#1
|
||||
|
||||
De hel, dat is de ander
De hel, dat is de ander
Bart Brandsma, De hel, dat is de ander, Veen Magazines, Diemen 2006, 160 blz. Moslims en niet-moslims (‘westerlingen’) kloppen al te vaak aan dovemans deur. Begrip voor de andere ontbreekt. Dat constateert natuurlijk niet alleen auteur Bart Brandsma, maar deze keer gaat het om een filosoof in plaats van de zoveelste socioloog die zich met zijn intellectueel instrumentarium in dit brandend actuele mijnenveld waagt. Walter Lotens is onder de indruk van zijn glashelder betoog én schrijfstijl. Het voorwoordje van "De hel, dat is de ander" is een voorsmaakje van de puntige eenvoud waarmee Brandsma over moeilijke zaken spreekt. "Religie is de poging waarheid in de werkelijkheid toe te passen, maar soms werkt de werkelijkheid niet erg mee. Ideologie is de poging om de werkelijkheid aan te passen aan je wereldbeeld, als het moet met geweld. Filosofie is de poging om je wereldbeeld aan de werkelijkheid aan te passen, en dat houdt nooit op." Brandsma wil dus zeker geen zieltjes winnen. Zijn bedoeling als filosoof, journalist (voor onder meer Filosofie Magazine) en documentairemaker is om religie, ideologie en filosofie uit elkaar te trekken, met de uitdrukkelijke opzet alleen ideologie te diskwalificeren. Dat is duidelijke taal. De titel van Bart Brandsma’s boek is een lichte variante op Sartres beroemde uitspraak L’enfer, c’est les autres uit zijn toneelstuk Huis Clos. De drie acteurs in dat stuk zijn tot elkaars blikken veroordeeld, zoals ook de moslim en de niet-moslim tot elkaars blik zijn veroordeeld. Geboorte van een identiteit In "De geboorte van een identiteit" constateert hij tot zijn grote ergernis dat er sinds kort in de sociologie een nieuwe categorie van mensen is opgedoken. Er zijn niet alleen moslims maar ook niet-moslims en dat zijn dan, zoals wij en hij, autochtone Nederlanders en Belgen of westerlingen. "Ik ben een ‘niet-moslim’, maar als ik terugga in mijn herinnering naar grofweg vijf jaar geleden, dan weet ik heel zeker dat ik dat toen niet was." (p.11) Brandsma weigert tot die nieuwe categorie ‘niet-moslim’ te behoren, hoewel hij beseft door zijn biografie, zijn nationaliteit en levensovertuiging met handen en voeten aan deze nieuwe identiteit gebonden te zijn. Wat is dan wel de harde kern in het denken van moslims en niet-moslims? Is er een weg om te weigeren die niet-moslim te zijn? Dat zijn uitgangsvragen waarmee hij op bezoek gaat bij de belangrijkste moslimintellectuelen van deze tijd. Hij trok naar Suriname, Indonesië, Turkije, Marokko, Senegal, Israël, Nepal, Frankrijk, Duitsland en Bosnië en sprak met figuren als Dyab Abou Jahjah, Mohammed Arkoun, Tariq Ramadan, Farish Noor en vele anderen. Loyaal waaraan? In het hoofdstuk "Loyaal aan Nederland" maakt Brandsma eerst een historisch ommetje naar de Franse Dreyfus-zaak. Op het einde van de 19de eeuw was Frankrijk verdeeld in twee kampen: de Dreyfusards of aanhangers van de ten onrechte veroordeelde Alfred Dreyfus en de anti-Dreyfusards of de Franse patriotten die het staatsbelang laten primeren boven alles, ook al heeft die staat zich schromelijk vergist. De Dreyfusards waren universalist: zij ruilden hun loyaliteit aan Frankijk in voor een loyaliteit aan het ‘universele ideaal van de rechtvaardigheid’. Volgens de antidreyfusards waren zij ‘ontwortelden’, losgekomen van de aarde. Na nine eleven en de moord op Pim Fortuyn in 2002 moesten ook de’ Dreyfusards van Nederland’ zich noodgedwongen terugtrekken. De Rita Verdoncken in Nederland, de Filip de Winters in Vlaanderen en de Le Pens en Sarkozy’s in Frankrijk zetten de toon: het ‘geworteld zijn’ in vaderlandse bodem staat weer voorop. "Wat betekent in die harder wordende maatschappelijk context ‘loyaliteit’? Wat denken die bijna één miljoen moslims in Nederland, hoe denken ze, welke loyaliteiten hebben ze? Koesteren ze loyaliteiten aan Marokko, Suriname, Turkije, Indonesië, aan Afghanistan, Iran of Saoedi-Arabië? Zijn het loyaliteiten aan familieleden van vlees en bloed, ouders, kinderen? Zijn het loyaliteiten van politieke, economische of religieuze aard? En bewegen hun loyaliteiten zich ook op het niveau van ideologische abstracties, geïntroduceerd in de Koran, zoals loyaliteit aan de oemma, de moslimwereldgemeenschap?" (p. 38) Homo islamicus Om daarover iets zinnig te kunnen zeggen moet de auteur eerst een antwoord proberen te vinden op de vraag: wie is de homo islamicus? Dat probeert hij in hoofdstuk drie. Brandsma gebruikt in het spoor van Sadik Al-Azm, winnaar van de Erasmusprijs 2004, de Latijnse term ‘omdat die het mogelijk maakt om heel precies de afstand in te nemen die nodig is om kenmerken van deze menselijke soort te beschrijven’ (p.39). In hoofdstuk vier stelt hij dan scherp op zijn tegenspeler: de niet-moslim of in Brandsma’s terminologie de homo secularis. Wat is de harde kern van beide menstypes? Ik pluk enkele kernbegrippen uit deze twee hoofdstukken waaruit min of meer een ‘robotfoto’ ontstaat van de beide menstypes en volg daarin het taalgebruik van Brandsma op de voet. De homo islamicus is een religieus mens waarvan de geloofstaal Arabisch is en die sterk gebonden is aan de Arabische woestijncultuur. Hij volgt een profeet en bewaakt de erfenis ervan. De orde die in de Koran geopenbaard is, legt deze mens plichten op. Plichtsbesef en gehoorzaamheid zijn kenmerkende eigenschappen van de homo islamiticus. Toch is de islam geen instituut zoals de katholieke kerk. Elke gelovige mag zich imam noemen. En dus zijn er in alle soorten en maten. Dat kan voor verwarring in interpretatie zorgen. De homo islamicus leeft in landen met één specifiek kenmerk: het zijn ex-kolonies van het Westen. Hij is een verliezer op het politieke wereldtoneel. Ook in Europa. Via hun bloedbanden hebben ze een tweede thuisland met een kolonisatieverleden. De homo islamicus denkt in tegenstellingen. Wij zijn wij. En de rest bestaat uit niet-moslims. Dit denken heeft invloed op alle niveaus. Elke moslim is een onderdeeltje van de oemma, de wereldwijde moslimgemeenschap, en al wat niet moslim is valt daarbuiten. Hij heeft de neiging zijn tegenhanger als vijand te zien. Voor de Europese homo islamicus betekent dit dat hij verkeert te midden van vijanden en gevaren. Zijn identiteit bestaat bij de gratie van de buitenwereld, terwijl die buitenwereld tegelijkertijd de grootste bedreiging is van zijn identiteit. Volgens Brandsma bedient de terrorist zich van alle kenmerken van de homo islamicus: de islamitische plicht, de Arabische suprematie, het dekolonisatietrauma, de mythe van de oemma en het spook van ‘de zuivere islam’. "Door handig gebruik te maken van die kenmerken, hebben terroristen de homo islamicus als vreedzame verschijning uitgeschakeld en het discours van de moslim gemonopoliseerd." (p. 63) Homo secularis In hoofdstuk vier beschrijft Brandsma de homo secularis als een rationeel mens, die alle vertrouwen in zichzelf en zijn soortgenoten heeft gesteld, maatschappelijk en politiek, maar ook individueel. Een goddelijke richtlijn ontbreekt, het seculiere richtsnoer heet ‘geluk’. Hij is een winnaar op het wereldtoneel, een rechtendenker en een geluksvechter. Het geloof is een unieke beleving en bijgevolg voor ieder individu anders. Dit type homo secularis noemt Brandsma de agnost: iemand die het niet weet, maar die bereid is zich te laten verrassen door ‘iets’. Daarnaast is er natuurlijk ook de atheïst die het bestaan van God ontkent en die, zoals de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum, probeert vorm te geven aan zingeving en ethiek zonder godsbegrip. De homo secularis neemt ethische besluiten op basis van kennis en argumentatieve overwegingen. In dat opzicht verschillen de homo islamicus en secularis ten gronde van elkaar. De religieuze mens – en zeker de homo islamicus – wordt gestuurd door het geweten, terwijl de seculiere mens het geweten stuurt. "De homo islamicus weegt dag na dag af welke weg te nemen, maar zijn routebeschrijving en bewegwijzering maken een vlotte aankomst mogelijk. De homo secularis ziet dezelfde borden staan, maar vertrouwt ze niet; hij verlaat de gebaande wegen, kompas en kaart in de hand." (p. 79-80) Waarheid en waarachtigheid In hoofdstuk vijf beschrijft de auteur zijn ontmoeting in Senegal met een moslimgeleerde, een ‘marabout’ die hem de harde kern van het verschil in denken van moslims en niet-moslims duidelijk maakt. Dat ligt volgens hem besloten in het verschil tussen waarheid (vérité) en waarachtigheid (sincérité) . "Waarheid is een idee; waarachtigheid een houding die ervaring en oefening vraagt. Oprechte aandacht is onversneden aandacht. Een oprechte gelovige laat zijn geloof niet in partjes opsnijden, om ze als kennis over te dragen aan wie meer wil weten. De ‘waarachtige’ handelt met aandacht, ís een en al aandacht, en geeft zich over aan de genade Gods, de Koran of het gebed. Voor de gelovige is waarachtigheid de hoogste filosofische categorie. Voor de ongelovige is waarheid de hoogste categorie." (p. 101) Dat heeft volgens Brandsma verstrekkende gevolgen. Voor de homo secularis staat geloof tegenover twijfel. Voor de homo islamicus staat geloof tegenover ongeloof. Over geloof kunnen beiden met elkaar praten, maar zodra de één het over "twijfel" wil hebben, vat de andere dat op als ongeloof. Op het einde van dit hoofdstuk waarschuwt Brandsma ook voor wat hij de ‘superioriteitsfuik van de verlichtingsliberaal’ noemt. Hij bedoelt daarmee de houding die o.a. de Nederlandse publicist en auteur Leon de Winter en de politica Ayaan Hirsi Ali hebben aangenomen. Zij schilderen de homo islamicus af als een barbaar en noemen zijn profeet persvers (Hirsi Ali). Maar Brandsma heeft het ook over hun fundamentalistische tegenhangers in het Midden-Oosten. Zij schilderen op hun beurt het Westen af als het land van de barbaren, en de westerling als minderwaardig en pervers. Fatsoen en beschaving In dit laatste hoofdstuk zoekt Brandsma naar wegen om de homo islamicus en secularis dichter bij elkaar te brengen. In het kamp van de homo secularis staat waarheid centraal, terwijl in het tegenovergestelde kamp de notie ‘waarachtigheid’ centraal staat. Bruggen bouwen tussen die twee werelden is zeer moeilijk tenzij ‘de waarheidszoeker’ in staat is om gepaste aandacht te schenken aan zijn houding. "De homo secularis zou moeten leren te letten op houding, waarmee hij de sprong maakt naar de denkwereld van de ‘waarachtige’. De homo islamicus zal acht moeten slaan op waarheid als idee, waarmee hij de sprong maakt naar de denkwereld van de niet-moslim." (p. 121) Dit zijn volgens Brandsma de enig denkbare middelen waarmee elk zijn standpunt in de taal van ‘de ander’ kan uitdrukken. Brandsma zoekt verder naar een common ground, naar een gemeenschappelijk begrippenkader dat door homo secularis en homo islamicus kan worden gebruikt als er zich problemen voordoen. Hij herleidt alle conflicten in Europa rond de islam tot drie politiek-normatieve vraagstellingen. Wat te doen met de spanning tussen vrijheid van meningsuiting en het recht gevrijwaard te blijven van godslastering? (De Deense cartoonaffaire) Wat te doen met de spanning tussen individuele rechten en religieuze overtuigingen die deze rechten aantasten? (positie van de vrouw, homo’s, geloofsafvalligen). En ten slotte: hoe staat het met de scheiding van kerk en staat? Het zijn concurrerende waarden die elkaar kunnen bijten. Deze vragen raken aan een aantal wezenskenmerken van de democratische gemeenschap. Om te kunnen omgaan met die gevaarlijke spanningen moet een samenleving volgens Brandsma ‘fatsoenlijk’ zijn. Hij baseert zich hiervoor op het werk van de Israëlische filosoof Avishai Margalit die de fatsoenlijke samenleving omschrijft als een samenleving waarvan de instituties mensen niet vernederen. Margalit maakt onderscheid tussen een fatsoenlijke en een beschaafde samenleving. "In een beschaafde samenleving vernederen de burgers elkaar niet, terwijl in een fatsoenlijke samenleving de instituties de burgers niet vernederen." (p. 122) Vernedering, fatsoen en beschaving zijn de drie kernwoorden in Margalits betoog. Als voorbeeld vermeldt Brandsma feiten van vrouwenmishandeling. Deze vernedering wordt in Nederland streng verboden zodat je kunt spreken van fatsoenlijke bescherming, maar dat betekent niet dat de vrouw niet meer geslagen wordt. Misschien bestaat er wel een ‘tekort aan beschaving’ bij sommige mannen. Brandsma verwijst ook naar de vernederende filmpjes van Hirsi Ali waarin het effect ‘vernedering’ maximaal wordt uitgebuit. Ali bestrijdt het ‘beschaafd tekort’ in kringen van moslims, maar ze is zelf blind voor het ‘beschaafde tekort’ in de eigen gelederen, merkt hij snedig op. Voor de scheiding van kerk en staat gaat Brandsma te rade bij Abdulkarim Soroush die nu in Londen woont. Voor deze uit Iran gevluchte filosoof moet de democratie aan de religie voorafgaan. Democratie is voor hem een extern-religieuze categorie waarin het gaat om mensenrechten, gerechtigheid en beperking van de macht. Soroush is één van die islamvernieuwers waarvan ook de Marokkaans-Frans-Nederlandse Fouad Laroui ("Over het islamisme") een mooi voorbeeld is, die de centra van de islamitische macht met Koraninterpretaties en met declaraties van de rechten van de mens bestoken. Zij opereren meestal in ballingschap in Europa en Amerika waar de vrijheid om je gedachten uiteen te zetten is gewaarborgd door niet-islamitische samenlevingen. Hij verwijst ook graag naar de Egyptische filosoof Tariq Ramadan die in "Westerse moslims en de toekomst van de islam" een vrijzinnige opvatting van de sjarie’a voorstaat. In plaats van de poorten van de Itjihaad (Arabische term voor ‘interpretatie’) te sluiten wil hij en met hem Abdulkarim Soroush en Farish Noor en andere filosofen die poorten van de Itjihaad verder openzetten. Dat stemt Brandsma hoopvol. Op de achterflap van de eerste druk van dit boek klinkt het triomfantelijk: "De islamcontroverse ontrafeld". Dat klinkt nogal hoera-achtig publicitair en ik vermoed dat het zinnetje niet uit de pen van filosoof Brandsma zelf komt, maar na lectuur van "De hel, dat is de andere" zal de aandachtige lezer toch wel een sterk analyse-instrument in handen hebben om het verschil in denken tussen moslims en niet-moslims te benaderen. Intussen is het boek al aan een derde druk toe. Allicht een uitzondering voor een filosofisch gericht discours. De maat van de vraagstelling (met dank aan mijn leermeester de filosoof Lolle Nauta, zegt Brandsma zelf), het glasheldere betoog en de journalistieke schrijfstijl zullen hieraan wel niet vreemd zijn. Uitpers, nr 89, 9de jg., september 2007 (Walter Lotens)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |