#1
|
||||
|
||||
Lof van de lelijkheid
Lof van de lelijkheid
Umberto Eco, De geschiedenis van de lelijkheid, Bert Bakker, 452 blz. Lelijkheid is onuitputtelijk. Dagelijks komt er nieuwe bij. Umberto Eco maakte een inventaris. Aan een schilder werd ooit gevraagd hoe het mogelijk was dat hij zulke mooie schilderijen maakte, terwijl de kinderen die hij maakte zo lelijk waren. Zijn antwoord luidde dat hij zijn schilderijen overdag maakte en zijn kinderen 's nachts. Deze anekdote, vijf eeuwen geleden verteld door Leonardo da Vinci, staat te lezen in een boek met een onweerstaanbare titel. De geschiedenis van de lelijkheid is de opvolger van De geschiedenis van de schoonheid die twee jaar geleden verscheen, en die door dezelfde beroemde auteur, Umberto Eco, werd samengesteld. Eerlijk gezegd, u houdt het niet voor mogelijk hoeveel boeiender, leerrijker en gevarieerder de lelijkheid uitvalt. Het is alsof je na een glaasje appelsap een dubbele whisky geserveerd krijgt. De auteur en zijn medewerkers hebben werkelijk hun best gedaan om het puikje van wat in de westerse kunst weerzinwekkend is keurig geïllustreerd in dit naslagwerk bijeen te brengen. Lelijkheid is gebonden aan tijd en plaats. Een Afrikaans beeld dat er in Europese ogen angstaanjagend uitziet, stelt misschien wel een goede geest voor. De lijdende Christus die gelovige westerlingen ontroert, vindt de Japanner een wee makende slappeling. Voltaire wist het al: 'Vraag aan een pad wat schoonheid is, hij zal u zeggen dat het zijn wijfje is, met haar twee bolle ogen.' Een definitie valt dus moeilijk te geven, al heeft lelijkheid meestal te maken met foutieve proporties, meer bepaald een wanverhouding tussen de delen en het geheel. Een treffend voorbeeld daarvan is Priapus, de Romeinse godheid die begiftigd was met een reusachtig geslachtsorgaan. Zijn beelden stonden in de Oudheid overal, op velden en in moestuinen, want hij werd vereerd als beschermer van de vruchtbaarheid. Maar moeders mooiste heeft men hem nooit gevonden. Priapus krijgt in het boek van Eco een ereplaats in het hoofdstuk over 'Het lelijke, het komische en het obscene'. Je vindt daar niet alleen een reproductie van een muurschildering uit Pompeii waarop de god in al zijn glorie is afgebeeld, maar ook pittige fragmenten uit gedichten van Horatius en Theocritus waarin het droeve lot van Priapus bezongen wordt. Die combinatie van beeld en woord wordt in het hele boek aangehouden. De halve wereldliteratuur, van de kerkvader Augustinus tot markies de Sade, komt over de lelijkheid haar zegje doen. De geschiedenis van de lelijkheid begint bij de oude Grieken en reikt tot de kitsch en de camp van de twintigste eeuw. Onderweg signaleert het boek de lelijkheid in haar vele verschijningen. Je leest wetenswaardigheden over monsters en gedrochten, over hekserij en satanisme, over decadentie in de romantiek, over industriële lelijkheid en wellustige lelijkheid, over opengesneden lijken, avant-gardekunstenaars en carnavalsfeesten. Gaandeweg wordt duidelijk dat de fascinatie voor het lelijke diep in de mens zit. De Griekse beschaving mocht dan wel het ideaal van het goede en het schone (kalokagathia) propageren, in de verbeelding woekerde ook toen al de gruwelijkste lelijkheid. Homerus beschrijft bijvoorbeeld hoe Odysseus op zee bekoord werd door de zang van de sirenen, mythische wezens die de Griekse kunstenaars op oude vazen als afschrikwekkende roofvogels voorstelden. Met de monsters uit de antieke wereld, waaronder harpijen, chimaera's en de hellehond Cerberus die uit drie kelen tegelijk door de onderwereld blafte, kun je een flinke dierentuin bevolken. En dat was maar een begin. Want in de christelijke wereld deed de lelijkheid er nog een schepje bovenop. Zelfs in de heerlijkste gotische kathedralen worden daken, gevels en portalen bevolkt met afzichtelijke duivels en monsters. De christenen waren opvallend tolerant voor het lelijke, omdat ze ervan uitgingen dat ook het mismaakte en onaangename door God geschapen was. De ultieme triomf kwam in de twintigste eeuw, met de opkomst van de avant-garde. Toen veroverde de lelijkheid uiteindelijk ook het bastion van de schone kunsten. De kunstenaars vonden dat kunst niet langer moest troosten, maar provoceren en aanklagen. Duitse en Oostenrijkse beeldenstormers zoals Kirchner, Dix, Grosz, Schiele en Kokoschka schilderden afzichtelijke figuren en taferelen die de verdorvenheid en de hypocrisie van de burgerlijke wereld aan de kaak moesten stellen. De conservatieve burgerij die zij op de korrel namen, zou weinig later het nazisme aan de macht brengen en het werk van genoemde kunstenaars als entartet opzijschuiven. De avant-garde opende de doos van Pandora. Vandaag is de lelijkheid uit de kunst niet meer weg te branden en ze verovert bovendien voortdurend nieuwe terreinen, van de film tot het internet. Haar grootste overwinning behaalde ze in het dagelijkse leven, onder de glanzende vermomming van de kitsch. We hebben er het laatste nog niet van gezien. DSL, 30-11-2007 (Jan Van Hove)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#2
|
|||
|
|||
Een perfect excuus om de 'Lord of The Rings' trilogie te bekijken.
|