#1
|
||||
|
||||
Zelfkennis is bedrog
U kent U niet
‘Moeilijk te geloven dat ik echt besta, over het verlangen naar zelfkennis’, Martijn Meijer, Ambo, 2014. ‘De moderne mens heeft zichzelf opgezadeld met een belachelijk onrealistisch zelfbeeld.’ En dus: ‘Hoeveel eigenliefde we ook bezitten, we komen altijd tekort.’ Waarom we vreemden zijn voor onszelf. En misschien maar best ook. Ik was onlangs diep onder de indruk van Paul Vanden Boeynants. Op de radio was een interviewfragment te horen van toen hij voor de eerste keer premier was geworden. In 1966 was dat, hij was toen 47. ‘Hoe zou u zichzelf omschrijven?’, vroeg de interviewer. Durfde een journalist nu nog dat soort vraag op dat soort moment te stellen, hij kreeg in het beste geval een ironisch of anderszins lacherig, in elk geval: geen antwoord. VDB was een man van zijn tijd – kreeg je een vraag, je gaf een antwoord, geen aanstellerij. In één adem antwoordde de premier: ‘Gelijkmoedig, autoritair, au fond heel gevoelig. Heel hard, maar ook voor mezelf. En ik houd niet van overbodige zinnen en hypocrieten.’ Er was geen komma te horen, geen aarzelend, laat staan voortschrijdend zelfinzicht. Polle Pens kende het vlees in de eigen kuip. Of was daarvan overtuigd, net iets te. De twijfel, de afwezigheid ervan, doet natuurlijk vermoeden dat de zelfzekerheid van de oud-premier groter was dan de zelfkennis. ‘Gelijkmoedig en autoritair’, het was overigens helemaal hoe een man toen hoorde te zijn, mei 68 kwam pas twee jaar later. Het is zoals de Britse denker Bertrand Russell het keer op keer vaststelde: ‘Mensen willen geen kennis, ze willen zekerheid’. Als het over onszelf gaat, is dat niet anders. De ram in de weide Wel kijk, en spijtig: die zekerheid is een illusie. Het is zelfs ronduit onmogelijk om onszelf te kennen. Dat zegt de Nederlandse filosoof Martijn Meijer die daar nochtans een poging toe deed en daarover verslag uitbrengt in het slimme boekje Moeilijk te geloven dat ik echt besta. Meijer is natuurlijk lang niet de eerste om tot de onmogelijkheid van zelfinzicht te concluderen. Denkers bijten er de tanden op stuk, al van lang voor dat orakel van Delphi de tip gaf naar binnen te kijken. Al zolang we bestaan, willen we niets liever. Ons doen en laten begrijpen, om in dat doen en laten te kunnen in-grijpen. Eindelijk snappen waarom we doen wat we doen, zijn wie we zijn, denken wat we denken. We berekenen en geloven sterrenbeelden en ascendenten, vullen ABCD-testjes in om uit zoeken of we een A, B, C of D-type zijn, we betalen therapeuten te veel in de hoop dat zij het ons eindelijk eens in volzinnen kunnen vertellen – wie we zijn. Dat we die vraag zo graag willen beantwoorden, dat is overigens: omdat we ze kunnen stellen. En dat is al niet niets. ‘De mens is de enige soort die tot zelfbewustzijn is gekomen, dat nemen we tenminste aan’, zegt Martijn Meijer. ‘De mens bezit het vermogen om over zichzelf na te denken, om zichzelf waar te nemen als een “ik” dat zich onderscheidt van de anderen. Een dier valt samen met wat hij op dat moment is, terwijl een mens zichzelf voorstelt in de toekomst, zichzelf herinnert in het verleden.’ Niet dat die triomf van zelfbewustzijn het bestaan voor de mens tot een feest heeft gemaakt. Het is een verpletterende last, dat ‘zelf’. Zoals de Nederlandse dichter-psychiater Rutger Kopland het ooit zei aan interviewer Piet Piryns, terwijl hij naar een ram in de weide wees: ‘Zijn kracht is dat hij niet bestaat. Hij weet niet dat hij er is.’ Dwerg baart reus Wij wel. En meer dan ooit. ‘Het narcistische tijdperk’, noemt Martijn Meijer dit. Een gevaarlijk tijdperk. Want, zegt Meijer, ‘het narcisme van de moderne mens is niet zozeer zelfgenoegzaam, eerder gefrustreerd’. De moderne mens heeft zichzelf opgezadeld met een belachelijk onrealistisch zelfbeeld. En dus: ‘hoeveel eigenliefde we ook bezitten, we komen altijd tekort’. We hunkeren onszelf de vernieling in, we vervullen onszelf tot we helemaal leeg zijn. Het gat is bodemloos. Het is een niet zo bijzonder vrolijk refrein, dat ook te horen is in de heerlijke bestsellers Absurde overvloed en Lang leve het gewone van de Ierse Brit Michael Foley. ‘Ik geloof helemaal niet dat we onszelf zo graag willen kennen’, zegt Foley vanuit Londen. ‘Wat we wél willen, is onszelf graag zien. We willen eigenwaarde, we willen ons bevestigd voelen in het beeld dat we van onszelf hebben en dat we koste wat het kost willen beschermen. We worden overal aangepraat dat we succesvol kunnen zijn, zolang we maar genoeg in onszelf geloven. Dat is een gevaarlijke illusie. Succes vereist zelfvertrouwen, sure, maar ook: talent, toewijding, concentratie en bovenal heel veel geluk.’ Dat is een minder prettige gedachte. ‘Ik weet het. Die factor geluk, die benadrukt niemand graag – de idee van willekeur beangstigt ons. Als astrologie zo populair is, dan omdat ze veel van die angst sust, veel van de onzekerheden zeker maakt. Astrologie geeft eerst een flatterende analyse van je persoonlijkheid, en voorspelt vervolgens dat je met die persoonlijkheid opwindende en intrigerende ontwikkelingen zult doorlopen, roem en geld zult vergaren, en seksueel bijzonder actief zult kunnen zijn. Puur bedrog natuurlijk. Waar blijft het sterrenbeeld voor al wie zelfingenomen, gulzig, gierig, prutsend en wantrouwig is – zoals de meesten onder ons zijn? En waar blijven de voorspellingen dat we ons volgende week zullen gedragen als klootzakken, dat we zullen falen, en dat iedereen dat ook gezien zal hebben: dat we falende klootzakken zijn. Een voorspelling die, week na week, geldt voor de meesten onder ons.’ Bij zo’n voorspelling wil je alleen maar gaan drinken. ‘Exact. Zelfbedrog is natuurlijk het beste overlevingsmechanisme. Echte en eerlijke zelfkennis maakt ons alleen maar bewust van onze grenzen, onze zwaktes, veroorzaakt twijfel, vertraagt. Zelfvertrouwen – en in doorgeschoten of oneigenlijke vorm: zelfbedrog – doet ons boven onszelf uitstijgen, doet ons verder reiken. Evolutionair is dat veel interessanter. We have learned to convince ourselves that the inner dwarf is actually a giant. Zelfbedrog is het domein waarin de mensheid zichzelf waarlijk heeft overtroffen. Als het erop aankomt onszelf te bedotten en te rechtvaardigen, dan bezitten we de intelligentie van een Einstein, de verbeelding van een Shakespeare en de doortraptheid van een jezuïet.’ Dit is bovendien een narcistisch tijdperk voor iets: we hebben dezer dagen ook nog eens behendige tools ontwikkeld voor dat zelfbedrog. Op sociale media kunnen we onszelf vormgeven en ‘editen’ als nooit tevoren. We presenteren er ons betere en mooiere zelf aan de wereld. De zelf die we willen zijn, die we op de duur ook geloven te zijn. ‘Je sais qu’on ne peut jamais se connaître, mais seulement se raconter’, schreef Simone de Beauvoir. We kunnen onszelf niet kennen, we kunnen onszelf alleen maar vertellen. Laten we dan ineens maar een mooi verhaal verzinnen. ‘Zelfbedrog is de belangrijkste en meest verspreide vorm van bedrog, daar twijfel ik niet aan’, zegt Paul Verhaeghe, UGent-psycholoog en auteur van Identiteit. ‘En dat hangt in dit tijdperk nauw samen met sociale media, dat klopt, al bieden die toch vooral een technische uitvergroting van wat er voordien al aanwezig was.’ Wijsvingeroefening Paul Verhaeghe is streng als het over zelfkennis gaat, toch over elke vorm van pretentie erover. Hij deelt de conclusie van Martijn Meijer: ware zelfkennis is onmogelijk, in elk geval amper te bereiken in één mensenleven. De onmogelijkheid onszelf te kennen, is vrij eenvoudig, zelfs haast letterlijk te verklaren. Want, zoals de Britse filosoof Barry Dainton in zijn boek Self met een vraag het antwoord geeft: ‘When you think: What am I?, what’s actually doing the thinking?’ Je kunt niet de twee tegelijk zijn: de onderzoeker én zijn object. De Vlaamse filosofe Patricia De Martelaere zei het zo in Het onverwachte antwoord: ‘Een wijsvinger kan niet wijzen naar zichzelf, een oog kan zichzelf niet zien. En toch kijken honden en dwazen inderdaad naar de vinger die wijst, en niet naar de richting waarin gewezen wordt.’ Maar waar wordt naar gewezen? Wat maakt ons tot onszelf? Wat bepaalt ons? Zijn we onze dromen? Zijn we onze angsten? Zijn we onze kwetsures? Onze herinneringen? Onze geheimen? Bepalen en definiëren bovenal onze geliefden ons? Of vallen we dan toch vooral samen met ons temperament – ‘gelijkmoedig en autoritair’? En zijn we dus echt en alleen maar: onze genen? Wie is ‘ik’? ‘Ik ben tot de conclusie gekomen dat mijn ik niet bestaat, of eigenlijk alleen bestaat zoals de horizon bestaat’, zegt Meijer. ‘Dat is een handig referentiepunt, maar als je op zoek gaat naar de locatie van de horizon, kom je bedrogen uit.’ ‘Mijn ik is een spiegel die in stukken is gevallen’, schrijft u. ‘Ieder stuk weerkaatst een fragment van iemand anders: een karaktertrek, een voorliefde, en mening, een uitdrukking.’ Ik is met veel. ‘Dat geloof ik wel. En elke “ik” op zich is eerlijk en oprecht. Eerlijkheid bestaat er niet in altijd dezelfde dingen te zeggen en te doen. Eerlijkheid is: doen wat je op dat moment goed lijkt om te doen. Ook al strookt dat niet noodzakelijk met wat je ’s anderendaags zegt of doet.’ De zozeer geprezen ‘mens uit één stuk’ is zo bekeken misschien niet meer dan alleen maar: rolvast? ‘Eenduidigheid wordt vaak begrepen als een soort echtheid. Wie altijd hetzelfde zegt en denkt, die vinden we getuigen van een consequent, authentiek karakter. Twijfelen, jezelf bijsturen, laat staan terugfluiten, dat wordt als een zwakte gezien. Als een teken van onoprechtheid. Niet te vertrouwen. Het lijkt me net omgekeerd. Zo iemand is namelijk sterk genoeg om zich niet achter één rol te hoeven verschuilen.’ We stellen niets voor ‘Ni l’un ni l’autre, je suis, j’étais et resterai moi’ – de ‘batard’ Stromae weet zijn veelheid te waarderen. Het is wat psycholoog Paul Verhaeghe de grootste misvatting over onszelf noemt: de idee dat we één en ondeelbaar zijn. Dat we over een substantieel, onveranderlijk, onafhankelijk, stabiel ‘zelf’ beschikken. ‘We hanteren een compleet verkeerd model om naar onszelf te kijken’, zegt Verhaeghe. ‘We vertrekken vanuit het idee van een vastomlijnd, constant “zelf”, dat consequent en zelfbewust functioneert, dat origineel is, onafhankelijk van de anderen. We zijn op al die vlakken exact het tegenovergestelde.’ Zonder de ander geen ‘ik’. ‘Denk aan die scène in Cast Away, de film waarin Tom Hanks op een onbewoond eiland moet zien te overleven. Hij installeert er Wilson, de volleybal. Een “ander”, om toch maar te kunnen bestaan. Op zich zijn we niets, stellen we niets voor. Wij zijn maar iemand in-relatie-tot.’ Zo moeten we ook onszelf proberen te begrijpen? ‘Daarmee begint elk zelfbegrip: het besef dat we alleen bestaan in verhouding tot de andere. En dus is de meest elementaire angst, hoe zelfverzekerd je je ook voelt, de angst om afgewezen te worden. Die angst zorgt ervoor dat we onze minst fraaie kanten en neigingen willen verbergen. Dat we onszelf zo mooi en krachtig mogelijk voorstellen. Als de andere onze voorstelling gelooft, slagen we er overigens ook vaak in die zelf te geloven. We zijn en blijven de som van zeer veel verschillende identificaties met wat anderen ons voorgehouden hebben – wie we moeten zijn, wie we niet mogen zijn. Die identificatieprocessen stoppen nooit, we blijven voortdurend veranderen.’ We blijven voortdurend veranderen, we ‘zijn’ niet, we ‘worden’. Dat betekent: zelfkennis komt altijd te laat. Want zelf zijn we intussen alweer verder. Niets staat stil, en wij nog minder. ‘Er schuilt werkelijk niets substantieels in het hart van mensen en dingen’, citeert Michael Foley de Franse denker Henri Bergson. In het hart van mensen en dingen schuilt alleen maar ‘some weird dance of energy’. Leven is dansen, in elk geval bewegen. ‘En we kunnen die beweging in het beste geval begrijpen, maar nooit stopzetten’, zegt Foley. ‘Verandering is de essentie van elk proces. Zelfs je verzetten tegen elke vorm van verandering, zorgt er ook voor dat je verandert: je versteent, je verhardt, niet zelden groeit je afkeer voor al wat nieuw is. Het is iets wat ik nauwlettend in het oog houd. Mannen van een bepaalde leeftijd, mijn leeftijd, zijn al eens geneigd tot verstenen. I’m petrified of becoming petrified. Zodoende: na lang pleiten van mijn vrouw heb ik me een mobiele telefoon aangeschaft. Ik begreep dat ik niet langer weigerde uit een soort van principiële nobelheid, alleen maar uit humeurigheid. Ik heb dus toegegeven. Though I draw the line at texting.’ Merci Stromae Nog dit. Als het al zoveel moeite kost om onszelf te kennen, laat staan te begrijpen, en als de kans op succes ook nog eens marginaal is, moeten we het dan wel blijven proberen? Wat levert zelfinzicht ons op? ‘Ik ken mezelf niet en God verhoede dat ik mezelf léér kennen’, schreef Goethe. Bepaald niet bemoedigend is ook het opgemerkte opiniestuk waarmee psychiater Richard Friedman ooit zijn eigen job in vraag stelde in The New York Times. Over het – na lange therapie eindelijk gevonden – zelfinzicht van één van zijn patiënten, schreef hij: ‘It had demystified his feelings, but had done little to change them.’ Het slechtste van alle werelden. ‘De poging tot zelfkennis, de zoektocht, is toch een essentieel vertrekpunt’, blijft Michael Foley geloven. ‘Ook al krijg je je temperament nooit veranderd, je hoeft je er niet per se elke keer door te laten leiden. Je bent wat je bent, maar je bent ook wat je doet. Zelfkennis kan ingrijpen in wat je doet.’ Paul Verhaeghe is er net zo van overtuigd: de zoektocht naar zelfinzicht is heilzaam. Of hetzelfde, maar van de andere kant bekeken: ‘Het is heilzaam om afstand te proberen nemen van het zelfbedrog.’ Dat betekent, zoals zo vaak: onze angsten in de ogen durven zien. ‘De angst voor afwijzing en het verlangen om erkend en bemind te worden zitten zo diep in ons geworteld dat we op grond daarvan vaak verkeerde keuzes maken. In plaats van naar binnen te kijken moeten we naar buiten kijken: hoe stel ik mij op tegenover de anderen? Welke patronen keren daarin terug? En op grond van welke angsten en verlangens zijn die patronen tot stand gekomen? Helpen die om mijn angsten en verlangens onder controle te houden? Of versterken die patronen ze alleen maar?’ De conclusie van Paul Verhaeghe is helder: ‘Als we onszelf willen leren kennen, dan moeten we leren welk effect de blik van de ander op ons heeft, en hoe we ons daarnaar gedragen.’ Om onszelf te kunnen zien, moeten we door de ogen van de ander kijken. En wat we weten over onszelf, dat hebben we dus alleen maar van horen zeggen. In zijn boek citeert Martijn Meijer de Franse filosoof Merleau-Ponty: ‘Ik leef in de gelaatsuitdrukking van de ander, zoals ik hem in de mijne voel leven.’ Wil je echt weten wie je bent? Vraag het iemand anders. Het is hoe Stromae nederig het eigen succes en belang verklaart. ‘Mensen houden van zichzelf als ze zich weerspiegeld zien in jou’, zei hij aan De Volkskrant. ‘Dus mijn job is het om hun verhaal aan hen terug te vertellen.’ En nog altijd maar 29, die jongen. DS, 21-06-2014 (Guinevere Claeys)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |