|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
Vanaf ongeveer tweeënhalf jaar slaat de taalontwikkeling op hol
‘Ik moest alleen nog leren praten’
De taalontwikkeling van het kind, Annemarie Schaerlaekens, Noordhoff, 341 blz. Wie het voorrecht heeft om een kind te kunnen observeren dat opgroeit en taal leert gebruiken, vraagt zich zeker af: wat gebeurt er allemaal in die kleine hersentjes? ‘Papa zijn haar is versleten’ (Gerrit, 2 jaar 7 maanden) ‘Eerst vier ik mijn verjaardag met de vriendjes in de klas, en dan met de vriendjes die mensen zijn.’ (Timon, 3 jaar 11 maanden) ‘Ik ben een klimmerik.’ (= ik kan klimmen) (Janne, 3 jaar 2 maanden) ‘Maar toen ik nog in de buik van mama zat, toen wist ik al alles, ik moest alleen nog leren praten.’ (Hana, 5 jaar 10 maanden) Het lijkt alsof baby’s vanzelf leren praten. Maar hun ouders, vooral de moeder, nemen spontaan een houding aan die het kind op weg zet. Zo zullen ze al praten tegen het nog ongeboren kind. Tot in de baarmoeder dringen allerlei geluiden door. Het kind filtert daar de menselijke stem uit. Al heel snel na de geboorte zal het die herkennen. Menselijke spraak onderscheiden in de geluidensoep waar we allen in verkeren is de eerste stap naar het gebruik van taal. Moeders hebben ook een typische manier van praten tegen hun baby. Hun stem klinkt hoger, er komen veel herhalingen in voor en klanknabootsingen. Verzorgerstaal heet dat tegenwoordig: ‘zozo / de pamper is vuil / foei foei / vuile pamper / bah kaka (…) zo zie / nieuwe pamper / hoplala, nu mag ons Liesje mee / weer in de box’. Dat de baby daar op een leeftijd van zes maanden niets van snapt, speelt geen rol. Liesje leert hoe de taal van haar moeder klinkt. Is dat Nederlands, dan zal ze later Nederlands spreken; is dat Turks, dan spreekt ze later Turks. Japanse kinderen horen vóór hun eerste verjaardag een verschil tussen een l en een r; een vermogen dat kort daarna verdwijnt, omdat dat onderscheid voor het Japans geen rol speelt. Annemarie Schaerlaekens weet zo veel als er op dit ogenblik te weten is over taalontwikkeling. Tot haar emeritaat was ze hoogleraar kindertaal en taalontwikkelingsstoornissen aan de KULeuven. Ze schreef over haar vakgebied het referentiewerk De taalontwikkeling van het kind. De eerste editie dateert al van 1977. Hoog tijd voor een compleet herziene uitgave. Er zijn genoeg nieuwe inzichten, nieuwe onderzoeksmethoden en gelukkig voor de lezer ook veel nieuw voorbeeldmateriaal. Dat wordt nauwkeurig genoteerd en geanalyseerd, ook al gaat de woordenschatverwerving met vallen en opstaan. Zo beschrijft Schaerlaekens hoe Joke (14 maanden) met haar moeder eendjes gaat voeren bij een vijver. Moeder roept kwakkwak en de eendjes komen eraan. Op een keer zegt ook Joke met succes kwakkwak. En later doet ze hetzelfde tegen haar badeendje en tegen alle gevogelte. Nog later roept ze kwakkwak als ze de vijver naderen en op een bepaald ogenblik noemt ze alle plassen en vloeistoffen kwakkwak. Kantelmomenten In de taalontwikkeling van een kind zijn periodes aan te wijzen. Daar een leeftijd op plakken is gevaarlijk, want het ene kind ontwikkelt een bepaalde vaardigheid sneller dan het andere. Toch zijn er kantelmomenten. De overgang van brabbelen (herhaling van lettergrepen: babababa of didididi) naar het gebruik van woordjes met een betekenis, is zo’n kantelpunt. Kinderen die de betekenis van een woord ontdekt hebben, gaan dat woord ook heel veel gebruiken. Op dat ogenblik speelt de omgeving een grote rol. ‘Men schat dat een gemiddeld kind in een hoogopgeleid gezin op de leeftijd van vijf jaar zeven keer zoveel taal heeft gehoord als een kind uit een gezin waarvan de moeder minder lang naar school is gegaan’, schrijft Schaerlaekens. Die minder fortuinlijke kinderen hebben volgens sommige metingen slechts een vijfde van de woordenschat van kinderen uit hogere milieus. Of hoe sociale achterstand via taalachterstand bestendigd wordt. Vanaf ongeveer tweeënhalf jaar slaat de taalontwikkeling op hol, van het gebruik van uitdrukkingen, over de uitspraak van moeilijke (mede)klinkercombinaties, tot grammaticaal besef, zoals dat ik en mij hun eigen functie hebben. Op dat moment lijkt elk kind een taalgenie. Tussen twee en zes jaar breidt de actieve woordenschat van het kind uit, met een sprong rond de derde verjaardag. Recent onderzoek spreekt van 500 woorden op de tweede verjaardag, 1.000 woorden een jaar later en 3.000 op de vijfde verjaardag. Dat heeft veel te maken met de uitbreiding van de leefwereld van het kind als het voor de eerste keer naar school gaat. Wat het kind daar krijgt aan taalcontact, dikwijls doelbewust om de woordenschat te vergroten, heeft zeker zijn effect. Taal leren is natuurlijk meer dan woordjes begrijpen, kunnen uitspreken en in een zin gebruiken. Tot een echt gesprek komen of een verhaal vertellen met een structuur die de luisteraar kan volgen, is de laatste fase van de ontwikkeling. Doorgaans is het wachten tot het kind acht jaar voorbij is. De kinderen die dat echt onder de knie hebben, tonen ook hun vermogen om zich in te leven in de toehoorder. Een vaardigheid waar sommige volwassenen overigens nooit in zullen uitblinken. DS, 16-11-2016 (Ludo Permentier)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |