|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
Alles dient alleen nog als illustratie bij het ik
Alles dient alleen nog als illustratie bij het ik
Hoe verwezenlijk je het hard bevochten recht om jezelf te zijn, zonder dat je de ander en de rest van de wereld uit het oog verliest, vraagt Bas Heijne zich af. Je eigen uitgelaten gezicht aan de wereld tonen terwijl je naar de overwinning van Max Verstappen kijkt – het heerlijke fenomeen van de ‘online ijdelheid’. NRC wijdde er onlangs twee stukken aan: mediabekendheden die zichzelf pontificaal vóór een emotionele gebeurtenis plaatsen, in de hoop wat glans te vangen. Alleen zien wij niet hun ontroerende betrokkenheid met mooie, of juist erge gebeurtenissen. Wij zien alleen hun ziekelijke behoefte aan aandacht. De uitzinnige voorbeelden gaan viral, een Amerikaanse influencer die bevallige poses aanneemt voor de kist waarin haar dode opa ligt, de ex-sporter die een jonge collega met haar overwinning feliciteert door een foto van zijn jongere zelf met ook een trofee te tweeten. Heerlijk, want geen vermaak zo groot als lachen om het narcisme van mensen die leven van aandacht, van clicks, views, likes, en hartjes, hartjes, hartjes. Wij zijn niet zo! Het Nederlandse Twitteraccount How can I make this about me, dat geen genoeg krijgt van deze pijnlijke eigenwaan, trok in minder dan een jaar 62.000 volgers. ‘Grappig, ja’, schreef NRC-redacteur Sabrine Ingabire over How can I make this about me. ‘Toch kan het ook confronterend zijn, wanneer het account schijnbaar onschuldige momenten toont waar veel mensen zich aan schuldig maken. Een foto van jezelf delen op je verjaardag; een selfie van jou en je geliefde om een mooie vakantie te herdenken, een foto waar je mooi op staat om complimentjes te krijgen.’ Precies, daar schuurt het. We leven allemaal in een aandachtscultuur – in de betekenis van aandacht zoeken, niet aandacht geven. Je wil jezelf laten zien, aandacht vragen voor iets dat je hebt gemaakt of meegemaakt, iets verkopen of applaus krijgen. Het is een constante competitie in een overvolle arena. Wie de blik van anderen wil vangen in de digitale wereld, moet zichzelf of zijn waar een beetje aantrekkelijk ensceneren, alsof je een podium beklimt voor een publiek of een studio binnenloopt waarin je alle camera’s op je gericht weet. Je bent het zelf, maar net even anders. Die verleiding om gezien te willen worden is onweerstaanbaar, maar ook is er schaamte – schaamte voor je eigen berekendheid, de al te opzichtige behoeftigheid, het alledaagse exhibitionisme van het kijk-toch-even-naar-mij. Dus worden excuses gezocht die zogenaamd de aandacht van jou moeten afleiden. Glamour in Parijs Scroll even langs een paar honderd Instagramposts en je ziet een eindeloze stroom knappe jongens en meisjes in sexy ondergoed die bewonderd willen worden om gave hoofden en hun strakke lichamen, maar als quasi-afleiding de toeschouwer wijzen op een prachtig landschap, hun aandoenlijke moeder of een leuk dier. Het ziet er even aantrekkelijk als schrikbarend uit, de verleiding van het zuivere narcisme, een eindeloze celebratie van de huis-tuin-en-keukenglamour. Iedereen model. De hond, de moeder, het schitterende landschap dienen slechts als egodecor. De buitenwereld, de blik van de toeschouwer incluis, is ondergeschikt gemaakt aan jouw persoonlijkheid. Alles dient als illustratie bij het ik. In Parijs, waar ik deels woon, is het inmiddels een vertrouwd gezicht: kleine groepjes modieuze jonge vrouwen, van wie er altijd één wat betreft schoonheid en glamour boven de anderen uitsteekt. De influencer poseert uitdagend voor straatjes in Montmartre, op statige bruggen over de Seine, allemaal locaties die ook in de Netflix-hit Emily in Paris als romantisch decor dienen. Het hedendaagse fenomeen van de poserende influencer is, zou je kunnen zeggen, exact het tegenbeeld van de klassieke Parijse flaneur, bezongen door Charles Baudelaire: de man of vrouw die door de metropool zwerft en zich laat leiden door een open blik, alles aan het toeval overlaat en opgaat in het stadsgewoel. Wanneer influencers het mikpunt worden van virale hoon, is dat altijd wanneer ze echt schokkende of grootse gebeurtenissen tot hun egodecor willen maken, zoals de moord op Peter R. de Vries, de prestaties van Max Verstappen, de dood van een naaste of bekende grootheid. Of wanneer ze hun ‘medeleven’ met andermans leed gepaard laten gaan met reclame voor hun eigen waar, opzichtige productplacement te midden van vreugde en verdriet. De discrepantie is dan te schrijnend, het narcisme te pijnlijk, de zelfoverschatting tenenkrommend. Maar de populariteit van een account als How can I make this about me heeft ook iets van een bezwering – door je vrolijk te maken over die zelfoverschatting van sterren en sterretjes, dat eindeloze naar voren dringen van aandachtszieke figuren, hoef je je eigen behoefte om gezien te willen worden niet onder ogen te zien. Met lachen om leeghoofdige meisjes die met hun hand op hun heup poseren op de Pont Neuf is het niet anders – jijzelf bent natuurlijk een flaneur. In al die hoon zit ook wraak, natuurlijk: waarom zou ik op mijn telefoon naar een aandachtsverslaafde Barbara Barend moeten kijken? Waarom zou ik publiek moeten zijn? Ik wil zelf gezien worden. Digitale zelfvergroting Publieke ijdelheid en egoďsme worden altijd voorgesteld als een aberratie, terwijl wijzelf zouden overlopen van bescheidenheid en solidariteit met anderen. Een bezwering, niets minder. In werkelijkheid is al die digitale zelfvergroting het onvermijdelijke neveneffect van een lang proces van individualisering. Dat proces heeft onze relatie met de wereld buiten onszelf radicaal veranderd. De Franse socioloog Gilles Lipovetsky schrijft in zijn nieuwe boek Le sacre de l’authenticité (2021) dat jezelf-zijn tegenwoordig iets heel anders betekent dan in de tijd van de verlichting, toen het ideaal van persoonlijke zelfbeschikking ontstond. De socioloog onderscheidt drie afzonderlijke stadia. In het eerste stadium betekende authenticiteit een keuze voor de eigen principes en moraal, meestal tegen de stroom in – een persoonlijke stellingname tegen kuddegedrag en groepsdwang, het huldigen van de eigen overtuiging, ongeacht wat ‘men’ ervan vond. Staat en kerk maakten in de samenleving de dienst uit, maar het echt authentieke individu volgde zijn eigen waarden, erkende alleen zijn innerlijke autoriteit, wat de gevolgen ook mochten zijn. In het tweede stadium, vanaf 1968, werd het persoonlijke politiek. Het ging niet langer alleen om individuele authenticiteit – heel de samenleving moest ‘authentiek’ worden. Dat wil zeggen, ze moest zo worden ingericht dat iedereen, ongeacht wie of wat-ie was, zoveel mogelijk zichzelf kon zijn, maatschappelijk zoveel mogelijk recht gedaan zou worden. Dat ideaal van persoonlijke authenticiteit was in het eerste stadium voorbehouden aan een kleine groep eenlingen, beďnvloed door denkers als Ralph Waldo Emerson en Friedrich Nietzsche. In het tweede stadium eiste een jonge generatie, veelal studenten, het recht op volledige zelfbeschikking op. ‘Wees realistisch, eis het onmogelijke!’ luidde de leus van de 68’ers. In het derde stadium, in onze tijd, schrijft Lipovetsky, staat het persoonlijke in alles voorop. Het recht op jezelf zijn is gedemocratiseerd en vercommercialiseerd. Het ideaal is optimale zelfverwezenlijking, overal en altijd kunnen zijn wie je bent, zonder concessies kiezen wat je juist vindt, niet gedwarsboomd door een vijandige of intimiderende buitenwereld. Je werk moet je persoonlijke groei dienen, je opleiding moet bij jou en je hartstochten passen, je relatievorm is jouw keuze, net als je voeding, seksualiteit, gender, en ook geslacht. Alle maatschappelijke instituten waarvan dwang en de eis tot conformisme uitgaan, schrijft Lipovetsky, moeten worden gedeďnstitutionaliseerd. Het recht op de eigen keuze, zelfverwezenlijking, is absoluut. De wereld dient zich aan jou aan te passen, het is niet langer andersom. Natuurlijk, moet ook Lipovetsky toegeven, is er ook nog altijd sprake van dwang. Lang niet iedereen kan ‘zichzelf’ zijn, daar is nog veel maatschappelijke strijd mee gemoeid. Niet ieder instituut laat zich even gemakkelijk deďnstitutionaliseren, de commercie dwingt mensen zich te conformeren aan schoonheidsidealen, of spullen te kopen waarvan ze niet wisten dat ze er behoefte aan hadden. Religieuze gemeenschappen leggen nog altijd sancties op aan individuen die van de norm afwijken. En, Lipovetsky moffelt dat een beetje weg, er is volop discriminatie en achterstelling. Ieder openlijk streven naar gelijkwaardigheid van minderheden in de publieke ruimte roept een storm van digitale hoon en haat op, racistisch en grof persoonlijk. Het is raken waar je iemand raken kunt. Maar dat maakt het ideaal niet minder krachtig en dominant, zegt de Fransman. Integendeel. Het primaat in onze tijd, in het ‘derde stadium’, ligt bij het individu, en diens zoektocht naar een authentieke manier van leven, een leven waarin je alleen nog verantwoording aan jezelf hoeft af te leggen. Maar het primaat van het jezelf-kunnen-zijn betekent vaak genoeg ook het primaat van het ego. Lipovetsky beschrijft overtuigend hoe het ideaal van de authenticiteit, de zoektocht naar wie je wil zijn, uitstekend samengaat met een kapitalistische consumentencultuur, die grof geld verdient aan mensen die aan zichzelf willen werken, in yogaklasjes, sessies mindfulness of cursussen empathisch leiderschap, ik doe maar een greep. Bovendien, voeg ik daaraan toe, werkt het andersom precies zo: de markt exploiteert onze hang naar authenticiteit, maar het recht op jezelf-zijn betekent ook dat je er meestal alleen voor staat. En dus moet je je positie voortdurend bevechten. Dat verklaart de verslaving aan clicks en likes, de behoefte om gezien te worden, maar ook de tendens om je persoonlijkheid zelf te vermarkten, de drang om van je eigen ik een merk te maken. Wie de blik op zichzelf richt, maakt de wereld buiten hemzelf dus gemakkelijk tot achtergrond, zoals de jongens en meisjes in ondergoed op hun Instagramposts. De blik van de ander, die volgens de Franse filosoof Emmanuel Levinas het begin van bewustzijn is van een wereld buiten onszelf en begrip voor het anders-zijn, is gereduceerd tot louter zelfbevestiging, het voeden van je gevoel van eigenwaarde. Verlangen naar de groep Zelfs in het geval van de veelgesmade identiteitspolitiek, merkt Lipovetsky terecht op, staat de persoonlijke keuze voorop. Groepsidentiteit is geen gegeven meer, het is een behoefte, het verlangen ergens bij te horen, jezelf in iets te herkennen dat groter is dan jezelf, maar het spreekt allang niet meer vanzelf – zoals je, het is maar een voorbeeld, aan het begin van de twintigste eeuw katholiek was. Want er is geen sprake meer van een collectief. Wel van een intens, eigenlijk altijd nostalgisch verlangen naar het collectief, maar zelfs dat verlangen is een individueel verlangen, iets dat je je toe-eigent als deel van wie je bent. Groepsidentiteit is de grootste beker in je persoonlijke prijzenkast. Niet alleen het persoonlijke is nu politiek, maar ook het omgekeerde: al het politieke wordt onmiddellijk in het persoonlijke getrokken. De eindeloze reeks bedreigingen aan het adres van lokale en landelijke politici laten zien hoe intens persoonlijk de haat kan zijn, zoals de volautomatische stroom bagger die politici als Sylvana Simons en Sigrid Kaag over zich heen krijgen. Ja, het is racisme en vrouwenhaat, maar die algemene woorden verhullen hoe intens persoonlijk de afkeer is: de grondtoon is dat deze vrouwen arrogant zijn, te vol van zichzelf zijn, anders gezegd, denken dat ze beter zijn dan jij. Zeker, haat is van alle tijden en volgens veel mensen is het dan ook alleen de technologie die het tegenwoordig een stuk gemakkelijker maakt om te haten. Je hebt alleen maar een mobieltje nodig om opstand en tribunalen af te kondigen, een paar honderd tweets om iemand het zwijgen op te leggen of tot ontslag te dwingen wegens het scheppen van een gevoel van ‘onveiligheid’. Maar het is te gemakkelijk om technologie de schuld te geven. Die tirannieke toon van vermeende almachtigheid, de scheldende aanzeggingen van de totale afrekening in sociale media, zijn direct het gevolg van een ego dat zich niet langer laat relativeren en alles buiten hem alleen nog in persoonlijke termen kan zien. De twee gezichten van het ideaal van het authentieke individu – het recht op autonome zelfverwezenlijking én gierende egomanie – zie je mooi terug bij de overtuigde vaccinweigeraars. De taal die door hen gebezigd wordt, is die van het recht op zelfbeschikking ŕ la Emerson en Nietzsche: mijn onafhankelijkheid, mijn vrijheid, mijn lichaam. De mentaliteit van de meerderheid die braaf in de rij gaat staan voor een prik, en nog een, en nog een, wordt afgeschilderd als die van kuddedieren, makke schapen die zich voegen naar de niet te stillen machtshonger van Big Pharma, Bill Gates en The Great Reset. Dat juist zoveel yogamoeders zich verzetshelden wanen door vaccinatie te weigeren, is dan geen verrassing meer. Waar anderen een gierend narcisme zien, overspannen eigenwaan en een gebrek aan maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel, ziet de weigeraar zichzelf als moedige eenling, non-conformist en ‘waarheidszoeker’. Identiteit en ego, houd die twee maar eens uit elkaar. De afgelopen dagen las ik weer talloze oproepen, simpele en intelligente, tot nieuwe vormen van solidariteit en verbinding in een gepolariseerde samenleving, in een tijd die ‘the lonely century’ is genoemd. Ze klonken allemaal even oprecht als bedacht. Eind volgend jaar zullen ze ongetwijfeld opnieuw klinken. Maar dit is de vraag: hoe verwezenlijk je het ideaal van persoonlijke authenticiteit, het hard bevochten (en nog altijd te bevechten) recht om jezelf te zijn, zonder de ander en de rest van de wereld uit het oog te verliezen – of te reduceren tot een decor van je eigen zelfbetrokkenheid? Minder gezien willen worden, en meer kijken? Dat is meer een houding dan een oplossing, geef ik meteen toe – bovendien gemakkelijker gezegd dan gedaan. Maar bewustzijn van de noodzaak ervan is een begin. DS, 04-01-2022 (Bas Heijne) © NRC Handelsblad Laatst aangepast door bijlinda : 11th January 2022 om 02:25. |