|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
Pasen, of de bevlezing der lichamen
De dood heeft niet het laatste woord
Rik Torfs ‘Geloof ikzelf in de verrijzenis? Ja, maar zeker ben ik natuurlijk niet.' RIK TORFS wíl niet alleen in verrijzenis geloven. Hij voert ook aan hoe van zijn studie in de jaren zeventig tot vandaag een lijn loopt waarlangs dat geloof heeft standgehouden. Januari 1979. We zaten in het laatste jaar rechten en hadden elke vrijdagochtend college over God. Op een dag sneed professor Herman-Emiel Mertens het paasgeloof aan. De verrijzenis van Christus en onze eigen opstanding. Mertens was een fijnbesnaarde man met zilvergrijze haren. Prachtige dictie. Alles was taal. We luisterden gespannen. ‘De dood heeft niet het laatste woord', zei de hoogleraar. Een student stond recht. Hij wilde duidelijkheid. Of de professor de verrijzenis concreter kon beschrijven? Pats, de betovering die over de zaal hing was verbroken. Mertens reageerde geïrriteerd: ‘Als u wil geloven in de bevlezing der lichamen, moet u dat vooral doen.' De toekomstige rechtsgeleerde zweeg. Vernederd. Er ontstond geroezemoes in de zaal. Zelf voelde ik mij kokhalzen. De bevlezing. Een woord dat ik tot dan toe nooit had gehoord en dat enkel horror suggereerde. Graven breken open, uit kisten stappen skeletten die zich moeizaam bij elkaar houden, aan hun botten hecht zich weerom het vlees – maar hoe? – dat na de dood was weggerot of verslonden door de wormen. En ik dacht: als het op die manier moet, is verrijzen geen pretje. Het tekortschieten van taal De scène typeert de sfeer in de late jaren zeventig. De opstanding der doden, met veel vertoon en drama, in de stijl van Jeroen Bosch of Michelangelo, was niet langer geloofwaardig. Geen theoloog die het waagde haar te verdedigen. In plaats van de plastische voorstellingen uit de middeleeuwen en de renaissance, kwam taal. ‘De dood heeft niet het laatste woord.' Goed. Maar wie of wat dan wel? Wat mogen wij verwachten? Dat wilden veel mensen die de oude theorieën hadden opgegeven en er nieuwe zochten graag weten. Op dat verlangen gingen de godgeleerden die elk jaar met Pasen in De Standaard een stukje schreven niet in. Ze zegden alleen dat wetenschappelijke en religieuze taal van elkaar verschillen. Dat was juist, maar te weinig. Daardoor ontstond de treurig stemmende indruk dat, anders dan over wetenschap, over religie geen gesprek mogelijk is. Pasen werd een te mijden onderwerp. Stilaan lieten mannelijke theologen het onderwerp aan vrouwen over. Die wezen erop dat het vrouwen waren die de derde dag na Christus' dood zijn graf bezochten. En dan? Wat zegt dat over de verrijzenis zelf? Samengevat: van een heel concrete verrijzenis belandden we in een heel abstracte. Die kon op terechte schroom wijzen, maar ook op oprukkend ongeloof. Dat laatste verspreidde zich alom in Vlaanderen en liet een spiegelbeeld van het verzwonden geloof zien. Dat was heel concreet en primitief. Er bleken praktische bezwaren tegen de verrijzenis te bestaan. Hoe kom ik terug, als jonge knaap, als man in de kracht van mijn leven, als incontinente ouderling? Er was ook plaatsgebrek in de hemel. Hoe raken al die mensen naar binnen? De manier waarop iemand zijn ongeloof belijdt, zegt alles over hoe hij vroeger geloofde. De vraag stellen is niet ze beantwoorden Bestaan er sluitende wetenschappelijke argumenten tegen de verrijzenis? Neen, maar argumenten vóór zijn er evenmin. Er is alleen de zekerheid van de vraag, in de lijn van de Franse filosoof Jean-Luc Marion (°1946). Zekerheid is niet alleen in exacte wetenschappen te vinden. Ook een vraag kan die bieden, zolang we helder kunnen uitleggen hoe en waarom ze voor altijd een vraag zal blijven. Daarom houdt de godsvraag stand tegenover de kritiek dat de onmogelijkheid om God te ervaren erop wijst dat hij niet bestaat. Want alles wat met God te maken heeft, is voor de mens per definitie onbereikbaar. Hij zei het hard die vrijdagochtend en argumenteerde zijn stelling te weinig, maar inhoudelijk had Mertens gelijk toen hij zich verzette tegen een concrete beschrijving van de opstanding. De bevlezing van de lichamen is niet alleen onappetijtelijk, ze is ook ongeloofwaardig. Spreken over God betekent in de eerste plaats: toegeven dat we niets over hem weten of kunnen weten. Wat dan weer geen reden is om te zwijgen. Want één ding geloof ik vast: met Pasen zijn we lang niet klaar. Wat na de dood komt, blijft voor de meeste mensen een belangrijke vraag. Hoogstens voelen ze er een lichte gêne bij. Het klinkt cool als je kunt zeggen dat je er sinds je puberteit helemaal uit bent en dat de dood het einde is. Zelf moet ik bekennen dat de vraag mij nog altijd bezighoudt. Paulus schreef: ‘Als Christus niet is verrezen, is onze prediking een verzinsel en uw geloof zonder grond.' Vele theologen nemen die woorden vandaag niet graag voor hun rekening. Geloof moet hier en nu gebeuren, klinkt het. Niet te veel mikken op later. Nochtans, als ik mijn hart volg, geef ik Paulus gelijk. Je kunt Pasen dermate vanzelfsprekend en binnenswerelds interpreteren, gericht op heil en geluk op aarde, dat een mens van goede wil het recht verliest om ongelovig te zijn. Dat is niet fair. Dus ja, Paulus heeft gelijk, zonder verrijzenis is het geloof leeg. Van Thomas tot Proust Maar wie wil geloven heeft verduiveld weinig in handen. Er is het lege graf. Er zijn de verschijningsverhalen, waaruit openheid voor transcendentie blijkt. Thomas troost mij het meest. Die kon, anders dan de andere apostelen, enkel in de verrijzenis geloven als hij met zijn vingers mocht voelen waar precies de spijkers de handen van Christus hadden doorboord, en als hij tastend in diens zij het door de lanssteek gemaakte gat kon vinden. De hedendaagse mens heeft sympathie voor Thomas. Zijn houding is kritisch. Eerst zien en dan geloven. De triomf van de wetenschap. Velen herkennen zich daarin. Voor mij schuilt de schoonheid van het verhaal elders. Thomas aanvaardt dat Christus stierf aan het kruis. Dat doet hij terecht. De verrijzenis sluit hij niet geheel uit. Maar als Christus verrees, dan wel met behoud van de wonden die hij hangend aan het kruis opliep. Dat is een buitengewoon spannende gedachte. Thomas vindt de verrijzenis minder onwaarschijnlijk dan de genezing van de opgelopen wonden. Daarmee bewijst hij dat het voor een mens onmogelijk is zich de opstanding op een geloofwaardige, van onnozelheid ontdane manier voor te stellen. Net als onze tijdgenoten stort Thomas zich op technische aspecten. Die houding troost, omdat zij de grenzen van de rede prachtig illustreert. Geloof ikzelf in de verrijzenis? Ja, maar zeker ben ik natuurlijk niet. Filosofie of theologie helpen mij nauwelijks. Wel de kunst, die nooit over verrijzenis spreekt, maar haar soms laat zien. Of toch een voorafspiegeling van wat ze zou kunnen zijn. In Contre Sainte-Beuve beschrijft Marcel Proust (1871-1922) hoe hij tijdens een wandeling met vrienden een geplaveide binnenplaats overstak. Plotseling stond hij stil in het midden ervan, bij het zien van de oneffen, glimmende stenen die hem omringden. Zijn vrienden liet hij gaan. Alleen achtergebleven overweldigde hem langzaam een gevoel van geluk. De terugkeer van voetstappen die hij lang geleden zette in het baptisterium van San Marco in Venetië. Proust noemt dit gevoel résurrection. Bij die verrijzenis is de herinnering van de ervaring zuiverder dan de ervaring zelf, want die was vluchtig, verdween tussen de terloopsheid van andere gewaarwordingen. En dan schrijft Proust: ‘Niet alleen is het verstand van geen nut bij dit soort verrijzenissen, bovendien worden zulke momenten van het verleden alleen zichtbaar in voorwerpen waarin het verstand nooit heeft geprobeerd hen op te sluiten.' Misschien verrijzen we niet. Maar doen we het wel, wat ik hoop, dan helemaal anders dan we denken. DS, 07-04-2012 (Rik Torfs)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |