|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
Het historische belang van Thomas Piketty
De kloof in de democratie
Het succes van Kapitaal in de 21e eeuw, het opus magnum van Thomas Piketty, hoeft niet te verbazen. In het debat over het behoud van de welvaartsstaat heeft de Franse econoom de vinger op de wonde gelegd: de vrije markt doet níét wat ze belooft, namelijk de rijkdom fair verdelen. Het plaatst Piketty in het rijtje auteurs die fundamentele vragen stellen bij een wereld waarin ‘markt’, ‘democratie’ en ‘vrijheid’ inwisselbare begrippen lijken te zijn geworden. Het had ook allemaal anders kunnen lopen. Toen begin dit jaar de Engelse vertaling van Le Capital au XXIème siècle verscheen, verwierf het taai geschreven boek tegen lichtsnelheid – maar onterecht – de status van ‘nieuwe Bijbel van het antikapitalisme’. Dat vroeg natuurlijk om een tegenreactie. Messcherpe kritiek kwam er van Chris Giles van de Financial Times. ’s Werelds meest gezaghebbende beurskrant oordeelde dat Piketty slordig had gewerkt, dat zijn boek gebukt ging onder methodologische en rekenkundige fouten. En dat er dus niet veel overbleef van zijn verhaal over de snel groeiende kloof tussen haves en havenots. Thomas Piketty publiceerde een omstandig antwoord op de aanval, waarbij hij al zijn ruwe onderzoeksmateriaal vrij ter beschikking stelde – tot vandaag zijn trouwens alle cijfers, tabellen en spreadsheeds gewoon te consulteren op zijn site. Dat bracht een boeiend debat op gang, waarbij de meeste specialisten oordeelden dat over een aantal interpretaties van Piketty te discussiëren valt, maar dat er weinig af te dingen is op zijn algemene conclusies. Zo besloot The Economist: ‘Afgaande op de informatie die Giles tot nu toe leverde, lijkt zijn analyse de vele aantijgingen van de Financial Times niet hard te kunnen maken, en evenmin de conclusie dat de stelling van het boek fout zou zijn.’ Dat is omzwachteld taalgebruik om te zeggen: collega’s, uw huiswerk klopt niet. Het doek over dit debat viel vorige maand, toen Piketty’s Kapitaal in de 21e eeuw verkozen werd tot ‘the 2014 Financial Times & McKinsey’s Business Book of the Year’. Piketty’s centrale stelling valt moeilijk te negeren: het kapitaal groeit sneller dan de economie, waardoor de kloof tussen arm en rijk groter wordt. Dat dreigt de democratie onderuit te halen. Het is een fundamentele kwestie. De vrije markt als basis van een vrije samenleving, als essentiële voorwaarde om én collectief én individueel vooruitgang te boeken, is een van de belangrijkste premissen van de westerse samenleving. Zeker sinds het failliet van het communisme na de val van de Berlijnse Muur. Superieur liberalisme Die stelling werd naar voren gebracht door de Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama in het tijdschriftartikel The End of History? (1989), later uitgewerkt tot het boek The End Of History and The Last Man (1992) – zonder vraagteken. Pittig detail: Fukuyama concludeerde al enkele maanden vóór de val van de Muur dat het liberalisme in alles veruit superieur was – niet alleen aan het communisme, maar aan alle regimes uit de geschiedenis. Fukuyama sloot de opkomst of terugkeer van nieuwe autoritaire stelsels niet uit, maar hun succes zou altijd tijdelijk zijn, schreef hij, en onherroepelijk eindigen in een nieuwe, weer uitgediepte fase van vrijheid en liberalisme. Wat dat liberale model zo onverwoestbaar maakt, is dat de economische basis van een vrije samenleving moet samenvallen met een vrije markt. De kritiek op Fukuyama was overweldigend, vooral ter linkerzijde – en dat had hij met zijn aanmatigende titel natuurlijk zelf uitgelokt. De Duits-Britse socioloog Ralf Dahrendorf voorspelde dat ‘de absolute stilte’ zou neerdalen over zijn stellingen. De Franse filosoof Jacques Derrida hekelde de ‘neo-evangelisatie’ van de vrije markt: ‘Nooit vielen zo veel mensen ten prooi aan geweld, ongelijkheid, uitsluiting, honger en economische onderdrukking.’ Ook de werkelijkheid leek Fukuyama snel in het ongelijk te stellen. De twee grote krachten achter de val van het communisme waren de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse premier Margaret Thatcher. Beiden beantwoordden aan Fukuyama’s definitie van regeringsleiders van ‘een vrije samenleving’, want zij koppelden hun politieke optreden aan een uitgesproken liberalisme: Reaganomics in de VS, Thatcherism in het VK. Alleen leek die systemen geen lang leven beschoren nadat Reagan (in 1988) en Thatcher (1990) zelf van het politieke toneel waren verdwenen. Hun opvolgers hielden niet stand. George Bush sr. moest in 1993 plaatsmaken voor de Democraat Bill Clinton, John Major werd in 1997 gewipt door Tony Blair en New Labour. De Derde Weg Maar Clinton noch New Labour stond kritisch tegenover het kapitalisme. Hun nieuwe politieke lijn werd het best beschreven door de Brit Anthony Giddens (°1938) in The Third Way (De Derde Weg, 1998). Het boekje gold in België even als het paarse huwelijkscontract tussen liberalen en socialisten. Giddens was een uitstekend socioloog, directeur ook van The London School of Economics. Toen hij een van de voornaamste adviseurs van Tony Blair werd, begon hij concretere politieke inzichten op papier te zetten. Het eerste hoofdstuk van The Third Way gaf hij als titel: ‘Het socialisme voorbij’. Daarin zette Giddens zich af tegen John M. Keynes, tot dan het icoon van de Britse sociaaldemocratie. Diens ‘allesomvattende welfare state die de mensen moest beschermen van de wieg tot het graf’ was weliswaar geboren uit ‘nobele intenties’, maar heeft nu vooral ‘onaangename gevolgen’, schreef Giddens, en ‘creëert tegenwoordig meer problemen dan hij oplost’. Even beslist nam hij afstand van John Kenneth Galbraith, die in The Culture of Contentment betoogde dat in moderne samenlevingen de rijken niet langer belangstelling hebben voor het lot van de minderbedeelden. Dat was volgens hem niet waar: rijk en arm zouden elkaar treffen in het ‘nieuwe centrum’. Dus bepleitte Giddens de ontmanteling van de bestaande welvaarsstaat, een kleinere rol voor de overheid, een veel grotere voor de bedrijven, en vooral veel nadruk op meer individuele verantwoordelijkheid: ‘Ellende maakt plaats voor welzijn en gemakzucht voor initiatief.’ Hij sprak van ‘een positieve welvaartsstaat’, in dienst van ‘zowel de armen als de rijken’. Het licht gezien Van een nog ongeremder geloof in een nieuwe, vrijere wereld getuigde The World is Flat (2005) van Thomas L. Friedman. De flamboyante journalist van The New York Times, drievoudig winnaar van de Pulitzer Prize bovendien, beleefde zijn ‘eureka’-moment tijdens een partijtje golf in het Zuid-Indiase Bangalore. Plots zag hij dat uitgerekend in downtown Bangalore zijn green omringd werd door de trotse bedrijfsgebouwen van IBM, Microsoft, HP, Texas Instruments en Infosys. ‘It didn’t even seem like India. Was this the New World, the Old World, or the Next World?’ De nieuwe wereld, wat Friedman betreft. Dat er geen grenzen meer zijn aan de vrije markt en dus aan de vrije vooruitgang, werd hem in Bangalore bijgebracht door Nandan Nilekani, de ceo van het Indiase technologiebedrijf Infosys. Infosys verzorgt de informaticasystemen van een groot aantal Amerikaanse en Europese topondernemingen. Als eerste had Infosys begrepen dat het niet uitmaakt of de backoffice van een bedrijf uit Frankfurt of Detroit daar wordt gerund of vanuit Bangalore. Infosys bedacht ook het systeem van ‘chasing the light’ (‘het licht najagen’): door zijn wereldwijde netwerk kan het bedrijf moeiteloos 24 uur per dag diensten blijven leveren. Ook Thomas Friedman had het licht gezien. De toekomst leek hem zo opwindend dat hij zichzelf voortaan ‘a compassionate flatist’ noemde. Vrije markt, vrije kennis, versterkt door moderne, vrij beschikbare technologieën: ze zouden er in razend tempo voor zorgen dat de hele wereld met gelijke economische wapens strijdt. Dat plaatst landen, bedrijven en zelfs individuen voor hun verantwoordelijkheid: iedereen heeft voortaan gelijke kansen. Ook om te falen, want veel toekomst is er niet voor wie zich niet wil aanpassen aan dat nieuwe globalisme. Negen jaar voor Kapitaal in de 21e eeuw was The World is Flat in 2005 al ‘Business Book of the Year’ van de Financial Times en, toen nog, Goldman Sachs. In 2007 startte uitgerekend bij Goldman Sachs een ramp die uitdijde tot de kredietcrisis. Het was het einde van het nooit tegengesproken geloof in de ongeremde vrije markt. Vaandelvlucht Juist op dat moment schreef de Britse historicus Tony Judt (1948-2010) op zijn sterfbed een dun maar invloedrijk boekje: Ill Fares the Land (Het land is moe, 2010). Aan het einde van zijn leven is Judt minstens zo streng en vernietigend voor ‘links’ als voor rechts. Hij verweet New Labour en de Amerikaanse Democraten lafheid en vaandelvlucht. Ze hadden de gewone man noch de middenklasse beschermd, maar zich gewenteld in ‘de heiligverklaring van bankiers, effectenmakelaars, optiehandelaren, nieuwe rijken en ieder ander met toegang tot grote hoeveelheden geld’. Judt gruwde van politici als Bill Clinton, een president die bij zijn verkiezing deed alsof hij zich liet inspireren door de grote projecten van voorgangers en partijgenoten, zoals Roosevelts ‘New Deal’ of ‘The Great Society’ van Johnson. Maar het was Clinton die in 1996 uitpakte met een ‘Personal Responsability and Work Opportunity Act’ – ‘een opmerkelijk orwelliaanse naam’, aldus Judt – die sneed in de sowieso al magere werkloosheidsuitgaven in de VS. Toen al trok Judt het debat op gang dat Piketty vandaag voert: de inkomensongelijkheid werd zo groot dat ze zelfs decente aanhangers van de vrije markt tegen de borst zou moeten stuiten: ‘In 1968 verdiende de hoogste directeur van General Motors aan loon en bonussen 66 keer meer dan de gemiddelde arbeider van zijn bedrijf, terwijl de hoogste baas van Wall-Mart nu 900 keer het salaris van zijn gemiddelde werknemer incasseert.’ Dat is niet alleen een zaak van individueel geluk of ongeluk, stelde Judt, maar vooral van maatschappelijk belang: ‘Hoe breder de kloof tussen de toplaag en de massa is, hoe groter de sociale problemen worden.’ Geërfd vermogen In die traditie staat ook Thomas Piketty (°1971). Hij is beslist geen antikapitalist: ‘Ik behoor tot de generatie die op het nieuws hoorde hoe de ene na de andere communistische dictatuur instortte, ik ben voor het leven gevaccineerd tegen stereotiepe luie antikapitalistische retoriek.’ Evenmin is Piketty een filosoof zoals Fukuyama, een socioloog als Giddens, een observator van de actualiteit als Friedman of een historicus als Judt. Thomas Piketty is econoom, en daarom schrijft hij over economieën, maar ook over filosofie, sociologie, geschiedenis en de actualiteit. Piketty beschouwt economie niet als een aparte wetenschap, maar als een onderdeel van de sociale wetenschappen, naast politicologie, sociologie of geschiedenis. Dat is het onderliggende opzet van zijn boek: al die inzichten bundelen tot één grote analyse. Het hoeft overigens niet te verbazen dat net een Franse econoom met zo’n holistische benadering komt. Franse intellectuelen kijken economen doorgaans met de nek aan: om gehoord te worden, moeten die dus wel een breed-maatschappelijk verhaal brengen. Piketty kan putten uit een ruim palet aan ervaringen en tradities. Dat hij politiek ter linkerzijde staat, valt af te leiden uit zijn columns in Libération en zijn steun voor socialisten als Ségolène Royal en president François Hollande, al heeft hij zich van die laatste afgekeerd. Tegelijk kent hij de Angelsaksische economie van binnenuit: hij doctoreerde aan de London School of Economics en werkte een paar jaar aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT). Dat alles heeft dus geleid tot zijn boek, een kanjer van achthonderd pagina’s die bol staat van (zéér) hermetisch vakjargon. Piketty’s centrale stelling is een formule: ‘r >g’, rendement op kapitaal (winst, dividend, rente, huuropbrengsten...) is groter dan de groei van de economie. Piketty onderzoekt de oorzaken, de varianten, zowel op korte als lange termijn, de effecten, de verschillen tussen arbeid en kapitaal, en het gewicht van de factor ‘verdienste’. Want iedereen kent Steve Jobs en Bill Gates, ondernemers die zich door hun talent, originaliteit en volharding konden opwerken tot de club van ’s werelds rijksten. ‘Maar in Forbes staan tientallen erfgenamen met een groter vermogen dan Jobs’, stelt Piketty. En omdat de opstellers van zulke klassementen alleen rekening kunnen houden met het ‘bekende’ vermogen, worden de geërfde vermogens systematisch onderschat. Piketty vermoedt dat zestig tot zeventig procent van de hoogste vermogens ter wereld door erfenissen zijn verkregen, en dus niet het billijke en faire gevolg zijn van persoonlijke verdiensten. ‘Maar dat is een hypothese, geen zekerheid.’ Al die inzichten bundelt Piketty in een coherent verhaal. Hij maakt rekenkundig aannemelijk wat Tony Judt al aanstipte: dat de inkomensongelijkheid zo groot is dat ze ontwrichtend werkt. Hij tempert het optimisme van Friedman: we zijn nog lang niet toe aan een globale wereld. Op middellange termijn kunnen alleen de oliestaten het Westen proberen uit te dagen. En China? Alle staatsfondsen van Chinese banken samen, inclusief de reserves van de Bank of China, zijn ongeveer 3000 miljard euro waard, of twintig keer minder dan het vastgoed en de financiële activa van alleen maar de Europese gezinnen: ‘De rijke landen zijn nog lang niet in handen van de arme.’ Morele band Dat betekent niet dat het rijke Westen niet bedreigd is – niet zozeer door externe vijanden als wel door interne tegenstellingen. De deregulering van de markten, die nog eens versneld werd door Blair en Clinton, maakt het vandaag onmogelijk om de grote kapitaalstromen te registreren. Daardoor kunnen die zich aan elke controle onttrekken, en dus aan iedere sociale verplichting. Het gaat niet zomaar om inkomensverschillen. Op het spel staat de ‘morele’ band tussen democratische vrijheid en de vrije markt. Als de rijkdom niet meer billijk is verdeeld – en dat is iets anders dan egalitair – worden de machtsverhoudingen steeds ongelijker. Dan komen er steeds grotere discrepanties in de welvaart en de sociale bescherming. Dat brengt samenlevingen uit evenwicht en kan hen zelfs uit elkaar doen vallen. Piketty besteedt veel pagina’s aan treffende maar sombere vergelijkingen tussen de luxe van de huidige upperclass en de negentiende-eeuwse elite zoals Honoré de Balzac of Jane Austen die beschreven. Toen leidden verschillen in rijkdom ertoe dat twee samenlevingen naast en vooral boven en onder elkaar leefden: ‘upstairs – downstairs’. Giddens dacht nog dat rijk automatisch zou zorgen voor arm. Piketty vindt dat naïef. Vroeger vonden de rijken het normaal dat hun kinderen onderwijs konden volgen en die van de armen niet – of niet zo lang, en in minder goede scholen. De vrees bestaat dat het Westen opnieuw in die richting evolueert. Dat betekent niet dat de oude verzorgingsstaat niet gemoderniseerd had mogen worden. Wel integendeel. Maar het was wellicht niet wijs om zo veel vertrouwen te hebben in de markt en een paar fundamentele politieke en sociale afspraken niet meer na te komen. Sinds de verlichting heten die: het sociaal contract. Zo herhaalt de geschiedenis zich. Een kwarteeuw geleden roemde Fukuyama de combinatie ‘democratie - vrije markt’ als het ware kind van de Franse Revolutie. Nu maakt Thomas Piketty aannemelijk dat dit model niet werkt zonder een performant sociaal en politiek framework. Anders dreigt de rijke elite zo rijk te worden dat de welvaartskloof de democratie vernietigt, en dus de samenleving. Het is een nuttige bijdrage van de Fransman aan een vooral door Angelsaksische denkers gedomineerd debat: het inzicht dat ook Jean-Jacques Rousseau en zijn contract social integraal deel uitmaken van de erfenis van diezelfde Franse Revolutie. Knack, 10-12-2014 (Walter Pauli)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#2
|
|||
|
|||
Als ik Pikketty's theorie begrepen heb zegt hij dat het rendement op het vermogen groter is dan de economische groei. Bijgevolg blijven de rijken, een klein percentage van de bevolking overigens, alleen maar rijker worden. Deze steeds groeiende kloof tussen arm en rijk werkt in het nadeel van de democratie. Je kan deze ongelijkheid verkleinen door belastingen te innen op de vermogens. Dit is op politiek vlak een keuze die veel aanhang krijgt van de linkse zijde. De rechtse zijde is hier niet zo'n fan van.
Ik geloof in het nut van de vermogensverlasting, maar is het heden de dag dan niet gewoon de oplossing dat grote bedrijven naar het buitenland vertrekken? Een vermogensbelasting heeft volgens mij alleen maar nut als dit minstens op Europees vlak vastgelegd wordt. Ook rijst dan de vraag hoe je deze vermogens gaat definiëren? Spreken we dan over de vermogens zelf of de winsten op vermogens? Daarnaast mag er ook niet vergeten worden dat vermogens ook aan waardevermeerdering of vermindering onderhevig zijn. Kan men bij een waardevermindering dit dan gaan inbrengen als aftrekpost? Ik denk dat het hier een zeer ingewikkelde kwestie betreft waarbij men bij elk alternatief dat er wordt aangeboden zowel nadelen als voordelen kan ontdekken. |