#1
|
||||
|
||||
Samen voor ons eigen
Samen voor ons eigen
Eric Sadin, Het tijdperk van de ik-tiran. Het einde van de gemeenschappelijke wereld, Wereldbibliotheek, 272 blz. Met de enthousiaste hulp van de smartphone laten wij ons, individuen, constant benevelen, zegt de Franse filosoof Eric Sadin. Het ‘ik’ is onteigend en vermarkt, en zo verloren we dus niet alleen mekaar maar ook onszelf. Opvallend bij zowat alle coronamanifestaties is de particuliere of individuele invulling van de vrijheid. ‘My mind. My body. My freedom.’ Voor de enen gaat het om de vrijheid zelf te bepalen wat normaal is, anderen voelen hun vrijheid bedreigd door het coronapaspoort. Samen voor ons eigen. Ze weigeren mee te spelen in ‘team-België’. De oproepen om de coronacrisis ‘samen’ aan te pakken en het beroep op ‘solidariteit’ vallen op een koude steen. Misschien is dat verrassend noch verwonderlijk. ‘Want,’ aldus de Nederlandse filosoof Gabriël van den Brink, ‘als je al twee generaties bezig bent het individu te verheerlijken, dan is het moeilijk om de doe-het-zelf-burger te laten plaatsmaken voor de doe-het-samen-burger.’ In zijn Ruw ontwaken uit de neoliberale droom (2020) schetst hij hoe het hyperindividualisme na decennia liberale politiek, in het Westen door vele politici ondersteund en uitgedragen, tot diep in de haarvaten van de samenleving is doorgedrongen. ‘Mensen moeten zélf hun geluk nastreven, zelfredzaam zijn, eigen keuzes maken. Niet het geheel telt, maar de individuele ontplooiing.’ Eigen ik eerst. Het doel is niet meer een betere samenleving, maar het verbeteren van je eigen positie binnen die samenleving. Niet van de wereld een betere plaats te maken, maar een betere plaats voor jezelf te vinden in die wereld. Wie daar niet in slaagt is een loser. De droom van een collectieve lotsverbetering wordt ingeruild voor de droom van de individuele zelfontplooiing. De Nederlandse socioloog Harry Kunneman definieerde dat hyperindividualisme reeds in 2010 als het ‘dikke ik’. Een persoonlijkheid met drie kenmerken: steeds dikker worden (zo veel mogelijk consumeren), jezelf dik maken (calculeren en concurreren) en een dikke huid hebben (iedereen moet maar voor zichzelf zorgen). Eerst mijn selfie Een vergelijkbare analyse vinden we bij het recent vertaalde boek van de Franse filosoof Eric Sadin, die de impact van nieuwe technologieën op de samenleving analyseert. In Het tijdperk van de ik-tiran maakt ook hij zich druk over het ‘stelselmatig primaat van het ik op de collectieve orde’ waardoor er een einde komt aan een ‘gemeenschappelijke wereld’ – de ondertitel van zijn boek. Hij beschrijft hoe vanaf de jaren zeventig, nadat het individu zich (terecht) bevrijd had uit de soms verstikkende stolp van de verzuiling, er een ’nieuw individueel ethos’ tot stand kwam met twee ‘te onderscheiden werkelijkheden’: aan de ene kant de collectieve orde met wetten en regels, aan de andere kant de individuen met hun eigen unieke aard, eigenschappen en wensen. Deze ‘nieuwe psyché van het individu’ kreeg nog een extra dimensie door de opkomst van twee nieuwe technologieën: het internet en de mobiele telefoon, later de smartphone. Zij zorgden voor de ‘opium waarmee individuen zich constant benevelden en lieten benevelen’. De likes van Facebook, de dikke meningenbrij van Twitter en het ‘ik-liberalisme’ van Instagram zetten het individu in de etalage van de samenleving. Eerst mijn selfie en dan de anderen. De mooiklinkende boodschap van de eigenaars van de nieuwe media – ‘we zijn allemaal met elkaar verbonden’ – dreigt in haar tegendeel te vervallen. Het ideaal van de gemeenschap van burgers maakt plaats voor ‘een wolk van losse individuen’. We delen foto’s en filmpjes maar hoe langer hoe minder een gemeenschappelijk fundament. Ondertussen, en dat is de paradox, gaan we steeds verder met ‘het vermarkten van het eigen leven’. We laten ons reduceren tot verkoopbare data. Sinds de jaren 2010, schrijft Sadin, zitten we met een toestand waarin ‘het ik wordt onteigend’ terwijl het individu de indruk heeft ‘dat het op bepaalde deelgebieden van het leven juist meer macht heeft’. Die gespletenheid, tussen illusies en werkelijkheid, tussen het dikke-ik en de dunne-realiteit, tussen de avatar en de reële persoon, tussen de gelijkheid op de sociale media en de ongelijkheid in de samenleving, kenmerkt onze huidige individuele en collectieve toestand. ‘Wij zijn,’ verklaart hij in een recent interview, ‘ook u en ik, in de val gelopen. We zijn het product van een politieke en sociale geschiedenis die, sinds we in de jaren tachtig de neoliberale weg zijn ingeslagen, vooral uit teleurstellingen bestaat.’ En die teleurstellingen komen nu in volle hevigheid boven water. Op sociale media en in betogingen. Massale oververhitting Dat hoeft democratisch gezien geen probleem te zijn. Debat en protest maken deel uit van een levende democratie. Teleurstelling en woede kunnen de aanjagers zijn van veranderingen die de samenleving vooruithelpen. Maar de coronaprotesten worden niet voorbereid en georganiseerd door grote of klassieke middenveldorganisaties (zoals de klimaatbetogingen) met concrete politieke eisen.Het gaat om een heterogene verzameling van mensen, die vooral hun woede en wantrouwen uitschreeuwen. Hier komt een ‘menigte van individuen’ op straat. Volgens Sadin bereiken we een ‘implosief keerpunt, een tijd van massale oververhitting waarin de geesten in vuur en vlam staan’. Deze maatschappelijke opwarming is er wel niet louter door de coronacrisis gekomen. Voor velen (denk aan de gele hesjes) is de uiterste houdbaarheidsdatum van onze maatschappelijke orde al veel langer overschreden. Maar dit ruwe ontwaken, deze verhitte ontevredenheid kan de samenleving wel eens kouder maken, zeker als het vuur opgepookt wordt door rechts-populistische bewegingen en extreemrechtse partijen. Sadin fileert het ‘ik-tijdperk’ in harde omschrijvingen. Zijn (te) verregaande pessimisme, zeker wat de sociale media betreft, etaleert hij in provocerende stellingen (‘het totalitarisme van de tallozen’) en voorspellingen (‘we zijn op weg naar een geatomiseerd fascisme’) die soms te weinig onderbouwd worden. Zijn scepticisme over allerlei vormen van ‘identiteitspolitiek’ (zoals de MeToobeweging en Black Lives Matter) onderschatten de emancipatorische kracht die hiervan uitgaat. Ook de nieuwe sociaaleconomische inzichten, onder andere om de machtsgreep van Big-Tech aan banden te leggen, en de solidariteitsbewegingen (rond het klimaat en ongelijkheid) die een ‘wij’ hebben gevormd, integreert hij onvoldoende. Zijn hartstochtelijke pleidooi voor een ‘gemeenschappelijke wereld’ en ‘een gedeelde ruimte’ geeft misschien wel een hoopvol houvast. Tenminste, als we afscheid nemen van een negatief vrijheidsbegrip waarin elke inbreuk op ‘mijn vrijheid’ als dictatoriaal wordt weggezet, het burgerschap in ere herstellen en de welvaartsstaat weer activeren om ‘de schade te verhelpen die de afgelopen halve eeuw door de economische dogma’s van het marktdenken is toegebracht’. Sadin schreef een prikkelend boek dat – zonder het (volledig) met hem eens te moeten zijn – helpt om deze weinig vrolijke tijden beter te begrijpen en naar een alternatief te zoeken dat in een solidaire wij-vorm is geschreven. DSL, 12-02-2022 (Jos Geysels) |