actualiteitsforums  

Ga Terug   actualiteitsforums > NASLAG > Sociaal-wetenschappelijke achtergronden
Gebruikersnaam
Wachtwoord
Home FORUMS Registreer Arcade Zoeken Posts van vandaag Markeer Forums als Gelezen

Antwoord
 
Onderwerp Opties Zoek in onderwerp Waardeer Onderwerp Weergave Modus
  #1  
Oud 21st April 2012, 18:04
Barst's Avatar
Barst Barst is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Jun 2004
Locatie: L'burg
Posts: 16,562
Post Alle macht in der daad aan het volk!

De Representatieve technocratie: democratie in de 21ste eeuw

Manu Claeys

Onze democratie vertoont slijtage. Voor een update is er nood aan een nieuw systeem van besluitvorming waarbij de representatieve en participatieve componenten als gelijkwaardig worden beschouwd. Waarbij politici en kiezers dus elkaars gelijke zijn, elke dag opnieuw. De vraag rijst: is een dergelijk systeem mogelijk? En hoe zou het er kunnen uitzien?


De gebruikelijke opvatting van democratische machtsuitoefening blijkt niet aangepast aan de huidige tijd. Ze dateert dan ook van de 18de eeuw, toen het begrip leiderschap werd gedemocratiseerd – de adellijke elite werd vervangen door een volksvertegenwoordigende elite – maar het tot stand komen van politieke beslissingen wezenlijk onveranderd bleef. Die besluitvorming gebeurt tot vandaag in beperkte kring, met het oog op particulier belang (herverkozen worden), gebaseerd op selectieve kennisfiltering en gestuurd van bovenaf (top-down). In de praktijk functioneert de volksvertegenwoordigende elite nog steeds als een aristocratie, zij het verkozen. Na verkiezingen belandt de politieke macht in handen van een relatief kleine groep mensen, die pas jaren later – bij de volgende verkiezingsronde – ter verantwoording wordt geroepen. Binnen die groep geldt de ijzeren wet van de oligarchie: de beslissingsmacht raakt verder geconcentreerd in een nog kleinere kring (partijleiding, regering, college, kabinettenwerkgroepen), wat gesloten en hiërarchische organisatievormen met zich meebrengt die erop toezien dat het partijpolitieke belang boven alle andere logica’s verheven blijft.

Dergelijke modus operandi botst met het democratische aanvoelen van de bevolking, met haar verlangen naar bestuurlijke efficiëntie en effectiviteit. In een vertegenwoordigende democratie duiden vrije burgers om de zoveel jaar de politieke elite aan, maar tussen twee verkiezingen door belanden ze zelf op een politiek zijspoor. Dat komt omdat hun democratische rechten – paradoxaal genoeg – in eerste instantie bestaan uit het periodieke afstaan van soevereiniteit en macht. Of zoals geschiedfilosoof Frank Ankersmit het ooit kernachtig uitdrukte: alle dagen slaaf, behalve op de verkiezingsdag (De Groene Amsterdammer, 19 mei 2010). Tezelfdertijd stellen we vast dat steeds meer relevante macht ontglipt aan de verkozen elite. Wetten, begrotingen en beleidsplannen worden gemaakt binnen het dwingende kader van regels opgelegd door hogere beleidsniveaus, normen afgedwongen door ngo’s en lobbygroepen, evoluties die ontstaan op de financiële markten, technologieën ontwikkeld door globale bedrijven, een wereldwijde concurrentie tussen werknemers, enzovoort. De economische globalisering maakt niet alleen de wereld kleiner, maar ook de manoeuvreerruimte van natiestaten en hun verkozenen.

Aan het begin van de 21ste eeuw ervaren burgers in vertegenwoordigende democratieën een dubbel politiek onvermogen. Hun verkozen elite opereert in een gedateerd werkkader dat partijpolitieke logica laat voorgaan op bestuurlijke slagkracht en innovatie. Politicologen hebben het in dat verband over de kloof tussen de burger en de politiek. Burgers die zich wat sterker uitdrukken, wijzen op politieke spelletjes, profileringsdrang, achterkamerpolitiek of verborgen agenda’s. Vertegenwoordigd voelen ze zich niet. Bovendien constateren die burgers dat de verkozen elite steeds uitdrukkelijker wordt geflankeerd door schaduwmachten in binnen- en buitenland; op die machten hebben zij als kiezer al helemaal geen greep.

De politieke wereld worstelt navenant met een betekenisvol geloofwaardigheidsprobleem. Volgens de meest recente peiling van het onderzoeksbureau GfK heeft amper 17,2 procent van de Belgen nog vertrouwen in politici. Een derde van de ondervraagden zou thuis blijven van de verkiezingen mocht de stemplicht worden afgeschaft. Politicoloog John Keane heeft het over het ‘principe van teleurstelling’ dat gecodeerd zit in de praktijk van de representatieve democratie: we sturen steeds andere mensen het politieke veld op in de hoop dat ze het beter zullen doen dan hun voorgangers. Stukje bij beetje, jaar na jaar, verliest onze democratie zo legitimiteit (KEANE, 2009).

Vorig jaar noemde voormalig premier Jean-Luc Dehaene de houdbaarheidsdatum van de parlementaire democratie overschreden: “De parlementaire democratie is ontstaan als antwoord op de industriële samenleving, terwijl we geëvolueerd zijn naar een globale informatiemaatschappij. De achttiende-eeuwse invulling van de verticaal gestructureerde, bevoogdende natiestaat, het machtige middenveld en ook van de politieke partijen, past daar niet meer in” (De Morgen, 1 juni 2011).


It’s the democracy, stupid

Het is vreemd dat de politieke wereld vrijwel apathisch reageert op het geringe vertrouwendat ze geniet en dat zij niet haastig en intensief werk maakt van het heruitvinden van de democratie. Alsof er onvoldoende op het spel staat. Tegelijk is dit ook niet vreemd, want elites zijn geneigd het systeem waarin ze opereren in stand te houden. Relevante democratische innovatie zal niet uit politieke hoek komen. Uit welke hoek dan wel? Uit die van diverse protestbewegingen die sinds het einde van de jaren negentig op straat komen, wijzend op systeemfouten? Zij eisen structurele verandering, maar hebben het daarbij in eerste instantie over het economische stelsel. Als noodkreet is hun signaal relevant, de analyses zijn vaak intelligent, de acties creëren mee de context voor verandering. Maar hun maatschappijkritiek weerklinkt al lange tijd, zonder dat ze de verhoopte koerswijziging brengt. Voor de verlangde structurele verandering is meer nodig dan alleen kritiek op het financiële systeem of het kapitalisme. Om alternatieven voor gangbare economische, sociale en ecologische praktijken voldoende kansen te geven, moeten burgers ook voldoende greep hebben op de politieke besluitvorming, op de democratie dus – wat nu niet het geval is.

Maatschappelijk protest zonder politieke instellingen die daarmee aan de slag kunnen (willen, mogen), verwordt tot een futloos ritueel. Nog anders gesteld: verandering vorm geven is een taak die je niet aan een elite delegeert, want dan bekom je net het omgekeerde. “We are the 99 %”, riepen zij die Wall Street bezetten. Hun protesten raakten een gevoelige snaar. Ze waren bij de tijd, meldden de media. Ze hadden draagvlak (gezien de financiële crisis). Topeconomen onderschreven hun vertoog. Politici betuigden hun steun. Maar dan viel het stil, omdat de politieke logica van de verkozen elite nu eenmaal weinig ruimte biedt voor ‘change’.Nog meer dan elders vallen in de VS de 1 % en de politieke elite structureel samen. Wie over onvoldoende middelen beschikt, raakt er niet verkozen. In Europa is de greep van het bedrijfsleven op de politiek minder groot, maar ook hier heerst een kloof tussen de wetmatigheden van de bestuurlijke elite en de verwachtingen van de bevolking. Het instrument van periodieke verkiezingen blijkt steeds minder toereikend om dat spagaat weg te werken. Meer nog: net onze huidige invulling van democratie leidt onvermijdelijk tot die split. Ze creëert een permanent democratisch conflict tussen de oligarchie en de massa, in die mate zelfs dat beide groepen elkaar finaal gaan wantrouwen. Het volk is te dom om te beslissen, menen de politici, want het is allemaal erg ingewikkeld. Ze luisteren niet naar ons en doen toch wat ze willen, zeggen burgers die afhaken.

Het wegwerken van dit democratische conflict veronderstelt een andersoortige organisatie van de politieke besluitvorming. De praxis van de democratie dient aangepast aan de 21ste eeuw, aan nieuwe uitdagingen en nieuwe mogelijkheden. Dat proces van aanpassen is al aan de gang. We verkeren in een lange overgangsfase tussen de oude orde en een nieuwe democratie. De contouren van die nieuwe democratie tekenen zich al enige tijd af. “Op elk gebied zijn we getuige van een verschuiving van de macht van de enkelen aan de top naar de velen aan de basis”, noteerde Fareed Zakaria tien jaar geleden in De toekomst van vrijheid (ZAKARIA, 2003). “Hiërarchieën storten in, gesloten systemen worden opengebroken en de druk die door het grote publiek wordt uitgeoefend, geeft nu de sterkste impuls aan maatschappelijke veranderingen.”

Ook het gesloten systeem ‘overheid’ wordt stilaan opengebroken. Burgers eisen inspraak, wat onvermijdelijk ook meer politieke transparantie met zich meebrengt. Sinds de jaren zeventig al wordt de representatieve democratie verfijnd met een participatieve democratie. Er kwamen ook wetten op openbaarheid van bestuur. De praktijk leert echter dat de participatieve democratie een ondergeschoven kind blijft. De burger mag even de neus aan het venster steken, maar wanneer het erop aankomt domineert altijd weer de politieke logica. De participatieve democratie fungeert als onderdeel van de representatieve democratie, maar raakt niet verankerd als cruciale factor in de besluitvorming. In de ogen van de elite blijft ze de mindere component: nuttig om een draagvlak te zoeken voor beslissingen, maar niet bruikbaar als vormgever van het beleid. Dat laatste blijft het prerogatief van de verkozen elite.

De participatieve democratie betekent een stap vooruit, maar in haar huidige vorm volstaat ze niet om het democratische conflict tussen de verkozen elite en de burgermaatschappij te ontmijnen. Ze bracht geen nieuwe machtsdeling die het gevoel van verlies aan soevereiniteit bij de burger ongedaan maakte. Voor een daadwerkelijke democratisering van de democratie is er nood aan een systeem van besluitvorming waarbij de representatieve en participatieve componenten als gelijkwaardig worden beschouwd. De vraag rijst: is een dergelijk systeem mogelijk? En hoe zou het er kunnen uitzien?


Technocratie en partijpolitiek

Bij de klassieke kenmerken van een democratie hoort behalve de volksvertegenwoordiging ook de scheiding der machten. Een getrapt systeem van machten – wetgevend, uitvoerend, rechterlijk – moet in principe onderlinge controle garanderen bij de uitoefening van de macht. In principe, want in werkelijkheid blijkt die scheiding der machten al evengoed een mythe bij de huidige invulling van democratieën, en opnieuw is dit een gevolg van de reeds vermelde ijzeren wet van de oligarchie. Zoals in vele democratieën valt in België die oligarchie uiteindelijk samen met de partijleidingen. Na elke verkiezing is het de top van de meerderheidspartijen die een formeel bestuursakkoord onderhandelt en informele afspraken tussen de partijen vastlegt. Die top bepaalt verder ook wie in de regering zal zetelen. Binnen die regering heerst vervolgens de partijpolitieke logica: elke beslissing wordt op haar partijpolitieke merites afgewogen. Op het einde van de rit moeten de partijen sterker uit de regeerperiode komen; er moet electoraal gescoord worden. Wie bij de behandeling van concrete dossiers om inhoudelijke redenen, en geruggensteund door onderzoek, wil afwijken van de partijpolitieke logica, wordt teruggefloten – ook als dat ten koste gaat van de kwaliteit van de beslissing.

A fortiori geldt de partijdiscipline voor de parlementsleden van meerderheidspartijen. Voor hen is de wil van de regeringstop en de partijleiding wet. Van een scheiding der machten is bijgevolg geen sprake. Parlementsleden van de meerderheid worden herleid tot jaknikkers die moeten garanderen dat het bestuur niet in gevaar komt. Wie zich aan dissident stemgedrag waagt, riskeert degradatie op de lijst voor de volgende verkiezingsronde. Wisselmeerderheden zijn onbestaand in onze parlementen. Deze context maakt van parlementaire debatten steriele rituelen: het eindresultaat ligt telkens weer bij voorbaat vast. Niet de houdbaarheidsdatum van de parlementaire democratie is overschreden, zoals Dehaene suggereert, maar wel die van partijpolitiek gestuurde regeringen. De partijpolitisering van de uitvoerende macht leidt onvermijdelijk tot het uitschakelen van de controlefunctie binnen het parlement. Deze uitholling van de scheiding der machten leidt tot de almacht van regeringsdemocratieën. Daardoor ontstaat uiteindelijk een nietparlementaire democratie. Het wezen van de democratie wordt daarmee opgeheven. Zolang de partijstrategische allianties tussen regering en parlement niet worden doorgeknipt, zal het parlement zijn taak als effectief controleorgaan nooit kunnen opnemen. Of omgekeerd: zolang het parlement toestaat dat regeringen voortkomen uit de eigen rang, zal het zichzelf telkens weer overbodig maken.

We mogen gewagen van een constructiefout in de democratie, die verhindert dat parlement en regering elk hun eigen rol spelen. Door die constructiefout vervalt niet alleen de controlefunctie van het parlement, maar wordt het parlement ook de flexibiliteit ontnomen om – onafhankelijk van de regering en voorbij de marsorders van partijhoofdkwartieren – in te spelen op nieuwe maatschappelijke vragen en ontwikkelingen. De houdgreep van regeringen op parlementen versterkt zo nog de gegroeide vervreemding tussen de bevolking en haar vertegenwoordigers. Voldoende redenen dus om de functie van parlementslid te herwaarderen. Als plek bij uitstek voor het democratische debat moet het parlement weer alle ruimte krijgen voor vrije discussies. De waarde van argumenten, visies en analyses wordt daarbij niet langer bepaald door partijbelangen binnen de regering, wel door de partijpolitiek in de ideologische betekenis. Niet de woordvoerders van de regering moeten in het parlement zetelen, wel de vertegenwoordigers van het volk – een principe dat we in de loop der jaren lichtvaardig hebben losgelaten.


In de praktijk betekent dit principe dat het parlement vertolkt wat buiten leeft, niet wat in een regering omgaat. Bij dat vertolken horen intellectuele analyses maar ook verontwaardiging. Eenparlement dat de dynamiek van de maatschappij volgt (niet die van partijstrategische manoeuvres voor of tegen een regering), zal ook meer open staan voor politieke vernieuwing, wat het imago van partijpolitiek ten goede kan komen. Bij de bevolking ligt het vertrouwen in politieke partijen inmiddels nog lager dan dat in politici.

Partijpolitiek, ideologie en electorale afwegingen horen bij de goede werking van een parlement dat vrijelijk het maatschappelijk debat voert. Een regering zoekt daarentegen beleidsmatige consensus. Ideologieën blijken daarbij steevast te grofkorrelig. Uitvoerende machten hebben meer baat bij een technocratische attitude, d.w.z. zakelijk, pragmatisch, vakbekwaam, objectiverend. Onpartijdig, in de mate van het mogelijke. Dat geldt evenzeer voor elk individueel lid van een regering. Vandaag willen ministers op het einde van de legislatuur electoraal beter scoren dan de collega’s. Politiek is een nulsomspel: er zijn altijd politieke winnaars en verliezers. Die gedachte primeert bij elke regeringsbeslissing. Bevorderlijk voor de besluitvorming is die permanente strijd tussen collega-beheerders allerminst. Meer dan eens leidt ze tot het laten doorwegen van partijpolitieke logica, incluis het vasthouden aan verkeerde beslissingen en het verdoezelen van werkelijke motieven. Om de doelmatigheid van een bestuur te verhogen is het dus van belang de factor ‘partijpolitieke reflex’ zo maximaal mogelijk uit de actor ‘bestuurder’ weg te halen. Dit houdt in dat regerings-en collegeleden idealiter niet langer uit het parlement of de gemeenteraad voortkomen, dat de evidentie van doorstroming verdwijnt. Een werkelijke scheiding tussen parlement en bestuur moet in twee richtingen werken, anders blijft de bevoogding.

Politieke besturen of bestuurders die expliciet niet aan partijpolitiek willen doen: we zien ze steeds vaker opduiken. De Europese Commissie is hiervan wellicht het belangrijkste voorbeeld. De commissarissen worden niet verkozen. Allen hebben ze wel een partijpolitiek verleden, maar ze worden voorgedragen namens een volledige regering. Vooraleer ze aan de slag kunnen worden de kandidaat-commissarissen in een hoorzitting van het Europese parlement inhoudelijk ‘gewogen’ op vakbekwaamheid en bestuurlijke capaciteiten, waarna dat parlement een advies formuleert. Wie onderuit gaat tijdens de hoorzitting, komt niet in de Commissie. Na beëdiging opereert de Commissie op technocratische wijze. Dat wordt haar soms verweten, maar die wijze verhoogt wel de rol van expertise en transparantie bij de besluitvoering. De cultuur van groenboeken, impactanalyses, effectenrapporten en roadmaps komt van Europa, niet van nationale overheden.

Ook opvallend: de depolitisering van de Commissie leidt tot een cultuur van wisselmeerderheden in het Europese parlement. Om een voorstel goedgekeurd te krijgen, moet je er actief medestanders zoeken, zoals in het Amerikaanse parlement, dat zich eveneens geplaatst ziet tegenover een regering van experten met eventuele partij-affiliatie. Een Italiaanse eurocommissaris zetelde ooit in opdracht van achtereenvolgens een centrumrechtse en een centrumlinkse regering. Hij leidt nu een Italiaanse technocratenregering bevolkt met niet-politici. De premier beloofde dat hij en zijn ministers aan het eind van de legislatuur geen kandidaat zouden zijn bij de verkiezingen. Hun programma kreeg het vertrouwen van het parlement. Als ‘semi-failed state’ (corruptie, maffia, mediamonopolie, belastingontduiking, …) was Italië toe aan een technocratenaanpak. De partijpolitisering van de twee-eenheid regering/parlement had de democratische instellingen te ver uitgehold. Eenzelfde verhaal in Griekenland, waar statistische fraude, fiscale privileges, corruptie en budgettaire nonchalance te lang toegedekt werden door dezelfde twee-eenheid. Het controleorgaan parlement was ook daar tandeloos geworden.

In de grootste stad van Vlaanderen kwam in 2006 een burgemeesterskandidaat op die zich partijloos profileerde. Op de lijstplaatsen vlak na hem stonden twee niet-politici uit het middenveld. Ze werden allebei schepen. Eén van beiden zei eind vorig jaar dat ze nog steeds worstelde met haar statuut en niet aan partijpolitiek wilde doen. Een stad technocratisch besturen is echter nog geen optie in Vlaanderen. Met als gevolg dat de Antwerpse gemeenteraad er – net als het parlement – voor spek en bonen bijzit. De partijdiscipline heerst. Ook in de relatie met het Vlaamse bestuurlijke niveau gaat de partijlogica vaak voor op het inhoudelijke debat. In het Oosterweeldossier dicteert de Vlaamse regering de wet. Toen de burgemeester kritische vragen stelde, dreigde men met gevolgen voor zijn partij binnen de regering. Dat hield de rangen netjes gesloten.


De representatieve technocratie

Technocratische besturen draaien op vakbekwaamheid in plaats van op partijpolitieke gezindheid. Maar ook keuzes en beslissingen van zogenaamde zakenkabinetten zijn niet waardevrij. Het democratisch verkozen parlement moet daarom zijn centrale plek behouden als scharnier tussen de bevolking en het bestuur. Het is het vrije, wetgevende parlement dat de regering en haar leden aanstelt, controleert, vordert en – bij zwaarwichtige fouten – afzet. Ontvoogd van partijgebonden regeringstrouw kan het kritiek leveren, echte debatten voeren en voluit kansen gunnen aan een discours dat regeringen niet welgevallig is.

De depolitisering van het regeringsniveau creëert het kader om de bevolking nog op een tweede manier te laten vertegenwoordigen. Omdat niet langer partijpolitieke belangen en een gesloten, hiërarchisch proces doorwegen, kan de expertise van een steeds beter geschoolde en mondiger burgermaatschappij rechtstreeks worden geïntegreerd in de politieke beluitvorming. Dat trookt met de werking van de globale informatiemaatschappij waar Dehaene naar verwees en die hij plaatste tegenover de “achttiende-eeuwse invulling van de verticaal gestructureerde, bevoogdende natiestaat”.

We zijn inmiddels in de 21ste eeuw beland. Droegen de audiovisuele communicatietechnieken van de vorige eeuw (radio, televisie, film) nog bij tot een versterking van centralisme, hiërarchie of verticaliteit in de machtsvorming, dan geldt nu het omgekeerde. De digitale informatierevolutie maakt centrale beheersing van kennis onmogelijk. Ze stimuleert net een brede, zelfs ongebreidelde ontsluiting en overdracht van informatie. De burgermaatschappij doet er haar profijt mee: ‘herverdeling van kennis’ zorgt voor nieuwe vormen van engagement, participatie en weerbaarheid. In het bedrijfsleven is het besef inmiddels doorgedrongen dat gedeelde kennis vernieuwend denken stimuleert en betere resultaten levert. Vorige eeuw was ‘gesloten innovatie’ nog het businessmodel: nieuwe producten en diensten werden binnen het bedrijf ontwikkeld. Vandaag onderkennen bedrijven dat de meeste kennis zich buiten het bedrijf bevindt en dat het verstandig is om daar ook naar te handelen door actief kennisdeling en open besluitvorming na te streven.

Ook op het politieke niveau is het model waarbij een beperkte groep mensen beleidsplannen uittekent achterhaald. Je krijgt een ‘dom’ beleid, wanneer je alleen maar een beroep doet op de klassieke experts binnen kabinetten, administraties en overheidsbedrijven. In een dergelijk gesloten proces wordt immers heel wat relevante expertise en kennis uit de maatschappij niet aangeboord. Open innovatie is het tegendeel van de selectieve kennisfiltering die heerst binnen oude bedrijfsculturen of partijpolitiek gestuurde regeringen. Ze vloeit voort uit nieuwe paradigma’s die eigen zijn aan de informatierevolutie die we beleven. Partijpolitiek functionerende regeringen hebben het per definitie moeilijk met open besluitvormingsprocessen; ze riskeren scenario’s waarbij gemaakte politieke afspraken haaks blijken te staan op inzichten geformuleerd tijdens inspraakverlening. Maar voor bijdetijdse technocratische besturen zijn open processen net welgekomen, omdat ze het belang van brede expertise onderschrijven.

Moderne technocratieën zijn daarom de plek bij uitstek om burgers actief bij de beleidsvorming te betrekken en vormen van interactieve democratie te ontwikkelen. Binnen de technocratie is geen plaats voor nachtelijke marathons van onderhandelaars die “meer lijken op politietechnieken om verdachten te doen doorslaan dan op een verstandig beheer van de staatszaken” (GERLACHE in De Morgen, 18 november 2011). Wel voor burgerfora, delibererende raden of focusgroepen waar coproducties tot stand komen van bestuurders en burgers. Voor een G1000 dus, een Danish Board of Technology of een Committee for the Future (Finland), waar beraadslaging onder burgers als onderdeel wordt gezien van de politieke besluitvorming. Of het nu om grote thema’s gaat of concrete projecten. Dergelijke processen bevorderen op hun beurt weer de transparantie van de besluitvorming. Want inspraakverlening werkt in twee richtingen: wie input wil van bevraagden, moet eerst intenties, ambities en mogelijke plannen bekend maken. Politieke besluitvorming vertrekt nooit van een leeg blad.

Zakenkabinetten zouden een bedreiging vormen voor de politieke democratie. Maar is dat wel zo? Alles hangt af van het institutionele kader waarbinnen ze functioneren. Vandaag stellen we vast dat net de huidige besturen en parlementen – door hun partijpolitieke verwevenheid – het draagvlak voor de democratie uithollen en de slagkracht ervan verminderen. Technocratische besturen staan toe dat de burger opnieuw een meer centrale rol krijgt in de democratie. Binnen die technocratie participeert de bevolking tweemaal en op twee manieren. Op regelmatige tijdstippen kiest ze een werkelijk vrij parlement dat de belangen van de bevolking behartigt via representatie. Tussen die tijdstippen participeert ze rechtstreeks, zelf en in dialoog met bestuurders binnen intelligent uitgewerkte inspraakprocedures. Want het langdurig afstaan van politieke macht aan een elite is niet meer van deze tijd.

Representatie en participatie vullen mekaar hier aan, ze werken complementair en onderling versterkend in hun relatie met het technocratische bestuur. De rol van het parlement is daarbij niet gering. Politieke partijen zien toe op de transparantie en de toegankelijkheid van het participatieve proces. Het is ook aan het parlement om te debatteren over de inhoud ervan en erover te waken dat er effectief iets gebeurt met de resultaten van dit proces. In de representatieve technocratie is de bevolking tweemaal vertegenwoordigd, telkens op een andere manier en met andere doelstellingen. Eén keer in het parlement (representatie), één keer door zichzelf (participatie). Het zakenkabinet zit dus dubbel ingebed, waardoor alle macht daadwerkelijk, metterdaad en meer dan voorheen bij het volk ligt.

Referenties

KEANE, J. (2009). The life and death of democracy. New York: W.W. Norton & Co.

ZAKARIA, F. (2003). De toekomst van vrijheid: de paradoxen en schaduwzijden van democratie. Amsterdam: Contact.


Vlaams Tijdschrift voor Overheidsmanagement 1 (2012), 10-16.
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB

Laatst aangepast door Barst : 21st April 2012 om 18:52.
Met citaat antwoorden
Antwoord


Onderwerp Opties Zoek in onderwerp
Zoek in onderwerp:

Uitgebreid Zoeken
Weergave Modus Stem op dit onderwerp:
Stem op dit onderwerp::

Posting Regels
Je mag niet nieuwe onderwerpen maken
Je mag niet reageren op posts
Je mag niet bijlagen posten
Je mag niet jouw posts bewerken

vB code is Aan
Smilies zijn Aan
[IMG] code is Aan
HTML code is Uit
Forumsprong



Alle tijden zijn GMT +2. De tijd is nu 03:57.


Powered by: vBulletin Version 3.0.6
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.