|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
De geheimen van een gelukkig leven
Dit zijn de geheimen van een gelukkig leven
Wat moet een mens doen en laten om een goed en gelukkig leven te leiden? Wetenschappers van Harvard onderzoeken de kwestie al zeventig jaar lang in de langste opvolgingsstudie aller tijden. Tussen 1938 en 1942 is de Harvard Study of Adult Development gestart met het volgen van een groep van 268 jonge mannen, eerstejaarsstudenten van Harvard, jongelui die aan de start van een beloftevol leven stonden. Deze elite zou het land gaan leiden - de laatste exclusief blanke generatie, uitsluitend mannen, doorgaans van uitstekende komaf. Het was een Grote Generatie: tot de selectie behoorden John Kennedy, de latere president, vier toekomstige senatoren, de schrijver Norman Mailer, en Benjamin Bradlee, later de baas van de krant The Washington Post. Verder zaten in de groep rechters in wording, professoren, ceo's, artsen-specialisten - allen bleven anoniem, namen lekten slechts per toeval uit. Deze mannen zouden meevechten in de Tweede Wereldoorlog, trouwen en succes boeken, struikelen en soms vallen, als middelbare burgers het protest van de jaren zestig gadeslaan, scheiden en hertrouwen, kleinkinderen krijgen, dierbaren verliezen, rijk of minder rijk worden, met pensioen gaan, en soms hun leven herbeginnen. Al die tijd keek de Harvard Study of Adult Development toe. Elke twee jaar was er een vragenlijst, elke vijf jaar een medisch onderzoek, elke vijftien jaar een grondig interview. Bij onverwachte sterfgevallen worden familie, artsen en sociale diensten gecontacteerd. Ook het levensbegin staat geboekstaafd. Lichaam en geest van de jongemannen zijn bij aanvang van de studie op alle denkbare wijzen gescreend. Een sociaal assistente bezocht hun ouders en ondervroeg hun broers en zussen, noteerde wanneer ze stopten met bedplassen en wat ze aten, ondervroeg de huisdokter, vroeg de schoolrapporten op en beschreef het interieur en de sfeer van het ouderlijke huis. Artsen maten de elektrische activiteit in hun hersenen, namen de staat op van hun organen, noteerden hoe diep hun scrotum hing. Fysiologen en fysio-antropologen berekenden de verhoudingen van hun lichaam. Psychologen lieten hen rorschach-inktvlekken 'interpreteren' en berekenden hun IQ. En dan waren er nog acht lange gesprekken met een psychiater over hoe ze in het leven stonden, wie en wat ze liefhadden, wat ze over hun ouders dachten, wat ze ambieerden en hoe ze zichzelf inschatten. De tests vormden het uitgangspunt voor een extra selectie. Als ze een wankele gezondheid of een onstabiele geest aan het licht brachten, werd de jongeman uitgesloten. Want in Harvard wilden ze blakende gezondheid onderzoeken, niet ziekte of verval. 'We willen de krachten analyseren die normale jonge mannen hebben voortgebracht', meldde het persbericht dat de Grant Study wereldkundig maakte op 30 september 1938. Alle 268 deelnemers waren hoogintelligent, sociaal behendig, gezond van geest. Toch is het zwakte die ons nu, zeventig jaar later, het meeste boeit. Waaraan ligt het dat de ene jongeman in het midden van zijn leven is gestrand, uitgeteld door tegenslagen, en dat de andere op zijn negentigste intens tevreden kan zeggen dat hij zijn levensgeluk tot de laatste druppel heeft uitgeperst en opgelepeld? Is er een magische formule voor een gelukkig leven? Helaas niet, moet ook George Vaillant toegeven, de psychiater die de Grant Study de laatste veertig jaar heeft geleid, en die intussen drie keer Amerika is afgereisd om zijn 'Grant men' te gaan interviewen. De studie begon als een strikt wetenschappelijk programma dat eenvoudige antwoorden zou formuleren, strakke richtlijnen, een lijst van 'do's en don'ts', zo stond in het persbericht bij de lancering. De jongemannen zijn in de loop van die zeventig jaar proefkonijnen geweest voor nieuwerwetse, maar intussen soms lachwekkend achterhaalde theorieën die persoonlijkheid, karakter, psychologie en geestesziekte probeerden te voorspellen of verklaren. Maar eenvoudige antwoorden zijn er nooit gekomen. Veel levenslopen zijn dramatisch inconsequent en ambigu gebleken. Geluk en ongeluk waren nauw met elkaar verweven. Vaillant zocht gaandeweg almaar minder de mosterd bij Freud of Lacan, en wendde zich tot Dostojevksi en Tolstoj, Dickens en Twain, de grote negentiende-eeuwse romanciers van de kronkelingen van het menselijk lot. Om de grote triomfen en tragedies te helpen begrijpen, zijn er nog Shakespeare en Sofocles. Op basis van de Harvardstudie heeft Vaillant een aangrijpend boek geschreven over gracieus ouder worden, Aging well (2002). Talloze wetenschappelijke artikelen in vele disciplines zijn uit de studie voortgevloeid. Maar als bron van verhalen over de menselijke aard is de Grant Study onuitputtelijk. Nu de mannen aan het einde van hun leven gekomen zijn (de helft leeft nog, ze zijn krasse tachtigers), heeft voor het eerst een journalist toegang gekregen tot de kasten vol ponskaarten en fichebakken, tot de met kroontjespen ingevulde enquêteformulieren waarop de mannen telkens opnieuw de diepte van hun leven probeerden te peilen. Het recente nummer van The Atlantic Monthly doet kond van wat ze daar vonden - geschiedenissen, decennia oude geheimen en doorbroken stiltes. Eén man slaagde er pas tegen zijn tachtigste in om voor zichzelf toe te geven dat hij homo is. Levens zijn zo adembenemend individueel Neem 'nummer 141'. Groeide op in een sprookjesfamilie, groot huis, drie badkamers, vader arts. Liefdevol huisgezin, twee zussen, hechte kerkgemeenschap, aardige buurt. Jongen is sportief en erg sociaal. 'De sfeer in dit gezin is er een van harmonie en geluk', schreef de sociaal assistente. Harvard bracht intellectuele triomf, de onderzoekers dichtten nummer 141 'de kwaliteiten van een superieure persoonlijkheid toe: stabiel, intelligent, goed oordelingsvermogen, gezond, met een hoog doel voor ogen, en idealen.' Hij zocht een job waarin hij mensen kon helpen. Het leven is een waardevol geschenk, schreef 141 bij zijn afstuderen. Toen huwde hij, ging overzees werken, en blijkbaar knakte er iets. Hij begon te roken en te drinken, en toen hij 31 was, kreeg hij 'een duidelijker besef van mijn eigen vijandigheden', schreef hij aan de onderzoekers. 'Vroeger dacht ik dat ik er geen had, wellicht lagen ze te diep begraven en was ik te bang om ze te zien.' Op zijn 18de had hij zijn vader omschreven als 'bedachtzaam, grappig en geduldig', zijn moeder als 'artistiek' en 'civiek'. Maar nu noemde hij zijn vader 'overweldigend' en 'afstandelijk' en zijn moeder 'dominant'. Zij had hem laten aanvoelen dat hij het zwarte schaap was van een illustere familie. Nummer 141 verdween van de radar van de studie, stuurde geen enquêtes meer terug. Op zijn 47ste beloofde hij toch iets te laten horen, en toen kwam plotseling het bericht van zijn dood. Een onverwachte ziekte. Vaillant spoorde zijn therapeut en zijn vrienden op. Die schetsten het portret van een dolende man die op een boot leefde, graag drugs nam, wel eens meestapte in een vredesbetoging en dan Griekse en Latijnse poëzie debiteerde, maar niettemin een legendarisch gevoel voor humor behield. 'Een van de verbluffendste en charmantste mensen die ik ooit gekend heb', zei een vriend. Natuurlijk heeft de studie wat opgeleverd aan algemeen advies over goed en beter leven, over waarom iemand zijn koers houdt of een nieuwe koers vindt, en iemand anders de gracht in rijdt: de gelukkigen ondervinden niet noodzakelijk minder tegenslag, ze kunnen gewoon beter met die tegenslag om. Ze hebben een mature manier om pijn, conflict of onzekerheid te verwerken. Niet hoeveel trauma een mens oploopt, is van belang, maar hoe een mens dat trauma verwerkt. De gelukkigen kunnen de ongelukkigen lessen geven in verduren. Zijn verder factoren met een groot gewicht in de geluksbalans: niet roken (met stip op één als het op fysieke gezondheid aankomt), geen alcohol misbruiken, opleiding, een stabiel huwelijk, een beetje bewegen, en een gezond gewicht houden. Van de 106 Harvard-mannen die op hun vijftigste vijf of meer van die factoren in hun voordeel hadden, vierde de helft zijn tachtigste verjaardag als 'gelukkig-gezond'. Slechts 7,5 procent was 'droevig-ziek'. Van de mannen die drie of minder van die factoren in hun voordeel hadden, kon geen enkele zijn tachtigste verjaardag vieren als 'gelukkig-gezond'. Ze hadden drie keer meer kans om dood te zijn op hun tachtigste dan wie vier of meer factoren in zijn voordeel had. Ook depressie weegt zwaar op de fysieke gezondheid. Van de mannen die op hun vijftigste met depressie kampten, was nog voor hun 65ste zeventig procent dood of chronisch ziek. Pessimisten lijden ook fysiek meer dan optimisten. Speel veel, en drink niet B ill Loman groeide op in een groot landhuis in Virginia, de familie had ook een huis met twintig kamers in hartje New York, met zestien bedienden en acht auto's. In alles wat hij ondernam was Bill Loman absoluut voorbeeldig. Kapitein van het voetbalteam in zijn privéschool, verkozen bij de meest prestigieuze studentenclub in Harvard, afgestudeerd met de grootste onderscheiding. Zijn professoren omschreven hem als 'niet verdorven door zijn rijkdom', 'evenwichtig en zeer aantrekkelijk'. Werd een oorlogsheld, gedecoreerd voor uitzonderlijke moed toen hij met de eerste troepen de Ruhr en de Rijn overstak. Zijn officier omschreef hem als 'uitzonderlijk loyaal, heeft zichzelf onder controle in de meest uitdagende omstandigheden, verliest nooit zijn gevoel voor humor.' Eindigde daarna als tiende in zijn jaar aan Harvard Law School, werd een zakenadvocaat in New York, sleet zijn weekends in exclusieve golf- en bridgeclubs. 'Het is best mogelijk dat deze jongen het erg ver brengt', noteerde de psychiater die hem interviewde voor de Harvardstudie. Wat heet 'ver'? Op zijn 53ste woonde Loman nog bij zijn moeder. Hij had ooit wel eens seks met vrouwen, maar daar was verder nooit wat van geworden. Hij had geen vrienden. Zijn grootste persoonlijke genoegdoening vond hij in 'het uitdokteren van een uitzonderlijk moeilijk juridisch vraagstuk.' Op zijn 65ste vond Loman nergens nog plezier in. Op zijn 67ste was zijn zakenadvocatenkantoor gekrompen tot 1 man, Bill Loman. Bill Loman had twee zwaktes. Hij kon niet spelen, kende geen lichtvoetigheid, ging nooit met vakantie, liet niets of niemand nieuws meer toe tot zijn leven. En hij dronk. Alleen in de weekends, zodat zijn carrière er niet onder zou lijden, maar dan dronk hij zich lazarus. Het jaagde iedereen en alles weg. De drank hield zijn wereld klein en zorgde ervoor dat hij sinds zijn dertigste eigenlijk niets opzienbarends meer meemaakte en mislukt stierf. Zijn tijd in het leger was de gelukkigste periode van zijn leven, zei hij in zijn laatste interview. De bonussen van een goede kindertijd Wat goed gaat in de kindertijd voorspelt de toekomst veel beter dan wat verkeert gaat. Het zal niet verwonderen dat een ongelukkige kindertijd vaker tot mentale ziekte leidt en dat een warme kindertijd beschermt tegen mentale ziekte. Van de 56 Harvardmannen met de gelukkigste kindertijd, kregen er slechts 4 een depressie, 6 stierven voor de gemiddelde leeftijd. Zij die een liefdeloze kindertijd doormaakten, hadden drie keer meer kans om te vroeg te sterven (aan zelfmoord, ongeval, longkanker, levercirrose). Maar hoe ouder, hoe minder sporen de trauma's van de kindertijd nalaten. Een angstig kind wordt een teruggetrokken jongeman, maar op zijn zeventigste is er van die angst niets meer merkbaar. Bij de 75-jarigen is er geen enkel meetbaar effect meer tussen de kwaliteit van de kindertijd en de fysieke gezondheid. En toch gaan de effecten van een gelukkige kindertijd niet zelden generaties mee: liefdevolle ouders maken gelukkige kinderen en kleinkinderen die liefde kennen. Gelukkige families zijn als bankrekeningen waar de intrest nooit wordt afgehaald: ze worden slapend rijker. Een kwestie van veerkracht A rtsen op de ziekenboeg van Harvard dachten dat ze met Ted Merton een psychoneuroticus in huis hadden, zo vaak kwam hij klagen over onbestemde symptomen. Merton was een poëtische en gekwelde jongeman. Beleefde een van de meest kille kindertijden van alle Harvardmannen. Tot hij zes was, at hij elke maaltijd alleen in zijn speelkamer. Moeder was neurotisch en vader schoot in alles tekort. Rijk genoeg nochtans: chauffeurs reden hem heen en weer, kindermeisjes volgden elkaar op. Merton werd verpletterd door diepe eenzaamheid. Een therapeut sprak hem moed in: 'Wanneer je aan het einde van je touw komt, leg er een knoop in en hou vast.' 'Maar ik hou me daar al zoveel jaar aan vast!', zei Merton. Toen hij afstudeerde als arts, probeerde hij zelfmoord te plegen. Tegen zijn dertig aan, begon het tij te keren. Psychotherapie verzachtte zijn zwaarmoedigheid, hij raakte minder snel de put in. De echte opstanding kwam er op zijn 33ste. Hij liep tuberculose op, en werd 14 maanden lang opgenomen in het ziekenhuis. In zijn ziekbed begon zijn 'spirituele ontwaking'. Hij vond sterkte in de herinnering aan een kindermeisje dat toch warmte tegenover hem had getoond en aan de leraren die hem genegen waren. Hij werd een psychiater, genoot van het contact met zijn patiënten, hij vervulde zijn kinderdroom. In de droesem van zijn rottige ervaringen vond Merton blijkbaar toch iets wat hem van waarde kon zijn, interpreteert Vaillant. Hij voert Merton in verschillende boeken en studies over de Harvardmannen op als voorbeeld van veerkracht. Merton is voor hem een emotionele alchemist, die pijn en crisis weet om te smeden tot mature gouden emoties. 'Die mechanismen zijn analoog aan de gratie waarmee een oester een zandkorrel die hem irriteert, omzet in een parel', schrijft Vaillant. Al is die oester fragiel. Ondanks twee decennia van psychoanalyse kreeg Merton op zijn 55ste opnieuw te kampen met een zware depressie. Negen maanden opname in een ziekenhuis. Op zijn 60ste volgde een tweede depressie, zijn tweede vrouw verliet hem, hij verloor zijn job, zijn spaargeld, zijn netwerk van collega's. Maar weer kwam hij erdoor. Hij werd een diepgelovig en actief lid van de evangelische kerk. Op zijn 77 was hij opnieuw verliefd, hij speelde nog altijd squash, had een uitgebreid sociaal leven en beleefde 'de gelukkigste jaren van mijn leven'. Het leven is nooit klaar De angst waar twintigers durven onder te lijden, dat het leven zou stoppen bij dertig, of ten laatste ergens halverwege de veertig, omdat de kinderen, het huis en het huwelijk keurig geregeld zijn, is volslagen ongegrond. Een mens heeft nooit gedaan met evolueren. Zelfs bij deze Harvard-generatie, die opgroeide in een sociaal en cultureel veel stabielere wereld dan de onze, sloot geen enkele leeftijd dramatische wendingen uit. Andere relaties, nieuwe sociale netwerken, zelfs een volslagen andere houding tegenover de wereld: het is ook nog mogelijk op je zeventigste. Mannen die in hun midlife niet boven het maaiveld uitstaken, kunnen op hoge leeftijd nog uitgroeien tot krachtige charismatische figuren. Bij mannen bij wie het leven wel stopt - zoals bij een man wiens carrière zo hoog groeide tot hij ze niet meer aankon, zodat hij werd ontslagen, waarna hij er nooit meer in slaagde om de draad op te pikken - betekent stilstand smadelijk falen. Ouder worden is geen synoniem voor bergaf gaan - hoezeer onze op jeugd gefixeerde cultuur ons dat ook inprent. Integendeel. Veel Harvard-mannen voelen zich op hoge leeftijd het gelukkigst. Goede huwelijken groeien bij zeventigjarigen soms nog uit tot erg gelukkige huwelijken. Allerlei kwesties zijn toch niet zo levensbelangrijk gebleken. Er is een leeftijd om op je cholesterol te letten en er is een leeftijd om dat niet meer te doen. Cholesterolniveaus op je vijftigste voorspellen niets over de gezondheid op je 80ste. Voor zij die maturiteit weten te bereiken, brengt het ouder worden meer tolerantie, grotere toewijding en een grotere lichtheid. Dat helpt het geluk al een heel eind op weg. Een grotere generositeit en openheid, vooral tegenover kleinkinderen en andere jongeren, ... : ouderdom brengt een zekere mentale rigiditeit. Maar veel mannen zien dat niet als verstarring, maar als het vasthouden aan beproefde recepten die voldoening schenken. Waarom veranderen wat goed is om met een niet te lessen dorst het nieuwe achterna te blijven hollen? Een van de gelukkigste mannen uit de studie, een rechter, gaf in zijn laatste interview zijn formule voor het gelukkig ouder worden: 'Deel met Socrates de zoektocht naar wijsheid, en onthou intussen dat nooit een antwoord gevonden zal worden. Oefen je hersencellen (Hercule Poirot), werk en heb lief (Freud). Toon respect voor de planeet. En blijf niet hangen bij het verleden, tenzij bij herinneringen waarin de zon scheen. Herinner je vooral dat al die problemen die je nooit te boven leek te kunnen komen, intussen bedwongen zijn. Probeer je geen zorgen te maken over de toekomst. It's not over till it's over.' Geluk maakt geld Ook de Grant Study levert geen bewijs dat geld gelukkig maakt. Omgekeerd zijn er wel aanwijzingen dat geluk, liefde en affectie wel vaker geld genereren. Niet alleen bij de sociaal goedgeplaatste Harvard-mannen, ook bij controlestudies. Maar eigenlijk blijkt geld weinig relevant. Als puntje bij paaltje komt, maken op de lange termijn vooral menselijke relaties het leven gelukkiger, geholpen door een gezonde dosis zelfrelativering, veel energie en de nodige zelfbeschikking. Wat heet 'normaal'? 'Bij welke normen bestempelen jullie mensen dezer dagen als 'aangepast' 'gelukkig', 'tevreden' of 'hoopvol', vroeg geval nummer 47 zich af in 1946. 'Als mensen zich hebben aangepast aan een maatschappij die behept lijkt om zichzelf in de volgende decennia te vernietigen, wat toont dat dan over mensen?' Het was met frisse tegenzin, maar 'Nummer 47' probeerde zich eerst toch in te schrijven in het heersende model. Trouwde jong, kreeg drie kinderen, werkte in public relations. Wilde eigenlijk schrijver worden, maar dat leek een verre droom te blijven. Begon met een glas sherry, dronk zich al snel twee avonden per week lazarus. 'Wel, ik eet te veel, rook te veel, drink te veel alcohol en koffie, beweeg te weinig, eigenlijk moet ik daar dringend iets aan doen', gaf hij in 1964 toe. 'Maar aan de andere kant was ik nog nooit zo productief, en ik ben bang om de grond vanonder mijn voeten te halen door clean te gaan. Ik ben zo aangepast en effectief als de gemiddelde rechtopstaande neuroot kan hopen te zijn.' Nadat hij ook zijn tweede vrouw had verlaten voor een maîtresse, en dan door zijn maîtresse was gedumpt, kwam hij eindelijk uit de kast. Hij begon ook fulltime te schrijven en te publiceren. 'Het is belangrijk om te zorgen en om te proberen, zelfs al zijn de gevolgen van al dat zorgen en proberen futiel, absurd, of zo toekomstig dat je er nooit wat van zal merken.' Toen Vaillant Nummer 47 in het begin van de jaren zeventig ging opzoeken, woonde hij in een klein appartementje, met een oude sofa, een oude typemachine en een berg afwas in de keuken. Hij raadde Vaillant aan om Joseph Heller te lezen, omdat die de bodemloze tragedie van het conventionele succes van zakenlui zo aangrijpend weet te beschrijven. Nummer 47 was duidelijk depressief, maar tegelijkertijd vol vreugde en vitaliteit. 'Hij leek wel de leider van een verzetsbeweging', noteerde Vaillant. 'Hij leek echt vrij te zijn van zichzelf.' Nummer 47 ging almaar productiever schrijven, en groeide uit tot een voortrekker van de homobeweging. Hij zocht toenadering tot zijn kinderen en zijn ouders, legde het bij met zijn tweede vrouw, wandelde vaak, en bleef drinken. 'Na een dag met de nekband aan, moet ik de hond loslaten'. Hulp sloeg hij af. 'Ik ben van mening dat hulp doorgaans zinloos en destructief is.' Vaillant vroeg zich af of deze man de uitzondering zou worden die alle regels over psychiatrische gezondheid en alcohol zou breken, dan wel of het noodlot hem alsnog zou bijhalen. Nummer 47 stierf op zijn 64ste. Hij lag onderaan de trap in zijn appartementsgebouw. Volgens de autopsie had hij veel te veel alcohol in het bloed. DS, 30-05-2009 (Karel Verhoeven)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |