendt was die schat de ontdekking van een nieuw soort vrijheid, met name het verzet tegen het nazisme. Politieke handelingen moeten volgens Arendt in verhalen via de herinnering ‘voltooid’ worden om voort te blijven bestaan. En dan komt mededenker Achterhuis op de proppen met Albert Camus, één van zijn favoriete auteurs, om de verloren schat van René Char beter te kunnen benaderen. Hij verwijst naar ‘Je me révolte, donc nous sommes’ in L’Homme révolté van Camus of zoals Hanna Arendt het uitdrukte: ‘Spontaan verzet plegen is uitdrukking geven aan het menselijk vermogen nee te zeggen tegen onrecht en ongelijkheid.’ Mensen die in opstand komen ontdekken een gezamenlijkheid, een nieuwe solidariteit. Ze delen met elkaar hun lief en leed, hun pijn en hun hoop. Daar in ons collectief bewustzijn ligt volgens Achterhuis de verloren schat. Daarmee zet hij zich tevens af tegen een vorm van cultuurpessimisme die hij bij Arendt onderscheidt en sluit hij meer aan bij de filosofe Joke Hermsen die stelt dat de ideeën over de geschiedenis van de verloren schat een aangrijpingspunt vormen om ‘een toekomst die nog niet gekomen is’ hoopvol tegemoet te treden.’ (p. 307) Hans Achterhuis en het utopisch denken Het is deze passage over ‘het paradijs, de verloren schat en het parelduiken’ dat het denken van de twee HA’s, mits enige nuances, complementair mag worden genoemd. In het omvangrijke oeuvre van Hans Achterhuis is immers veel aandacht voor de grote mogelijkheden, maar ook de grote gevaren die verbonden zijn aan het utopisch denken. Het is een thema dat hem al levenslang boeit. Dat begon eigenlijk al in 1975 met zijn boek ‘Filosofen van de derde wereld’ waarin de jonge Achterhuis, in overeenstemming met de toenmalige utopisch revolutionaire tijdgeest, portretten van o.a. Mao en Che Guevara schetste. Op latere leeftijd kwam hij hierop terug. In ‘De erfenis van de utopie (1998) en onrechtstreeks in ‘Met alle geweld’ (2008) nam hij afstand van wat hij toen de gevaarlijke utopische bevlogenheid noemde waardoor de utopie, zoals in de romans van Aldous Huxley (Brave New World) en George Orwell (‘1984’), tot een dystopie verworden. In ‘Utopie’ van 2006 sloeg Achterhuis een heel andere toon aan: hij constateerde dat, in tegenstelling tot zijn sombere voorspellingen, de utopische traditie nog steeds springlevend was. Hoewel Achterhuis theoretisch heel goed wist dat elke ideologie zichzelf als een onontkoombare en natuurlijke visie op de werkelijkheid presenteert – het is de bril die bijna iedereen draagt – gaf hij ruiterlijk toe, nogmaals, dat hij zich in een van zijn eerste boeken ‘De markt van welzijn en geluk’ (1979) deerlijk had vergist van vijand. Hij nam in dat werk niet de vrije markt op de korrel, maar wel het welzijnswerk. In zijn zeer succesvolle ‘De utopie van de vrije markt’ (2010) doet hij dat wel en zeer uitdrukkelijk. Hij constateert daarin dat steeds meer mensen ervan overtuigd zijn dat het neoliberalisme, ondanks de vele wetenschappelijke Nobelprijzen voor Chicago-economen als Friedrich von Hayek en Milton Friedman, toch vooral een ideologie is, een kapitalistische of, zoals Achterhuis het ook noemt, ‘de gerealiseerde utopie van de vrije markt’. Achterhuis verwerpt die ambitieuze maar gevaarlijke maatschappelijke macro-utopieën en pleit voor mini-utopieën, voor kleinschalige en partiële projecten die zich tussen staat en markt bewegen. Hij pleit ook voor ‘doendenken’, voor een direct maatschappelijk en politiek handelen dat in experimenten de aantrekkingskracht van een utopisch ideaal zichtbaar kan maken. Achterhuis breekt ook, zoals in zijn ‘Erfenis zonder testament, filosofische overwegingen bij de tien geboden’ een lans voor the reconquering of the commons want, zo eindigt hij zijn hoopvol boek: ‘De utopische meent is de aangewezen plek om de wereld een beetje beter te maken – met oog voor traditie, op lokaal niveau – en daarmee tegenwicht te bieden aan de alomtegenwoordige utopie van de vrije markt. Daar hebben we geen koning van Utopia voor nodig.’ (3) Boek zonder slotbeschouwing ‘Ik wil begrijpen’ heeft een open einde. De slotbeschouwing laat de auteur over aan de Amerikaanse historicus Timothy Snyder die in zijn On Tyranny ‘twintig lessen uit de twintigste eeuw’ presenteert. Zeker boeiend, maar ongewoon voor Achterhuis die daarmee volgens mij daarmee impliciet aangeeft dat hij nog lang niet klaar is om een afrondend geheel over die dekselse Hannah Arendt aan te bieden. Zijn ‘Ik wil begrijpen’ is echter nog steeds bezig en dat motto zal hem levenslang blijven uitdagen. (4) Het parelduiken in Arendts werk is zeker niet afgesloten, maar intussen heeft Achterhuis al heel wat elementen bij elkaar gebracht. Wordt vervolgd? Met Hanna Arendt ben je nooit klaar, maar met Hans Achterhuis ook niet. (1) Hannah Arendt/Susan Sontag, Walter Benjamin, In het teken van Saturnus, Octavo, Amsterdam, 2021 (2)Thomas Decreus, Een paradijs waait uit de storm, EPO, Berchem 2013 (3) Hans Achterhuis, Koning van Utopia, nieuw licht op het utopisch denken, Lemniscaat, 2016,p. 183 (4) Sommige recensenten zoals Arnold Heumakers vinden dat jammer. Ik niet. In NRC van 10 november schrijft hij onder de titel ‘Hannah Arendt was een omstreden denker, maar Hans Achterhuis is nog steeds verliefd op haar’, een recensie naar mijn smaak – un peu vilain – met veel meningen en weinig inhoud: ‘Verder bevat Ik wil begrijpen enkele niet zo heel erg interessante bijdragen over onder andere Arendts pleidooi voor het belang van feitelijke waarheid (een open deur), haar interesse voor verhalen (wie heeft die tegenwoordig niet) en haar waardering van de privésfeer (hooguit verrassend als je haar lofzangen kent op het politieke en dus per definitie publieke ‘handelen’). Wat jammer toch dat het Achterhuis nooit is gelukt zijn ‘grote veelomvattende studie over Arendt’ te schrijven, zoals hij in het voorwoord ruiterlijk toegeeft, want als vervanging stelt deze ‘verliefde’ potpourri toch een beetje teleur.’ Wel, wel… Uitpers, 16-12-2022 (Walter Lotens) |