#1
|
||||
|
||||
Afscheid
Afscheid
Enkele dagen geleden heb ik hem bezocht. Voor het eerst in jaren was de angstige verbetenheid van zijn gelaat geweken. Zijn ogen sliepen vredevol, zijn mond lag gereed om iets aardigs te zeggen. Hij had de gele schijn van de dood, maar hij was gekleed om op stap te gaan. Donker pak, zwarte glimmende schoenen. In de dood zijn we zo naakt als in de moederschoot, maar de levenden kleden ons aan omdat we eerst nog even naar een begrafenis moeten. Zo lag hij daar als een prachtig geboetseerd wassen beeld, in het atelier waar we samen nog urenlang in zijn verleden hadden gebladerd, omringd door zelfportretten waarvan geen enkel zo kalm en vredevol kijkt als hij nu in de dood. Hij is net geen tachtig geworden. Gezien vanuit het kikvorsperspectief van een 60-jarige was hij een oude man, gezien vanuit de vriendschap had hij geen leeftijd. Een jaar of vijf geleden heb ik hem voor deze krant geďnterviewd, in een reeks die ik Afscheid had genoemd. We hebben die dag, tussen vele stiltes in, lang gepraat. Over zijn loopbaan als graficus en trotse leraar van onder anderen GAL, Ever Meulen en Hugoké, over de tomeloze liefde van zijn vrouw, over zijn diepe angsten. De angst voor de dood, de angst om alleen te zijn. 'Ik voel de dood op mijn rug', zei hij. 'Als ik stap, wandelt hij mee. Als ik angst heb, glimlacht hij. En als ik slaap, is hij wakker.' Ik voel de dood op mijn rug - toen ik die zin 's avonds op mijn tong legde, zag ik in het schimmige licht van de volle maan het beeld van een angstige man, rennend en struikelend in een middeleeuws bos, achtervolgd door een weerwolf. Vooral de nachten keek hij met grote zorg tegemoet. Hij zei: ''s Nachts neem ik soms afscheid, als ik die vreselijke beklemmingen aan mijn hart voel. Dan maak ik mijn vrouw wakker en neem ik werkelijk afscheid. “Ge gaat toch altijd bij mij blijven?, vraag ik dan. “En ge weet dat ik u altijd graag gezien heb, u en de kinderen., Die dingen probeer ik te zeggen. En zij probeert me dan te troosten.' Zondagochtend deed ze dat voor het laatst. Ze nam hem in haar armen. Hij sprak niet meer, hij kon haar zelfs niet meer om hulp smeken, wat hij zo vaak had gedaan. Hij zocht alleen nog een beetje lucht. Ineens voelde ze dat hij wegging. Ze nam hem zacht en stevig vast, ze troostte hem en hij ging. Ze kuste hem, ze huilde en ze belde de kinderen. 'Zijn benen zijn het langst warm gebleven', zei ze enkele dagen later. Vorig jaar, in zijn laatste zomer, heb ik hem in zijn tuin met mijn gsm gefotografeerd. Een technisch waardeloze foto, maar toch een documentje dat ik niet meer wissen wil. Luc in zijn rolstoel, achter hem zijn vrouw, twee oud-leerlingen en zijn vriend Marc Sleen. Die vier staan ontspannen te lachen en kijken allemaal naar links, allen naar eenzelfde punt. Wat zich daar afspeelde, weet ik niet meer, allicht iets grappigs. Het bevreemdende van de foto is dat Luc niet meekijkt naar links. Hij kijkt naar rechts, en in plaats van te lachen kijkt hij grimmig, verbeten en boos. Zijn rechterhand omklemt de leuning van de rolstoel, de linker grijpt krampachtig naar een wiel, alsof hij de stoel in zijn hoofd aan het demonteren is. 'Ik kan de eenzaamheid niet aan', had hij me gezegd. 'Ook de rolstoel niet, maar dat is valse schaamte. Dat besef ik gelukkig wel. Dan voel ik me zoals een kind dat een klap van zijn vader kreeg en zich met die rode wang op school niet durft te vertonen. Er is veel van dat kind in mij gebleven. Ik denk trouwens nog vaak aan mijn mooie kindertijd. En dat is dan zo treurig, als ik aan die goede jaren denk, dat ik altijd weer mezelf dan ontmoet in die aftakeling van vandaag. Dat het niet te stoppen is, daar word ik vanbinnen zo moe van, en zo krachteloos.' Nu was hij niet meer moe. Nu lag hij daar uitgerust in zijn atelier, de handen kalm. Dat moet je de dood nageven: als je moe gestreden bent, gunt ze je de volmaakte rust. Vandaar misschien dat de paniek uit zijn gezicht geweken was, de kwaadheid ook. Die had hij achtergelaten in de ogen van zijn zelfportretten, die nu nog kwader leken te kijken, nu ze hun meester verloren waren. Mijn vader had het daar zeer lastig mee. Die bleef nog kwaad kijken toen hij al dood was, alsof hij aan de overkant al meteen ruzie stond te maken met het oog op een onmiddellijke terugkeer. Mijn vader behoorde tot het type dat desnoods met Sint-Pieter op de vuist zou gaan. 'Ach nee,' zei Luc me, 'als we dood zijn, is 't gedaan.' Waar ben je dan zo bang voor? vroeg ik hem. Hij zei: 'Ik denk dat we bang zijn voor het onbekende. Zodra we iets meester zijn, verliezen we onze angst. Maar in de dood is er geen overwinnaar. Dat maakt ons zo onzeker, en bang.' Vandaag wordt Luc Verstraete in Eeklo begraven. De kleren van De Keyzer verschijnt tweewekelijks op zaterdag. DS, 03-01-2009 (Laurens De Keyzer)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |