![]() |
#1
|
||||
|
||||
![]() Verloren droom
Geef elke dag de kans om de mooiste van je leven te worden, schreef Mark Twain. Elke dag? Vandaag lukt het mij nooit, voel ik meteen als ik door de verlaten universitaire gebouwen dwaal. Als vertrekken leeg zijn, zien brandblusapparaten er reusachtig uit. Merk ik nu pas. Eenenveertig mondelinge examens staan mij te wachten. Om half negen betreed ik het examenlokaal, wetend dat alles pas rond zeven uur in de avond volbracht zal zijn. Wat een bloedarmoedige dag. Donker blijft het niet, licht wordt het evenmin. Het is alsof er een laken over de wereld hangt, een laken dat de dood van het daglicht scheidt, het filtert. Maar goed. Geen flauwe sentimenten. Laten we beginnen. De eerste studente nadert onverschrokken het wankele tafeltje waarachter ik plaats heb genomen. Ze aarzelt een oogwenk vooraleer ze zitten gaat. Ze komt uit Rome en heeft pittige ogen die niet passen bij de vreugdeloze meubelen die haar omringen. Ik verzoek haar de eerste vraag te beantwoorden. Meteen verliest ze haar onbevangenheid. Ze slaat haar blik neder, begint met een ontroerend accent een zorgvuldig voorbereide tekst af te lezen. Een examen afleggen is een gebed prevelen, zo blijkt weer: je hoopt dat je de waarheid vertelt, maar daarover nadenken doe je zelden. Studenten komen en gaan. Ondertussen vult mijn hart zich met heimwee. 'Waar kom je vandaan?', vraag ik altijd maar. De studenten noemen plekken waar ik ooit gelukkig ben geweest. Baia Mare, Roemenië. Dat was in 1984. Göttingen, waar is de tijd, ik denk meteen aan het liedje van Barbara, '“il était une fois, commence ŕ Göttingen'. Ely, Minnesota, 1999. Ik was jong op dat moment. Ik voelde mij als een vis in het water aan de universiteit, die toen vrijer was, minder bureaucratisch, minder wantrouwig, slimmer dan vandaag. Een lichte somberheid maakt zich van mij meester. Ze verlaat mij niet wanneer ik, na gedane arbeid, langs de huizen van de Tiensestraat scheer. In gedachten verzonken. En plotseling, zie hoe hij opduikt uit het duister, kruis ik Johan. Ooit een klasgenoot. Nu priester. Liever had ik hem niet gezien, maar ik kan niet anders kan dan hem uitnodigen voor een glas in café Universum. 'Léonard', zucht hij even later, terwijl hij met onthechte blik naar zijn tripel kijkt. 'Léonard. Had jij ooit gedacht dat hij aartsbisschop zou worden?' Ik zwijg. 'Hoe oud zijn wij nu? 53? Ik dacht vroeger: de kerk is er voor iedereen. Een open huis. Make love, not war. Herinner je je die hangertjes met het vredesteken nog?' Ja. Ze waren afschuwelijk. Nu ze in de nevel van de tijd zijn verdwenen, worden ze mooi. 'Hij heeft ons de kerk afgepakt', zucht Johan. 'Ze was van ons. Het was onze kerk. Niet die van Rome.' Hij ziet er moe uit. Dat is een nadeel. Jongeren merken dat. Zij voelen heel precies wanneer iemand verzwakt, tot het verleden gaat behoren. Ik proef Johans kwetsbaarheid. Hij analyseert niet langer ijverig de toestand, maar toont schaamteloos zijn verdriet. Hij geloofde in mensenrechten in de kerk, in de wijding van de vrouw, in de afschaffing van het verplichte priestercelibaat, zelfs in medezeggenschap, het softe toverwoord uit de jaren zeventig. 'Zelfbewuste leiders zoals monseigneur Léonard, macho's eigenlijk, wie had veertig jaar geleden kunnen vermoeden dat zij weer aan de macht zouden komen?' Johan niet. 'Had ik het allemaal geweten, ik was advocaat geworden. Zoals mijn vader.' Dan had hij nu een dure auto gehad. Zijn vriendin zou op alle feestjes zijn verschenen. Gewoon. Hoe vaak heeft Ingrid niet geklaagd over haar lot? Zijn celibaat was harder voor haar dan voor hem. Of je nu bij Opel werkt of in de kerk, er komt altijd een moment waarop wat je steeds dierbaar is geweest je zomaar wordt afgepakt. De eigenaars beslissen. Multinationals zijn wreed. Opeens blijkt wie de baas is. Hij is veraf en beslist over jouw geluk. En op een dag merk je dat je niet langer de kracht en het enthousiasme hebt om terug te slaan. Ik durf Johan niet aan te kijken, ik wil geen tranen vermoeden in de ooghoeken van de loyale dorpspastoor die hij altijd is gebleven. Mijn eigen sombere stemming lijkt mij opeens futiel. We geven niet op, Johan. Je priesterschap is niet vergeefs geweest, neen, neen, denk dat maar niet. You'll never walk alone. Niet omdat je gelijk hebt, dat weet ik nog niet zo. Maar omdat ik je niet verslagen wil zien. Vreugdeloos drinkt hij zijn tweede tripel. Aarzelend wenkt de nacht. DS, 28-01-2010 (Rik Torfs)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |