#1
|
||||
|
||||
Ding
Ding
Bernard Dewulf Ken je dat ik-doe-wat-ik-wil-gevoel? De vraag keek me juichend aan uit een bushokje. En ik stond niet eens op de bus te wachten. Ze kwam van een bank. Op de poster was overbelicht geluk te zien. Geluk wordt altijd overbelicht, anders ziet het er niet uit. Als geluk. Eerst dacht ik ja. Ik sla dat hele grijnzende hokje aan diggelen. Want ik doe wat ik wil, toch? Daarna dacht ik nee. Nee, dat gevoel ken ik niet. De bank is niet de eerste die me hierover aanrandt. Ik onderga het al jaren. In allerlei vormen. Terugkerende wapenkreten zijn ‘wees jezelf‘, ‘doe waar je zin in hebt’ en ‘be happy’. Nauwelijks een interview met een arrivé of ze toeteren het uit, in de streekktaal van hun ego’s: ‘ik doe mijn goesting’. Dat categorische hedonisme is me vreemd. Het zat niet in de moedermelk. Het kwam niet in huis. Het verspreidde zich niet onder vrienden. Het bezocht ons ook niet via het internet, wij hadden alleen maar een pingpongnet. Ik kan er nu wel wat over gekscheren, maar er is meer aan de hand. Hoe leg ik het uit. Misschien met het ding. Ooit, al wat kalend in dit eeuwig jonge tijdsdeel, moet ik het ding voor het eerst gehoord hebben. In de uitdrukking die inmiddels even ingeburgerd is als shit: ‘zolang ik maar mijn ding kan doen’. Jarenlang had ik geen idee wat het ding was, tot het tot me doordrong: ding rijmt op goesting. Almaar meer medemensen, zo begreep ik, wilden alleen nog maar hun goesting, hun zin, kortom hun eigen ding doen. Me ding, you Jane. Ik begreep er niets van. Alles zingde alom in zijn eigen spelling over zijn hoogsteigen ding. Mij is me over mijn eigen ding nooit iets gezegd. In mijn vorige eeuw. En hoe langer ik overleef in deze, hoe verbaasder ik kijk naar al die dingen die alleen nog maar zichzelf willen doen. Uiteraard ben ik niet opgevoed om niemand te zijn. Wij moesten Iemand worden. Alles tussen ambtenaar en goochelaar. Maar tussen iemand en je ding: daar zit voor mij het verschil. Hoe leg ik het uit? Misschien met de woorden. Soms ’s avonds, bij een slapeloos glas, wanneer al die zichzelf doeënde dingen slapen of nog laat facebooken naar elkaar, komen er ouderwetse woorden in het hoofd. Zoals bescheidenheid, nederigheid, deemoed. Zelfs ootmoed. Niet dat wij geen trots mochten hebben, soms was zelfs een zekere hovaardigheid noodzakelijk. Tegen de barbarij. Niet dat wij niet ergens moesten komen, bij voorkeur verder dan de ouders. Niet dat wij geen fierheid mochten vertonen, soms was zelfs ijdelheid noodzakelijk. Tegen, bijvoorbeeld, de oudtestamentische plaag van broekrokken. Niet dat we niet ergens voor moesten staan. Wie er stond, bestond. Maar we moesten wel onze plaats kennen. En daar was geen plaats voor ons hoogsteigen ding. De spiegel was een middel, geen doel. De selfie was ons communieprentje. Facebook was het familiefeest. Twitter was de zatte nonkel bij de taart. En Instagram ging weken later rond in de fotoalbum. En wee wie zijn schoolopstel, zijn brief of zijn dagboek begon met ‘ik’. Die had, was en bleef een nul. Wie over zichzelf begon met ik, sloeg de hand aan zichzelf. Ergens tussen die toenmalige eenzame nul van het ik-opstel en de huidige wereldwijde tien-op-tienen op Facebook bevind ik mij. En ik kan het nog altijd niet rijmen. De razende, schamele vijftig jaar tussen toen en nu hebben mij verdeeld tussen mij en mezelf. Meer dan vijf op tien zal ik nooit verdienen. Maar één ding is vrij zeker. Stel dat men op zijn sterfbed ligt. De laatste adem komt er nu snel aan. Iemand, desnoods de muur, vraagt nog gauw, in de grauwe slotseconden: en wat heb jij met je leven gedaan? En dan moet men met zijn allerlaatste lucht zeggen: ‘mijn ding’. Dan zinkt men toch door de grond? DSWeekblad, 20-09-2014 (Bernard Dewulf)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |