#21
|
||||
|
||||
22 AUGUSTUS 1914: Propaganda tegen de vijand
Duitse Hunnen en zwangere vrouwen
Elke oorlog heeft zijn PR-machine. In de beeldende propaganda komt Duitsland er uit als een barbaarse cultuur: wereldwijd raken beelden verspreid waarbij van onschuldige kinderen de handen worden afgehakt. De mythe van de Duitse Hunnen is geboren. De Duitse pletwals is niet te stoppen. De soldaten gaan in Visé, Andenne, Dinant, Aarschot en Leuven met nietsontziende agressie te keer. Ze zaaien dood en vernieling. En panische angst. Allicht is het daar begonnen, dat feitenrelaas en mythevorming elk hun weg zijn gegaan. Op een bepaald punt is een neutrale observatie nog amper mogelijk en snellen horrorverhalen het front vooruit. Getuigen die in de buurt van het front zijn geweest of vluchtende soldaten hebben ontmoet, geven hun versie van de feiten. In hun brieven aan de thuiswacht beschrijven soldaten huiveringwekkende taferelen. Kranten berichten meteen over de Duitse opmars. Voor zover mogelijk controleren ze aanvankelijk nog de feiten of houden ze een slag om de arm. Soms spreekt er ongeloof uit. Zou het echt waar zijn, zoals de Daily Express op 14 augustus schrijft, dat de Duitsers hun gevangenen aan elkaar binden, en ze als een levend schild voor zich uit laten marcheren? Levend verbrand Al snel wordt de toon sensationeler. Kranten rapporteren over onaanvaardbare handelingen, zoals huizen in brand steken en schieten op vredelievende burgers. Op 28 augustus brengt dezelfde Daily Express een gedetailleerde beschrijving van een oudere vrouw. Haar ‘keel is doorgesneden met een bajonet, ze heeft twee wonden aan haar rechterhand, een kogel in haar rechterbeen en haar neuseind is afgesneden.’ Later zijn er artikels over bakkers die levend worden verbrand in hun eigen ovens. Feiten worden verhalen. En de verhalen zijn vaak zo beeldend dat ze tekeningen worden. Daarin wordt de agressie van de Duitsers nog aangedikt, terwijl bij het overrompelde België vooral de kwetsbaarheid wordt geaccentueerd. Zo wordt deze oorlog, karikaturaal gezien, een conflict tussen de barbarij en de beschaving. De Britten roepen de mythe in het leven van ‘the German Hun’. De Fransen doen iets soortgelijks met ‘les Boches’. Oorlogspropaganda gebruikt haar eigen wapens. Een gortig vijandbeeld roept weerzin en onrecht op. Het voedt de agressie tegenover de opponent. Onder de eigen bevolking weet het hier en daar iemand te overtuigen om vrijwillig in het leger te gaan. Tegenover zo’n onrecht voelt een volk dat het gerechtvaardigd is om weerstand te bieden. Internationaal kan het mogendheden inspireren om niet langer onbewogen te blijven. In prenten zijn het vooral kinderen en vrouwen die de kwetsbaarheid van België uitdrukken. Er zijn verschillende manieren om de fertiliteit van vrouwen te schandaliseren. Er zijn tal van mondelinge getuigenissen, en ook van tekeningen, van vrouwen wier borsten zijn afgesneden. Als er zwangere vrouwen zijn geportretteerd, is het veelal met een bajonet door de buik. Een terugkerend thema is dat van het onschuldige kind dat door het bezettingsleger wordt belaagd. Al in september 1914 duiken de verhalen op, maar geverifieerd zijn ze nooit. ‘Laat de kinderen tot mij komen’, alludeert een prent op een evangelische passage, maar in plaats van geborgenheid wacht een foltering. Met een bijl in de aanslag zal de Duitser de handen afhakken. Het mag ironisch heten dat net dit thema in ons land zowat de hele oorlog meegaat. Tijdens zijn koloniale periode had België zelf een kwalijke reputatie om in Congo mensen te bestraffen door handen af te hakken. DS, 22-08-2014 (Geert Sels)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#22
|
||||
|
||||
23 augustus 1914: De engelen van Bergen
Met pijl en boog tegen Duitse kanonnen
Bij Bergen komt het tot een eerste zwaar treffen tussen Britse en Duitse troepen. ’s Nachts komt de engel Sint-Joris de omsingelde Britten te hulp. De Battle of Mons kreeg mythische allures in Groot-Brittannië. Soldaat Sidney Frank Godley van de Royal Fusiliers is stomverbaasd wanneer hij Duitse infanteristen in dichte linies ziet oprukken aan de overkant van het kanaal. Het is zondagmorgen negen uur, de mist hangt nog boven de velden, maar het belooft een mooie dag te worden. De compagnie van Godley heeft zich de vorige dag ingegraven aan de spoorwegbrug van Nimy. Achter zich zien ze het mooie belfort van Bergen oprijzen. De Royal Fusiliers behoren tot het British Expeditionary Force, een klein, maar goed getraind en zwaar bewapend beroepsleger van 80.000 gestaalde soldaten. De troepenmacht is een week eerder geland in Noord-Frankrijk ten gevolge van een Frans-Brits akkoord dat geen van beide landen de schending van de Belgische neutraliteit ongestraft zou laten. Hier bij Bergen, achter het kanaal Bergen-Condé en het Centrumkanaal, wil het Britse Expeditieleger de opmars van het Duitse Eerste Leger 24 uur ophouden. Het Franse Vijfde Leger heeft ten oosten van hen stelling ingenomen tussen Samber en Maas. Er zijn de voorbije dagen al enkele schermutselingen geweest tussen Britse en Duitse cavaleristen. Twee dagen geleden heeft soldaat Edward Thomas bij Casteau het eerste Britse schot afgevuurd sinds Waterloo. Onverdedigbaar De Duisters zijn verrast door de aanwezigheid van de Britten. De Britten zullen op hun beurt verrast worden door de Duitse getalsterkte (drie tegen een) en de overweldigende vuurkracht van de Duitse artillerie. Maar voorlopig kijkt Frank Godley vooral met ongeloof naar de grijze uniformen die en masse, maar traag en goed zichtbaar door de velden naderen. Wanneer het order klinkt, hebben de Britse infanteristen hun tegenstanders maar neer te knallen. Hun Lee Enfield is het beste geweer ter wereld. Geoefende soldaten vuren er vijftien tot twintig trefzekere schoten per minuut mee af, tot op 270 meter afstand. De Duitse soldaten hebben het gevoel dat ze op een muur van mitrailleurvuur aflopen. Toch houden de Britten geen stand tegen de Duitse overmacht. Hun stelling in een boog van het kanaal is zo goed als onverdedigbaar, want ligt aan drie zijden onder vuur. Kort na de middag wordt het bevel tot terugtrekking gegeven. Luitenant Dease, die de mitrailleur bedient, raakt voor de vijfde keer gewond en wordt geëvacueerd. Soldaat Godley neemt vrijwillig het wapen over en dekt gedurende twee uur de terugtocht. Wanneer ook hij wordt getroffen, heeft hij nog de kracht om de mitrailleur in het kanaal te gooien, voor hij krijgsgevangen wordt gemaakt. Godley en Dease zullen na de oorlog de hoogste onderscheiding voor moed ontvangen, het Victoria Cross. Pijl en boog Op verschillende plekken aan het kanaal breekt het Britse front. Gedisciplineerd en keihard vechtend plooien de verschillende bataljons van het expeditieleger zich terug op een nieuwe verdedigingslijn. De Britten maken zich sterk daar stand te kunnen houden. Ze hebben de Duitsers immers zware verliezen toegediend. Bij de vijand dringt het besef door dat Parijs dan toch niet om de hoek ligt. Om twee uur ’s nachts bereikt slecht nieuws het hoofdkwartier van het Britse Expeditieleger. De Franse lijn bij de Samber is gebroken. De Britten dreigen omsingeld en vernietigd te worden. Chaos en verwarring slaan toe. ‘Maar op dat moment komt een zeer verwarde officier naar ons toe met de vraag of we niets vreemds hebben gezien. Hij wijst naar de hemel en ik zie heel duidelijk een vreemd licht waarin ik drie vormen herken. De middelste lijkt gespreide vleugels te hebben’, zo zal een anonieme korporaal een jaar later vertellen. Het zijn engelen die, gewapend met pijl en boog en onder bevel van Sint-Joris, de Duitse opmars voldoende ophouden zodat het Britse expeditieleger haar strategische terugtocht kan organiseren. Propaganda Het verhaal van de engelen duikt voor het eerst op in een fictief verhaal van Arthur Machen in de London Evening News, op 29 september 1914, maar gaat al snel een eigen leven leiden. Verschillende soldaten zullen achteraf bevestigen dat ze in de noodlottige nacht van 23 op 24 augustus 1914 effectief werden gered door engelen. Hallucinaties? Collectieve psychose? Waanbeelden van zwaargewonden of soldaten in schok? De Engelen van Bergen groeien uit tot een van de sterkste Britse mythes uit de Eerste Wereldoorlog. Kunstenaars zetten de legende om in beeld, muziek en doek. Priesters verkondigen het verhaal van op de preekstoel en spiritualisten laten er duizenden exemplaren van drukken. Maar vooral voor de Britse oorlogspropaganda, dringend op zoek naar vers kanonnenvlees, is de collectieve hysterie het welkome bewijs dat God de zijde van de geallieerden heeft gekozen. DS, 23-08-2014 (Lieven Sioen)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#23
|
||||
|
||||
Dinsdag 25 augustus 1914: Paniek in de forten van Namen
‘Commandant, uw hele garnizoen is verdwenen’
In vijf dagen vegen de dikke Bertha’s de vesting Namen van de kaart. Honderden soldaten deserteren. Een fort geeft zich zelfs zonder slag of stoot over aan een groepje Duitse verkenners. Zoals de Duitse propaganda ermee uitpakt, lijkt het een uit de kluiten gewassen Belgenmop: op 24 augustus geeft het fort Malonne zich zonder één schot over aan een patrouille van vijf pinhelmen, aangevoerd door een piepjong luitenantje. Otto von der Linde van het 5de Garderegiment te Voet, telg van een roemrucht Pruisisch geslacht, promoveert prompt tot oorlogsheld. Op aandringen van keizer Wilhelm II krijgt hij als jongste ooit de orde van Pour le Mérite, de hoogste Duitse militaire onderscheiding. En nog een primeur: voor deze decoratie is geen druppel bloed gevloeid. ‘Denk aan Luik’ De vesting Namen staat op vallen. Drie van de negen forten zijn al door het geweld van de beruchte dikke Bertha’sstukgeschoten. En wat doet die arrogante blaag Otto von der Linde? Begeleid door vier vrijwilligers loopt hij naar de achterdeur van fort Malonne, dat op dat ogenblik nog geen seconde onder vuur gelegen heeft, en vraagt doodleuk de commandant te spreken. ‘Over een uur begint de beschieting’, waarschuwt hij. ‘Denk aan wat er gebeurd is in Luik: jullie worden onder de grond gebombardeerd. Dus geef je over of jullie gaan er allemaal aan.’ Kapitein-commandant Damseaux heeft weinig in te brengen tegen zoveel Pruisische superioriteit en geeft zich na een korte discussie over. Met een zwarte broek, een hemd en een rode sjerp wordt inderhaast een zwart-wit-rode vlag ineengeknutseld: het bewijs dat fort Malonne in Duitse handen is. Luitenant Von der Linde maakt een half dozijn zware vestingkanonnen, duizend granaten en een honderdtal geweren buit. Maar het verhaal van de Duitse propaganda blaast de heldendaad mateloos op. Als de Duitse patrouille zich meldt, is fort Malonne al nagenoeg verlaten. Naast commandant Damseaux blijven er alleen vier officieren en negen piotten achter. De rest van het garnizoen – driehonderd soldaten – is er in de loop van de nacht zonder veel drukte vandoor gegaan. Geruchten reizen snel In augustus 1914 zijn er nog nauwelijks massamedia, maar ook geruchten reizen snel. De rampberichten over de allesvernietigende Duitse fortenkrakers zaaien paniek in Namen. Al na een halve dag beschieting door 420mm-houwitsers gaat het garnizoen in fort Marchovelette aan het muiten. Ruim tweehonderd mannen deserteren. Vestingsoldaten zijn doorgaans oudere militairen, familievaders met weinig zin in heldendom. Ze verstoppen zich in doodsangst in trappen en gangen. Eén geschutskoepel hangt zelfs een witte vlag uit. Uiteindelijk kan het fort alleen doorvechten omdat het hoofdkwartier een groep interim-artilleristen ter versterking stuurt. Maar op 22 augustus ontploft een obus in de centrale galerij, ‘die driekwart van het garnizoen doodt of verwondt’, zegt de dagorde van het leger. In feite vallen er dertig doden en de commandant raakt zo zwaar gewond, dat hij zich dan toch overgeeft. Ook in fort Andoy breekt na drie dagen zware beschietingen paniek uit. Het moreel van het garnizoen is gekraakt door wat later bekend zal worden als shellshock (een zenuwaandoening door blootstelling aan granaatvuur). Ruim tweehonderd soldaten proberen uit te breken: liever sneuvelen ze al vechtend in open veld dan op hun dood te wachten onder gewelven die op instorten staan. Alleen een krachtige tussenkomst van kapitein-commandant Nollet stopt de uitbraak, maar drie uur later hijst het fort, gesloopt door 3.500 granaten, dan toch de witte vlag. Alles bij elkaar houden de Naamse forten het nog geen vijf dagen uit onder het Duitse vuur – de vesting Luik bood dubbel zo lang weerstand. Na de oorlog zullen de commandanten van zes Naamse forten zich voor de krijgsraad moeten verantwoorden. Ze hadden zich ‘overgegeven zonder al hun verdedigingsmiddel te hebben uitgeput’, zo luidt de beschuldiging. De meesten komen er vanaf met een blaam of een gefnuikte carrière. Ook het Belgisch leger wilde blijkbaar de oorlogsellende zo snel mogelijk vergeten. De enige die zwaar gestraft wordt, is commandant Damseaux van fort Malonne. Hij wordt gedegradeerd en krijgt vier jaar gevangenisstraf wegens ‘lafheid in het gezicht van de vijand’. Hem wordt vooral verweten dat hij zijn kanonnen niet heeft opgeblazen voor de overgave van zijn fort. Schaamte De forten van Namen hebben een slechte roep. Anders dan in het ‘heroïsche Luik’ staat er geen enkele open voor bezoekers in dit herdenkingsjaar. Is er reden voor schaamte? Nee. Namen lag van bij de aanvang onder het vuur van de Duitse zware artillerie, Luik maakte er pas op het einde kennis mee. Naast twee Dikke Bertha’s schoten rond Namen acht houwitsers van 305 mm en nog eens veertig van 210mm in het rond. Een volstrekt hopeloze strijd. DS, 25-08-2014 (Gilbert Roox)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#24
|
||||
|
||||
26 augustus 1914: de brand van de universiteitsbibliotheek van Leuven
‘De hallen staan in brand!’
Terwijl de vlammen uit de Leuvense universiteitsbibliotheek slaan, wordt eerste vicerector Edmond Coenraets door de Duitsers verplicht om op de hoek van elke straat om te roepen dat de Leuvenaars moeten stoppen met schieten. De man van 62 breekt. Rook en stof vullen zijn keel. Op 25 augustus om acht uur ’s avonds stipt weerklinken in de straten van Leuven de eerste geweerschoten, gaan de Duitsers stelselmatig aan het plunderen en steken het centrum van Leuven, met de bibliotheek in de Laken- of Universiteitshal, in brand. Op dat moment is rector Paulin Ladeuze in het bezette stadhuis. Hij wordt er al 24 uur gegijzeld, met andere notabelen van de stad. Eerder op de dag mocht hij het stadhuis eventjes verlaten om de mis op te dragen, maar alleen nadat hij een andere prof bereid had gevonden om zijn plaats als gijzelaar in te nemen. Het gaat niet goed met Ladeuze. Hij zit met de andere notabelen in een aparte zaal opgesloten, moet met wat voedsel dat hij toebedeeld krijgt, zijn eigen potje koken en wordt op elk moment van de dag lastiggevallen door Duitse officieren die de gegijzelden eten en geld proberen af te troggelen. Eerste vicerector Edmond Coenraets is er ook. Hem vergaat het nog slechter dan Ladeuze. Wanneer de chaos die avond op straat uitbreekt, wordt hij eerst met vijf andere slachtoffers verplicht om voor een van de vensters van de raadzaal te gaan staan, met zijn rug naar de straatkant gericht, als levend schild tegen kogelinslagen. Het zijn niet de Leuvenaars die schieten, maar de Duitsers zelf. Toch wordt Coenraets daarna samen met pater Hyacinth Parijs, prior van de dominicanen, verplicht om op elke hoek van de straat te gaan omroepen dat Leuven van de bodem zal worden gevaagd en dat alle gijzelaars zullen worden opgehangen als de inwoners niet stoppen met schieten. Het is al na 2 uur ’s nachts wanneer de gijzelaars terug naar het stadhuis worden geleid. De bibliotheek in de Universiteitshal staat dan al in lichterlaaie. Duizenden vonken De Duitsers steken de bibliotheek rond elf uur ’s avonds in brand. Het vuur laaft zich zodanig snel aan de boeken dat er maar weinig tegen opgewassen is. Op dat uur lopen nog weinig Leuvenaars op straat. De conciërge van de Universiteitshal, de enige die nog op post is, probeert nog snel enkele kostbaarheden in veiligheid te brengen, maar wanneer hij door de rook bevangen raakt, moet hij vluchten. Een pater jozefiet vraagt een Duitse officier of hij beseft dat het de bibliotheek is die in brand staat. Die antwoordt: ‘Es ist Befehl.’ Een andere pater zegt de officier nog om een brandblusser te gebruiken, maar krijgt hetzelfde antwoord. Vanuit de ‘Sint-Thomasambulance’, een noodhospitaal dat in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte was opgericht, is de brand van de bibliotheek goed te zien. In de geïmproviseerde ziekenzalen worden op dat moment honderden gewonden verzorgd. Het instituut is ook een vluchthuis voor gezinnen die door de plunderende Duitsers uit hun huizen zijn gejaagd. Professor Simon Deploige, president van het instituut, doet zijn ronde wanneer hij om een uur na middernacht tegen Hervé de Gruben, student en verpleger, zegt: ‘De hallen staan in brand!’ Ze spoeden zich naar de zolder en kijken door het venster. De Gruben beschrijft het spektakel in zijn dagboek achteraf als volgt: ‘Duizenden vonken spatten uit een onnoemelijk grooten vuurpoel op en vlogen in een wervelwind heen en weer, naar alle windstreken de asch van boeken, kostbare stukken uit den eersten tijd der boekdrukkunst, zeldzame manuscripten van de Universiteitsbibliotheek, verspreidend.’ De Nederlandse professor Adriaan Noyons is diezelfde avond ook in het instituut. Nadat hij een dienstbode met drie schoten in de zij verzorgd heeft, loopt hij snel naar zijn huis om te zien of het nog intact is. Op de deur staat geschreven: ‘Professor Noyons, Holländischer Arzt, zu schönen.’ Toch blijken de Duitsers zijn huis te zijn binnengedrongen en alles te hebben beschadigd. Spaar de mooie gebouwen Wanneer Noyons hoort dat de Duitsers ook andere historische gebouwen niet sparen, loopt hij in zijn doktersjas ‘door den kogelregen’ naar de Duitse commandant in het stadhuis en verzoekt hem om alle historische gebouwen, kerken, kloosters en in het bijzonder het stadhuis te sparen. De Nederlandse oorlogscorrespondent Lambertus Mokveld beschreef achteraf hoe het aan Noyons te danken was ‘dat nog niet veel meer verwoest werd in Leuven’. Maar om de bibliotheek te redden, is het dan al te laat. De volgende dag wordt de aandacht van professor Simon Deploige getrokken door rumoer aan de poort van het instituut. Vicerector Coenraets en pater Parijs moeten er, zoals de vorige nacht, omringd door een twintigtal Duitse soldaten, de dreigementen nog steeds omroepen. Coenraets, een man van 62, breekt. Rook en stof vullen zijn keel. Hij heeft geen stem meer. Hij vraagt een glas water, maar dat wordt hem geweigerd. Twee officieren houden hun revolver op zijn borst gericht. Wanneer zijn opdracht er na uren op zit, wordt hij met Parijs in een beestenwagon opgesloten. Plots worden ze uit de wagon gehaald. Er weerklinken schoten. De andere gegijzelden krijgen te horen dat Coenraets is geëxecuteerd. In werkelijkheid gaat het om een schijnexecutie. In de stad heerst nog steeds chaos. Overal woedt er brand en wordt er geschoten. De bibliotheek smeult nog na. DS, 26-08-2014 (Yves Delepeleire)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#25
|
||||
|
||||
27 augustus 1914: Paul van Ostaijen ziet een zeppelin boven antwerpen
‘Jef, jef, jef, ’ne Zeppelin, kruipt al gauw de kelder in’
De Eerste Wereldoorlog brengt vele primeurs. Zo leert de bevolking leven met luchtbombardementen, waarvoor luchtschepen worden ingezet. De dichter Paul van Ostaijen ziet onthutst toe hoe Duitse zeppelins Antwerpen bestoken. De dichter Paul van Ostaijen maakt de Duitse opmars door België naar Antwerpen mee vanop de eerste rij. Zo beschrijft hij het toch zeven jaar later in zijn bekende poëzieboek Bezette stad (1921): hoe hij met zijn broer, les hommes au balcon, gefascineerd een nachtelijk spektakel staat te bekijken, het ‘flakkerende land’ en ‘de laaiende toren’ die in brand staan, een stoet vluchtelingen, tweehonderd ambulances en het Belgische leger dat zich naar Antwerpen terugtrekt. In dat boek roept hij ook op hoe dichtbij de dreiging van het voorts nog onzichtbare Duitse leger is: er komen luchtschepen voorbijgezweefd, zeppelins, een zoveelste nieuw wapen in deze oorlog. Zo’n *Z IX gooit op 25 augustus 1914 voor het eerst bommen over Antwerpen uit. Tientallen huizen branden af. Rentenieren in Hove In Bezette stad, een collage van beelden en geluiden, illustreert Van Ostaijen met een uitroep de paniek die dat nieuwe oorlogstuig veroorzaakt: ‘Jef, jef, jef, ’ne Zeppelin / kruipt al gauw de kelder in’. De oorlog heeft een nieuwe, nog meer bedreigende dimensie gekregen. De primeur was voor Luik geweest, waar een zeppelin het allereerste luchtbombardement in de geschiedenis had uitgevoerd. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is Van Ostaijen 18 jaar. Begin 1914 was hij, na een weinig briljante schoolcarrière, gaan werken als klerk bij de stad Antwerpen. Dat hij er aan de slag kon, had hij in zekere zin te danken aan de oorlogsdreiging: de stad kwam handen te kort voor het ‘buitengewoon werk’ dat voortvloeide uit de invoering van de algemene dienstplicht. Van Ostaijen woont dan met zijn broer Constant nog in bij zijn ouders. Zijn vader had in 1913 de loodgieterij in Antwerpen vaarwel gezegd om te gaan rentenieren in een villa in Hove. Van Ostaijen zou er vanaf eind september direct getuige zijn van de Duitse opmars; Hove lag tussen de fortenlinies die Antwerpen beschermden. De luchtbombardementen kan hij in de stad zelf hebben meegemaakt, maar dat is niet gedocumenteerd. Op 4 oktober vlucht Van Ostaijen van Hove via Antwerpen naar Nederland. Daar keert hij al snel van terug, om zijn baan als klerk niet te verliezen. Zijn ouders verhuizen opnieuw naar Antwerpen, zodat ook hij de rest van de oorlog in de stad bleef wonen. Oorlogstoerisme ‘Villa Jeanne’ in Hove had inderdaad een balkonnetje, wat al suggereert dat Van Ostaijens beschrijving in Bezette stad van de naderende oorlogsdreiging autobiografisch getint is. Dat blijkt ook uit zijn artikel waar Vlaamsche Gazet-Het Laatste Nieuws op 14 december 1914 mee opent, ‘Mijn dorpken’. Hij valt erin uit tegen het oorlogstoerisme van toen en tegen de voor hem even onfatsoenlijke ‘herbergredeneringen’ (cafépraat, zeg maar) die hij erover hoort. Hij wil daarom vertellen wat er dan echt is gebeurd, en wat dat is, blijkt erg te lijken op wat hij meldt in de passage daarover in Bezette stad: ‘Ik heb den phantastisch droeven aftocht van eene machtige Roode-Kruis kolonne bijgewoond. Omtrent rond middernacht, werd ik gewekt door een zonderling gerucht. Ik stond op en ging aan het venster kijken. De Lintsche steenweg, die sierlijk langs de velden heen kronkelt, lag in een baaierd van licht. Snel kwam het licht dichterbij om even snel weer te verdwijnen. Het waren automobielen, aan beide kanten wapperde klappend een Roode-Kruis vlaggetje, rillend in de herfstkoelte. Langs den landelijken weg rolden nu onophoudelijk de automobielen en geen dorpeling was er of hij stelde zich het ergste voor, want er waren toen allerslechtste berichten verspreid. Oh neen, deze nacht zoo schielijk verlicht, fantastisch als een sproke van een onbekend land, zal ik nooit vergeten.’ Naäperij De passage in Bezette stad over wat les hommes au balcon aanschouwen, bewijst dat Van Ostaijen het tafereel inderdaad nooit is vergeten. De episode zou trouwens een grote invloed hebben op hem. Door de ervaring wordt de rebelse adolescent die hij is, volwassen. In een evaluatie van zijn werklust, schrijft zijn kantoorchef in maart 1915: ‘Oorspronkelijk werkte hij met weinig achtzaamheid. (...) Daarin is veel verbetering gekomen sinds de beschieting der Stad.’ In die context roept Bezette stad de dreiging van de zeppelin op. Het luchtschip duikt echter nog een tweede keer in het boek op, wanneer de kranten melden dat ook Londen ermee is gebombardeerd. Grafisch krijgt het woord ‘zeppelin’ dan de vorm van zo’n luchtschip. Anders dan een Guillaume Apollinaire hanteerde Van Ostaijen die techniek – een woord de vorm geven van het voorwerp waarnaar het verwijst – in het grafisch best opvallende Bezette stad verder nochtans nooit. Het leverde hem de kritiek op dat hij Apollinaire had nageaapt. Ten onrechte, want in Van Ostaijens handschrift staat het woord in blokletters. Dat de zeppelin toch in een andere vorm opduikt in Bezette stad, kwam door een ingreep van Oscar Jespers, die instond voor de begeleiding van het drukken van het boek. DS, 27-08-2014 (Marc Reynebeau)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#26
|
||||
|
||||
28 AUGUSTUS 1914: Oostende: Toeristen ruimen plaats voor vluchtelingen en gewon
‘Mensen dolen met pakken, zakken en kinderen door de stad’
In de mondaine badstad Oostende probeert men in de zomer van 1914 zo lang als het kan te doen of het business as usual is. Maar dat is niet vol te houden. ‘Du calme’ kopt Le Littoral, een Franstalig katholiek blad dat in Oostende verschijnt. De Duitsers zijn nog niet in Brugge, ze staan nog niet eens in Gent – en waarom zouden ze naar Oostende komen? ‘Ze hebben wel wat anders te doen dan hier te komen baden.’ Dat sussende bericht van 26 augustus 1914 staat achteraan in een lawine van weinig geruststellend oorlogsnieuws. In Oostende probeert men al weken zo goed en zo kwaad als het kan de schijn op te houden: de vakantiegangers hebben niets te vrezen. Op 19 augustus publiceert de seizoenskrant La Saison d’Ostende nog een communiqué dat de burgemeester op vraag van de hoteliers internationaal verspreidde. In de Koningin der Badsteden is alles rustig, heet het, de horeca is open en de prijs van de overnachtingen is, ‘gezien de omstandigheden’, drastisch verlaagd. Of dat de meest geslaagde uiting van crisiscommunicatie is, is voer voor discussie. De campagne heeft alvast geen positief effect, zo blijkt zelfs al uit de cijfers in de vorige edities van La Saison d’Ostende: het aantal étrangers slinkt zienderogen. ‘De omstandigheden’ dringen zich steeds sterker aan iedereen op. De oorlogsdreiging wordt wel heel erg reëel wanneer op 27 augustus de Britten in Oostende 4.000 militairen aan land brengen. Maar de onzekerheid duurt nog tot 15 oktober, wanneer de Duitsers de stad bezetten. Volle treinen Al in de laatste dagen van juli was de paniek onder de internationale toeristen toegeslagen en liepen de hotels leeg. Stefan Zweig, de Oostenrijkse schrijver die graag zijn vakanties doorbrengt aan de Belgische kust, beschrijft de sfeer van zijn ‘Heimfahrt nach Österreich’ in de Weense krant Neue Freie Presse op 1 augustus. Hij gaat aan boord van een van de laatste internationale treinen die de Duitse grens kunnen oversteken. De stemming in Oostende, de plek die normaal in het teken staat van ‘luxe en schoonheid, rijkdom en rust’, is in enkele dagen omgeslagen, beweert hij. De mensen zijn vijandig geworden, meent hij; ze storten zich koortsachtig op de Franse kranten. De Duitse en Oostenrijkse toeristen staan te dringen in het station; de wagons zitten overvol, tot in het gangpad en de restauratiewagen toe. Vele Britse gasten nemen de mailboot naar Folkestone. En niet alleen de reizigers verlaten halsoverkop hun mondaine vakantieoord; door de algemene mobilisatie vertrekt rond die tijd ook veel horecapersoneel noodgedwongen uit Oostende. Dat er in België oorlog woedt, valt in Oostende niet langer te negeren. Op 8 augustus komen 27 Engelse verpleegsters aan; ze reizen door naar Brussel om gewonden van het front te verplegen. In de omgekeerde richting stromen sinds 12 augustus de vluchtelingen uit het binnenland toe; sommigen willen via Oostende aan de oprukkende Duitsers ontkomen naar Frankrijk of Engeland, onder hen ook een meisje dat later beroemd werd als de schrijfster Marguerite Yourcenar. Op zoek naar ‘slaping’ Charles Castelein, een 52-jarige ‘ontvanger aan de buurtspoorwegen’, zeg maar tramconducteur, noteert nuchter in zijn dagboek: ‘Vluchtelingen van Mechelen, Leuven, Thienen komen hier aan met den trein op alle uren met pakken, zakken, kinderen, en dolen door de Stad om slaping.’ Honderden van die mensen worden ondergebracht in strandhokjes. De cabines worden achter de Koninklijke Gaanderijen verzameld en door de stad ter beschikking gesteld. Het is maar een voorbeeld van de vele hulpacties. De liefdadigheid komt op gang – de kranten en de bladen publiceren lijsten van gulle gevers en preciseren hun giften, van geld over kleren tot watten. ‘Ondanks het mooie weer is er weinig beweging’, noteert Le Littoral op 19 augustus. De belangrijkste activiteit speelt zich af in het Kursaal en de Société Littéraire, waar de dames zich ‘actief’ bezighouden met geëvacueerde gewonden. Niet alleen de vluchtelingen en de gewonden brengen de oorlog dichter bij, ook kleine incidenten zoals de arrestatie van spionnen, geruchten en misverstanden voeden de angst. Zo is er op 27 augustus even paniek wanneer vliegtuigen over de huizen scheren. Het blijken geen Duitse, maar Engelse vliegeniers die schietoefeningen uitvoeren. Helemaal ongegrond is de vrees dat het Duitsers kunnen zijn, niet: hun voorhoede is al actief in de buurt; de ulanen stonden op 25 augustus al even tot in Snaaskerke. Ook dat kunnen de Oostendenaren in hun krant lezen. De kroniek van het mondaine leven is toch stilgevallen. DS, 28-08-2014 (Peter Jacobs)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#27
|
||||
|
||||
29 AUGUSTUS 1914: Leuven wordt krachtig symbool
‘Dood de mensen, spaar hun werken’
De verwoesting van de bibliotheek in Leuven oogst over de hele wereld verontwaardiging. Met de aanslag op het erfgoed hebben de Duitsers in de geesten een grens overschreden. Het centrum van Leuven en de universiteitsbibliotheek smeulen nog na wanneer de Nederlandse oorlogsjournalist Louis Grondijs met rector Paulin Ladeuze Leuven moet verlaten. Wanneer Grondijs contact opneemt met zijn krant NRC, schrijft die op 29 augustus: ‘Leuven Verwoest. (...) Men verzekert dat onder de verwoeste gebouwen zich de hallen der Hoogeschool bevinden, met de onschatbare rijke bibliotheek, die eenig is in Europa. (...) Het is eene straf, die verre en verre over de bevolking van Leuven, verre over het geteisterde België heen gaat. Het is eene kastijding, die al wat er op aarde aan Westersche beschaving bestaat heeft getroffen.’ Hoewel Grondijs rechtstreeks getuige was van de verwoesting, zijn het vooral de kabelberichten van het Oorlogsinformatiebureau in Londen en de verslagen van de Amerikaanse oorlogscorrespondent Richard Harding Davis die internationaal voor beroering zorgen. ‘Oxford of Belgium’ Davis arriveert op 27 augustus in Leuven, in een Duitse oorlogstrein. Vanuit zijn coupé, waarin hij is opgesloten, is hij getuige van de brand die al de stationsbuurt heeft bereikt en een verwoestend spoor door de stad heeft getrokken. Zijn ooggetuigenverslag verschijnt in de New York Tribune. De kop luidt: ‘Duitsers verwoesten Leuven. Vrouwen en geestelijken gefusilleerd.’ Op 29 augustus schrijft The New York Times: ‘Leuven in de as gelegd. Verschrikkelijke daad van Duits vandalisme. (...) een stad met 45.000 inwoners, de intellectuele hoofdstad van de Lage Landen sinds de 15de eeuw, is nu niet meer dan een hoop as.’ Een dag later: ‘De brandstichting van Leuven; een misdaad tegen de menselijkheid. (...) Een daad zonder voorgaande in de geschiedenis van de beschaafde volkeren.’ In de Engelse kranten wordt Leuven omschreven als ‘The Oxford of Belgium’. Ze spreken over ‘verraad aan de beschaving’. The Daily Chronicle schrijft zelfs dat de verwoesting van de universiteitsbibliotheek niet alleen een oorlogsdaad is tegen de Leuvenaars, ‘maar tegen het nageslacht tot aan de laatste generatie’. Grens Met de vernieling van de bibliotheek en vele andere historische gebouwen hebben de Duitsers een grens overschreden. De plunderingen en moorden zijn dan al weken aan de gang, maar het is pas na de aanslag op cultureel erfgoed zoals de bibliotheek dat de geallieerden het propagandabeeld vinden waar ze naar op zoek zijn: dat van de Duitsers als afstammelingen van de barbaarse Attila de Hun. Het gevolg is dat massaal veel Engelsen vrijwillig in dienst treden. Vóór Leuven was de Eerste Wereldoorlog vooral een politiek-militair conflict, na Leuven is hij ineens een ‘clash van beschavingen’. Een symbool. De echo van een nooit eindigende geschiedenis ook, want in alle oorlogen heeft cultureel erfgoed het onderspit moeten delven, van de ondergang van de beroemde bibliotheek van Alexandrië tot de vernielingen en plunderingen van musea in Syrië. Erfgoed Pas na de Tweede Wereldoorlog wordt de ongeschreven regel dat cultureel erfgoed nooit de dupe mag zijn van oorlogen tussen naties, op papier gezet, in de Haagse Conventie van 1954. Maar wanneer de Taliban in Afghanistan in 2001 de boeddha’s uit de 6de eeuw n.C. vernietigen, wanneer tijdens de Tweede Golfoorlog in Irak musea worden geplunderd en wanneer archeologische sites in de nasleep van de Egyptische Revolutie worden gevandaliseerd, haalt protest van de Unesco niets uit. Dichter bij huis, op 25 augustus 1992, gaat de bibliotheek van Sarajevo in vlammen op. Zeldzame stukken worden vernietigd, net als in Leuven. De brand inspireert de Duitse publicist Wolfgang Schivelbusch om het Leuven van 1914 als ‘het Sarajevo van de Europese intelligentsia’ te typeren. De symbolische band tussen beide branden is onmiskenbaar. Terwijl de ene brand het begin van de *dramatische twintigste eeuw voor Europa inluidt, sluit de andere brand de twintigste eeuw af, op dezelfde plek waar de Eerste Wereldoorlog begon en op exact dezelfde datum. Fondsen Het duurde 22 jaar voor de bibliotheek van Sarajevo, in mei van dit jaar, plechtig werd heropend. Met dank aan fondsen van Europa. De bibliotheek van Leuven werd al na 14 jaar, in 1928, heropend. Met dank aan fondsen van over de hele wereld, maar vooral van Amerikaanse universiteiten. De wereldwijde verontwaardiging over ‘the sack of Louvain’ versnelde de wil om de bibliotheek zo snel mogelijk te restaureren, met dank aan kunstenaars en intellectuelen die zich zoals nooit tevoren ook in de cultuurstrijd of ‘Krieg der Geister’ gooien. Zo schrijft de Franse auteur Romain Rolland al op 29 augustus 1914, vier dagen na de brand, vanuit het neutrale Zwitserland een open brief aan Gerhart Hauptmann, Nobelprijswinnaar en boegbeeld van de Duitse letterkunde, om hem aan te manen afstand te nemen van de aanvallen van de Duitsers op de burgers van België en hun cultureel erfgoed. ‘Dood de mensen, maar spaar hun werken’, schrijft hij. Rolland vraagt zich af of Hauptmann zich tot de erfgenamen van Goethe of die van Attila de Hun rekent. Het antwoord van Hauptmann volgt snel: hij zegt liever afstammeling te zijn van de Hunnenkoning dan dat op zijn grafschrift ‘Söhne Goethes’ gebeiteld staat. DS, 29-08-2014 (Yves Delepeleire)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |
#28
|
||||
|
||||
‘Verzuip den Pruis lijk een ratte’
‘Verzuip den Pruis lijk een ratte’
De Duitsers rukken op aan de IJzer. Tot de Belgen het slagveld onder water zetten. Wie is de redder des vaderlands? Zoals meestal heeft het succes vele vaders. De toogstrategen in de Westhoek kunnen er niet over zwijgen: ‘Waarom verzuipen ze den Pruis niet lijk een ratte? Waarom steken ze ’t water niet?’ Eind oktober zijn de Duitsers al over de IJzer geraakt terwijl het Belgische leger vertwijfeld standhoudt achter de spoordijk Nieuwpoort-Diksmuide. De enige redding is een gecontroleerde overstroming van de polder tussen de spoorlijn en de IJzer, denken de plannenmakers van de generale staf. Die ligt drie tot vijf meter onder vloedniveau. Maar intussen is al het ervaren sluispersoneel al naar Frankrijk geëvacueerd. Met wat geluk duikelen de militairen Veurnenaar Karel Cogge op, al dertig jaar opzichter bij de Polder Noord Watering Veurne. Cogge is een halve analfabeet, maar hij kent het ingewikkelde netwerk van sluizen en verlaten als zijn broekzak. Hij maakt de kolonels meteen een illusie armer: het heeft geen zin de sluizen van een afstand stuk te schieten. In dat geval lopen ook de Belgische stellingen onder, want de kuip is lek. Eerst moeten 23 doorgangen en duikers onder de spoorberm gedicht worden. De sapeurs-pontonniers kunnen op den duur geen zandzak meer zien. Lekkende kraan Cogge is al 59 en niet meer zo best te been door astma en bronchitis. Dat belet hem niet er op 26 oktober bij nacht opuit te trekken om het Kattesas te openen. Dat sas voedt echter de polder nauwelijks. De overstroming lijkt meer een lekkende kraan. Pas als drie dagen later ook de verlaten van Veurne Ambacht in het niemandsland worden opengegooid, stroomt het zeewater onhoudbaar de polders binnen. De Duitsers weten niet wat hen overkomt: volgens hun stafkaarten liggen de polders boven zeeniveau. Al snel staat het water tot hun knieën. De overstroming gaat 35 kilometer ver over een breedte van vijf kilometer. Het Duitse offensief loopt vast in het slijk. Met deze operatie heeft de oude Cogge niets te maken. Het is het werk van een acht jaar jongere avonturier, Hendrik Geeraert, een werkloze binnenschipper uit Nieuwpoort, gescheiden vader van acht kinderen en een zuiplap bovendien. Niet meteen de klei waaruit een redder des vaderlands geboetseerd wordt. Vier nachten op rij draait Geeraert de sluisdeuren open en haalt de schotbalken dieper in het achterland op. Grote held Aanvankelijk is Karel Cogge nog de grote held van de overstroming. Op 4 november 1914, meteen na het einde van de Slag om de IJzer, krijgt hij uit de handen van koning Albert het kruis van ridder in de Leopoldsorde. Na de oorlog wordt hij gepromoveerd tot sluismeester en als hij afzwaait, krijgt hij in 1922 een staatspensioen van 3.000 goudfrank. Helaas, de zieke man overlijdt al één maand later. Hij wordt opgebaard in het stadhuis van Veurne. Later krijgt hij ook een straatnaam en een bronzen borstbeeld in zijn geboortestad. De faam van Cogge is intussen al wel een tijdje overvleugeld door die van Hendrik Geeraert. De hele oorlog blijft ‘le père Henri’ actief bij het geniebataljon dat de sassen en dijken rond de IJzer controleert. En als de populaire grapjas bij een ongeluk in 1915 twee ribben breekt, krijgt hij in het ziekenhuis zelfs bezoek van koningin Elisabeth. Na de oorlog bloeit het slagveldtoerisme en de werkloze Geeraert verhuurt zichzelf als gids of als bezienswaardigheid aan rijke burgers die ‘de verwoeste gewesten’ bezoeken. De drank sloopt niet alleen zijn lichaam, maar ook zijn geest. Begin 1924 wordt Geeraert, ‘een grote vijand van volle en van lege glazen’, voor het eerst geïnterneerd in een krankzinnigengesticht in Brugge. Hij sterft in 1925, niet eens 62 jaar oud. Op zijn sterfbed krijgt ook hij het kruis van ridder in de Leopoldsorde en een begrafenis met militaire eer is zijn deel. Mythe De mythe wordt al snel groter dan de man zelf. In patriottische geschriften wordt Geeraert bejubeld als ‘eresluiswachter’, ‘held der sassen’ en ‘redder van het leger’: het kan niet op. Het hoogtepunt van zijn roem komt in 1950 als zijn beeltenis het nieuwe bankbiljet van duizend frank siert, met aan de andere kant koning Albert. In Veurne komt er hevig protest: en onze Karel Cogge dan? Een stammenoorlogje dreigt even in de Westhoek. Met het verdwijnen van het bankbiljet verdwijnt ook Geeraert in de vergetelheid. De officiële geschiedschrijving focust vooral op de rol van Cogge. De dronkenlap Geeraert is te veel een maatschappelijke outcast. Ook al was hij het die de overstroming op het terrein waarmaakte. De waterrat had allicht niet de hersens, maar in elk geval wel het lef. DS, 25-10-2014 (Gilbert Roox)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you down to their level and beat you with experience." (c)TB |