#1
|
||||
|
||||
Tegen het geheugenverlies
Tegen het geheugenverlies
Tony Judt, De vergeten twintigste eeuw (vert. Hanneke Bos & Wybrandt Scheffer), Amsterdam: Contact, 488 blz., 49,95 . Oorspronkelijke titel: Reappraisals. Reflections on the forgotten twentieth century. De historicus Tony Judt brengt de vorige eeuw in herinnering. Want iedereen is die vergeten. Mensen zijn het product van hun geschiedenis en historici vormen daar geen uitzondering op. Tussen de mazen van het boek De vergeten twintigste eeuw schemert dan ook wat door van de biografische achtergrond van de auteur Tony Judt. Niet dat het zo hoefde (geschiedenis is geen meccanodoos), maar soms gebeurt het wel, zoals in dit geval. Judt groeide op in Oost-Londen en doceert nu in New York. Zijn ouders waren seculiere joden van Oost-Europese afkomst, zijn moeder kwam uit Rusland, zijn vader was een Belg met Litouwse wortels. Een minimale kennis van het verleden - Judt is geboren in 1948 - geeft al een vermoeden van zijn familiegeschiedenis. Daar kan ook een manier van denken bij horen: intellectueel, kritisch, liberaal, humanistisch, relativerend, geëngageerd, niet zonder zin voor humor of moraal, cultureel kosmopolitisch en antinationalistisch. Met die eigenschappen valt alvast een portret te schetsen van Tony Judt, die internationaal faam verwierf met Na de oorlog, een geschiedenis van Europa sinds 1945. Zijn nieuwe boek, De vergeten twintigste eeuw, sluit daarbij aan, al is het heel anders van opzet. Het is geen synthese, maar een verzameling opstellen over diezelfde voorbije halve eeuw, die oorspronkelijk verscheen onder de titel Reappraisals, 'herwaarderingen'. In zekere zin was Na de oorlog al een heroverweging. Judt deed daarin wat elk fatsoenlijk historicus hoort te doen: op zoek gaan naar nieuwe, meer waarachtige interpretaties van het verleden. Want we moeten niet naïef zijn. Naties zijn doorgaans nogal zuinig met de waarheid, vooral wanneer ze niet in hun kraam past. In zijn nieuwe boek heroverweegt Judt wat hij beschouwt als het cruciale gedachtegoed van de twintigste eeuw, van auteurs als Arthur Koestler, Hannah Arendt, Leslek Kolakowski en Primo Levi. Daarmee onderstreept hij impliciet twee kerngedachten. De eerste is dat intellectuelen een maatschappelijke rol te spelen hebben, dat zij zich met de samenleving moeten bemoeien én dat de samenleving hun inbreng ernstig moet nemen. De tweede is dat er geen deugdelijke politiek te voeren valt zonder rekening te houden met het verleden, zonder lering te trekken uit de geschiedenis. Excuus Daar gaat het volgens Judt mis. Onze tijd, de vroege eenentwintigste eeuw, lijdt aan geheugenverlies. Mensen verkiezen het verleden te vergeten of te mythologiseren, in plaats van op zoek te gaan naar inzicht in hun complexe, historisch gegroeide context. Daar vallen redenen voor te bedenken. De voorbije eeuw was niet de fraaiste die de geschiedenis heeft voortgebracht, zodat het makkelijker is om zich een slachtoffer te voelen in plaats van een erfgenaam of een deelgenoot van dat verleden. Met de Val van de Muur begon de wereld bovendien razendsnel te veranderen, wat het verleidelijk maakt om de blik eerder op het heden en op de onzekere toekomst in plaats van op het verleden te richten. Maar dat vindt Judt geen excuus. Of liever, slechts een excuus. Het negeren van 'de lessen uit de geschiedenis' - eigenlijk van de geschiedenis tout court - verklaart onherstelbare rampen zoals de 'irrationele' Amerikaanse invasie in Irak, betoogt Judt. Die heeft, behalve tot de vernietiging van Irak, ook geleid tot de afbraak van het internationale krediet van de Verenigde Staten en zelfs van hun status als supermacht. '9/11' en de War on terror die daarop volgde, maakten voor Judt duidelijk wat er aan de hand was: de Amerikanen - en meelopers als de Britse premier Tony Blair - koesterden de gevaarlijke illusie dat ze in 1989 de Koude Oorlog hadden 'gewonnen' en dat daarmee alle oude conflicten van de baan waren, zodat ze het verleden rustig mochten vergeten. Het verbaast Judt, een uitdrukkelijk voorstander van de West-Europese sociale democratie, dan ook niet dat de privatiseringsmanie die sinds 1989 over de wereld trekt, wel graag de gebreken van de staat aanwijst, maar geen oog heeft voor waar de staat wél voor nodig is, bijvoorbeeld het beschermen van zijn burgers. Daarom pleit hij in de epiloog van zijn boek voor 'de heropstanding van de sociale kwestie', al gaat daar geen al te optimistische analyse aan vooraf. Hij bracht het al eerder ter sprake in een hoofdstuk over België. Judt stelt dat de Belgische geschiedenis net aantoont dat te weinig staat ook een probleem kan zijn - premier Yves Leterme en de Belgische consumenten kunnen erover meespreken. In het betoog waarin hij relatief vergeten intellectuelen in ere herstelt, moet Judt onvermijdelijk de dilemma's rond nu inderdaad ook grotendeels vergeten Koude Oorlog weer oprakelen. Want in 1989 hield de geschiedenis dus niét op. Hij is niet mals voor de intellectuele fellow travellers van het communisme, waarvan Arthur Koestler de antipode was. Maar Judts kritiek op de Britse historicus Eric Hobsbawm ('een communistische mandarijn') of de Franse filosoof Louis Althusser overstijgt het goedkope anticommunisme. Hij wijst namelijk niet alleen op de bedenkelijke moraal in hun denken, maar vooral op hun gebrek aan realiteitszin, zoals Hobsbawms blindheid voor Stalins terreur. Provincialisme Diezelfde verblinding voor de historische en actuele realiteit heeft volgens Judt geleid tot de ramp die Irak is. Die was niet alleen het werk van de neoconservatieven, maar ook van progressieve liberals zoals de Brits-Canadese publicist Michael Ignatieff, die de invasie hebben goedgepraat. Die laatsten deden dat volgens Judt vanuit cultureel provincialisme, nostalgie naar een eenvoudige moraal, zoals die van de strijd tegen het 'islamo-fascisme', en vanuit een dogmatisch geloof dat oorlog oké is om politieke veranderingen door te drukken, zij het dat de rekening voor dat geweld door anderen wordt betaald. De parallellen met de aberraties in het West-Europese communisme zijn soms verbijsterend. Tony Judt gebruikt de uitdrukking niet, maar hij beschrijft 'de vreemde dood van liberaal Amerika' als een nieuwe trahison des clercs, zoals de Franse filosoof Julien Benda dat in 1927 al beschreef. Aan de basis daarvan ligt zijn pleidooi voor de public intellectual, die onafhankelijk moet blijven nadenken over de publieke zaak en wiens eerste instrument een zo genuanceerd mogelijk historisch besef moet zijn. Want, zo kan men daaraan toevoegen, het getuigt op zijn zachtst van intellectuele luiheid om de complexiteit van de wereld niet te erkennen. Die ingesteldheid levert niet altijd vrienden op, want het is nodig om tegen de haren in te strijken en de mening van de massa tegen te spreken. Zo kreeg Judt in de VS de roep een 'controversieel' intellectueel te zijn, sinds hij zijn kritiek formuleerde op het 'adolescentengedrag' van het door de VS overbeschermde Israël. Judt vindt dat Israël het best een binationale staat voor Joden en Palestijnen wordt. Dat is dan maar zo. Raymond Aron had het ook niet makkelijk in een klimaat waarin Sartre en Althusser het voor het zeggen hadden. Een intellectueel moet niet alleen een stevig, met argumenten onderbouwd betoog kunnen opbouwen, hij moet ook de moed van zijn overtuiging hebben. Aan beide ontbreekt het Tony Judt niet in De vergeten twintigste eeuw. DS, 04-07-2008 (Marc Reynebeau)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |