|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
De eeuwige outsider Jimmy Carter krijgt eindelijk bewondering
De eeuwige outsider Jimmy Carter krijgt eindelijk bewondering
Bijna 50 jaar geleden vocht Amerikaans president Jimmy Carter al keihard tegen klimaatverandering en voor mensenrechten en wereldvrede. Toch was zijn imago dat van een loser, tot onlangs. ‘Er bestaat geen grotere tegenpool van Trump.’ Wat doen we met Jimmy Carter? Van 1984 tot 2020 braken organisatoren van de Democratische Conventie zich het hoofd over hoe ze de oud-president een obligaat plaatsje in het programma konden bieden zonder dat het opviel. Carter wordt gerespecteerd om zijn indrukwekkende humanitaire werk na zijn presidentschap (1977-1980), maar dat presidentschap zelf was lang het voorwerp van Republikeinse spot en Democratische gêne. Binnenlands roept het nare herinneringen op aan dramatische stagflatie en torenhoge rentevoeten (tot 20 procent), buitenlands aan de 52 Amerikaanse diplomaten en burgers die 444 dagen gegijzeld werden in de ambassade in Teheran. Carter werd in 1980 na één termijn verpletterd door zijn uitdager, de charismatische Republikein Ronald Reagan. Hij werd geklasseerd als een vat vol goede bedoelingen, maar een krachteloos president. Vaak moeten mensen sterven voor er positiever over hen gedacht wordt. Jimmy Carter (98) niet. Al enkele jaren wordt zijn presidentschap positiever ingeschat. Sinds de bekendmaking in februari dat hij zijn laatste weken thuis wil doorbrengen zonder verdere medische hulp, is die herevaluatie in een stroomversnelling geraakt. Vrijwel alle belangrijke media dragen een steentje bij aan het spectaculaire eerherstel van de man die door twee biografen, Jonathan Alter en Kai Bird, onafhankelijk ‘de meest misbegrepen president van de 20ste eeuw’ wordt genoemd. Ook de actualiteit scherpt de heimwee aan naar wat het gespecialiseerde magazine Washington Monthly ‘de verbazende grootsheid van Jimmy Carter’ noemde. De zorgwekkende toestand van onze planeet, de grote spanningen tussen de Verenigde Staten en China, de rampzalige relaties tussen Joden en Palestijnen in Israël: allemaal terreinen waar Carter bergen werk verzette. Maar de hoofdverantwoordelijke voor de kentering heet Donald Trump: sinds diens presidentschap stijgt de waardering voor onbaatzuchtige leiders die niet zichzelf maar de natie dienden. En aangezien zelfs Barack Obama niet helemaal onbesproken is (oorlogsvoering met drones, astronomische sprekershonoraria als ex-president), is Carter de laatste die zoveel zuiver fatsoen uitstraalt. Op handen en knieën ‘Er bestaat geen grotere tegenpool van Trump’, zegt Carter-biograaf Bird, die in 2021 The outlier schreef, in een Zoom-interview. ‘Maar het contrast met álle presidenten na hem is groot. Ronald Reagan, Bill Clinton, vader en zoon Bush: ze hadden allemaal hun schandalen. Met Obama heeft Carter veel gemeen, zoals een uitzonderlijke intelligentie, maar Obama had echte haters, Carter niet: zelfs zijn politieke tegenstanders gaven toe dat hij een door en door integer mens was. Dagelijks stond hij op om halfzes, om een uur later in het Oval Office aan de slag te gaan voor een werkdag van twaalf uur. Hij las elke dag 200 à 300 dossierpagina’s, en was belachelijk goed op de hoogte. Ted Stevens, een Republikeinse senator uit Alaska, kwam ooit in het Witte Huis praten over boren naar olie en gas in zijn staat. Hij trof Carter aan op de grond van het Oval Office, op handen en knieën bij een enorme landkaart van Alaska. De president bleek alles te weten over waar de kwetsbaarste habitats lagen. Stevens droop gefrustreerd af, tegen zijn assistent mopperend dat “die klootzak mijn staat verdomme even goed kent als ikzelf”. Met zijn Alaska Act verdubbelde Carter de oppervlakte aan beschermde wildernis in de VS.’ Wat een contrast met de immer golfende en zichzelf bewierokende Trump, die nauwelijks beleid voerde en volgens medewerkers weigerde meer dan een A4’tje te lezen over om het even wat. Het verklaart waarom de bijna-eeuweling in 2021 voor het eerst sinds zijn nederlaag in 1980 een zittend president op bezoek kreeg thuis in Plains, Georgia, zijn geboortedorp. Joe Biden deed dat gedeeltelijk for old times’ sake. Hij was in 1976 de allereerste senator die Carters kandidatuur officieel steunde, niet vermoedend dat ze later lotgenoten zouden worden. Allebei vaardigden ze erg veel belangrijke wetten uit (Carter na Lyndon B. Johnson de meeste van alle presidenten sinds de Tweede Wereldoorlog) zonder dat dat hen populair maakte: de burgers gaven en geven hen de schuld voor de hoge inflatie. Nog een gelijkenis: beiden werden verkozen als tegengif. Biden om de VS te normaliseren na de Trumpjaren, Carter na het Watergateschandaal. Richard Nixon moest daarvoor in schande ontslag nemen en zijn opvolger Gerald Ford was omstreden omdat hij zijn voorganger meteen amnestie verleende. Carter was een totale outsider. Een nationaal vrij onbekende gouverneur uit het Diepe Zuiden, Georgia, een pindaboer begot. Niet het geijkte profiel voor een Democratisch kandidaat, noch voor het presidentschap. Maar hij bracht wel dé boodschap die iedereen wilde horen na de deprimerende saga rond Nixon: ‘Ik zal nooit tegen u liegen. Het Amerikaanse volk verdient dit niet.’ En hij hield woord: hij loog nooit. Cynici zeggen dat hij anders misschien wel een tweede termijn had kunnen winnen. Gijzelaars als politieke speelbal Met een hedendaagse blik zijn er redenen te over om Carters beleid te bewonderen, zeker op diplomatiek gebied. De normalisering van de relaties met China, belichaamd in zijn hartelijke relatie met de hervormingsgezinde Deng Xiaoping. Zijn constante gevecht voor de mensenrechten: Carter zegde de door Henry Kissinger georganiseerde steun aan extreemrechtse junta’s zoals in Argentinië op en ondersteunde dissidenten in de USSR, Polen en Tsjechoslovakije. Volgens Bird stak Reagan later onterecht alle pluimen voor de instorting van het Sovjetrijk op zijn hoed. ‘De erosie van het communisme van binnenuit was minstens even belangrijk als Reagans verhoging van het defensiebudget. En die erosie was Carters werk, vraag maar aan Vaclav Havel (de dissidente schrijver die de eerste president van het vrije Tsjechië zou worden, red.).’ Maar de perceptie keerde zich vaak tegen Carter, zelfs bij de Camp David-akkoorden van 1978 tussen de Egyptische president Anwar Sadat en de Israëlische premier Menachem Begin. ‘Dat was een gigantische verwezenlijking’, zegt Bird. ‘In plaats van oorlog kende het Midden-Oosten voortaan een soort van Koude Vrede. Maar Carter trok zich ook het lot van het Palestijnse volk aan. Hij overtuigde Begin om het stichten van Joodse nederzettingen in de bezette gebieden te bevriezen – wat hij essentieel achtte om de Palestijnen ooit enig recht op zelfbeschikking te geven. Maar tot zijn ontzetting kwam Begin achteraf terug op die belofte. Carter beschuldigde de Israëli’s openlijk van woordbreuk. Zulke harde kritiek had Israël nog nooit gekregen van zijn machtige bondgenoot. Zo joeg Carter ook veel Joden in de VS tegen zich in het harnas. Klassiek stemden drie op de vier Amerikaanse Joden voor de Democraten. Dat deden ze ook in 1976 voor Carter. In 1980 behaalde Carter nog slechts 45 procent van de Joodse stemmen, een dieptepunt.’ In 2006 vergeleek Carter de behandeling van Israëlische Arabieren en Palestijnen door Israël zelfs met de apartheid in Zuid-Afrika. Tot vandaag betichten sommige Joden hem daarom van antisemitisme. De Camp David-akkoorden staan niettemin vetgedrukt aan de pluszijde van Carters rapport, tussen veel andere verwezenlijkingen tijdens en na zijn presidentschap – toen hij met zijn ngo Carter Center onvermoeibaar ijverde voor vrede en eerlijke verkiezingen in de hele wereld. Maar dat werk werd overschaduwd door de gijzeling op de Amerikaanse ambassade in Teheran, na de Islamitische Revolutie van 1978. Carter is vaak verweten dat hij die uitlokte door de gevluchte sjah Reza Pahlavi politiek asiel te geven. De sjah was een oude bondgenoot van de VS, maar gehaat door zijn eigen volk. Bird en Carters andere biograaf Jonathan Alter zeggen dat Carter zich maandenlang heeft verzet tegen de ontvangst van de sjah. ‘Juist omdat hij ongerust was over de reactie van de Iraniërs’, zegt Bird. ‘In zijn dagboek schreef hij dat hij bang was voor een gijzeling, hij leek wel helderziend. Daarom bleef hij weigeren om de sjah met open armen te ontvangen, ondanks de grote druk van Kissinger en van zijn eigen adviseurs. Uiteindelijk hebben ze hem doen plooien met het verhaal dat de sjah kanker had en alleen in New York goed behandeld kon worden. Dat was onzin: hij kon ook in Mexico-Stad terecht. Ze hebben Carter toen gefopt.’ Iraanse studenten bezetten daarop de Amerikaanse ambassade in Teheran, met de steun van ayatollah Khomeini, en gijzelden tientallen Amerikanen. Onderhandelingen liepen spaak, een poging om de gijzelaars te laten redden door een militair commando met twee helikopters liep faliekant mis. Carter kreeg van het Amerikaanse volk de verantwoordelijkheid voor het hele debacle. Zeker toen Ronald Reagan de gijzelaars wel vrijkreeg: ze werden amper 20 minuten na diens inauguratie overgedragen aan de VS. Die timing voedde geruchten over een smerig manoeuvre van Reagans campagneteam. Toen Carter kort voor de verkiezingen van 1980 dicht bij een akkoord stond met ayatollah Khomeini, zou Reagans team met allerlei beloftes de Iraniërs overtuigd hebben de vrijlating uit te stellen tot na de machtswissel in Washington. Ondanks veel getuigenissen en aanwijzingen besloot een parlementaire onderzoekscommissie in 1992 dat er onvoldoende bewijs was voor die theorie. Maar in maart dit jaar kwam een oud-politicus uit Texas met een gedetailleerd verhaal over de ware toedracht in het nieuws: hij bevestigde dat Reagans campagnemanager William Casey – de latere baas van de CIA – persoonlijk in Madrid de deal met Teheran sloot. ‘Alleen het idee dat die gijzelaars nodeloos nog maanden langer hebben vastgezeten’, zucht Bird. ‘Het was je reinste landverraad.’ Of Carter de verkiezingen anders had kunnen winnen? ‘Onmogelijk te zeggen. Reagan won met een marge van meer dan 10 procent. Maar het drama in Iran werd Carter wel zeer zwaar aangerekend, dus de vrij*lating van de gijzelaars als October surprise in de dagen net voor de verkiezingen zou ongetwijfeld een erg groot verschil gemaakt hebben.’ Ingewikkeld geval De gijzeling was zeker niet de enige reden voor Carters ondergang. Er waren volgens Bird nog twee hoofdoorzaken voor diens val uit de gratie van de kiezers: de economie, en zijn onvermogen tot politieke handigheidjes. ‘Carter was een pechvogel. De kaarten die de geschiedenis hem uitdeelde, waren er verdomd moeilijke. Economisch erfde hij de zware olieprijsstijgingen van 1970 en 1973, die zich steeds sterker vertaalden in inflatie en stagflatie, en toen hij die probeerde te bedwingen, leidden ze ook tot historisch hoge intrestvoeten. Als gouverneur en als president koos Carter altijd radicaal voor wat hij vond dat correct was, zonder te kijken naar de electorale gevolgen. Zo benoemde hij in 1979, een jaar voor de verkiezingen, Paul Volcker aan het hoofd van de Amerikaanse centrale bank, de Fed. Die bedwong weliswaar de inflatie, maar deed dat door de rente te verhogen tot meer dan 20 procent. Electoraal zou het slimmer geweest zijn om die stijgende inflatie even te vergeten en in de laatste maanden voor de verkiezingen veel geld uit te geven aan populaire dingen. Maar diep vanbinnen had die progressieve Carter een fiscaal conservatieve reflex. Hij vond 25 miljard dollar in het rood staan – een peulschil naar de normen van vandaag – heel erg. Door Volcker te benoemen, deed hij wat hij dacht dat juist was. Aan de verkiezingen dacht hij niet: hij had een grenzeloos vertrouwen dat als je maar met je gezond verstand het beste probeert te doen voor het land, je daarvoor beloond zult worden.’ Daarin lijkt hij ook wat op Barack Obama, met wie hij een aversie deelde voor het sluiten van politieke compromissen met Congresleden. Zeer intelligent en op beleid gericht, maar wat *naïef over de donkere kantjes van het politiek bedrijf. ‘Zijn vrouw, Rosemary, zei hem vaak: stel dossiers die je belangrijk vindt maar die niet populair zijn toch uit tot je tweede termijn. Ze dacht aan het afstaan van het Panamakanaal: een logische stap voor iemand die zweert bij mensenrechten en een hekel heeft aan imperialisme, maar geen populaire. Maar Carter ging door met zijn plan, en Reagan viel hem aan in zijn campagne: “Wij hebben dat kanaal gegraven en gefinancierd, het is van ons.”’ Carter kwam over als de man die de belangen van zijn land verkwanselde. Zijn bereidheid om kiezers tegen de haren in te strijken, kostte hem ook de steun van de evangelische christenen. In 1976 hadden die zich achter hem geschaard. Het was een verwarrende tijd voor sterk gelovige kiezers. Ze waren geschokt door de progressieve, in hun ogen losbandige jongerencultuur die een groot deel van het land in de ban had, maar ook door de misdaden van Nixon. De diepgelovige en integere Carter sprak hen aan. Maar conservatief-christelijk wit Amerika voelde zich in de steek gelaten door Carter als president, omdat die dan wel zeer gelovig was, maar tegelijk ook progressief, en vooral een fervent gelover in de scheiding van kerk en staat. Dus toen Carter sympathie toonde voor de gelijkheid van man en vrouw – geen enkele president benoemde meer vrouwen, Afro-Amerikanen en latino’s in belangrijke posities – lieten ze hem vallen als een baksteen. 75 procent van de evangelische christenen stemde tégen deze born-again Christian in 1980, toen de flirt tussen Reagan en de oerconservatieve dominee Jerry Falwell het tijdperk inleidde van het huwelijk tussen wit-christelijk Amerika en de Republikeinse partij. Carter was volgens Bird een te ingewikkeld geval voor veel Amerikanen. ‘De eerste president in 150 jaar die uit het Zuiden kwam, maar toch niet conservatief was maar juist progressief, en op het gebied van ras zelfs érg progressief. Dat was op zich al zo ongewoon dat hij noch in het zuiden, noch in het noorden echt begrepen werd.’ Dat hybride kantje kreeg Jimmy als kind al mee. De Carters waren de enige witte mensen in het armoedige Plains, toen een dorp van 200 mensen, vooral zwarte pachters. Zijn vader Earl was een strenge en barse pindaboer, rotsvast overtuigd van de superioriteit van zijn ras. Zijn moeder Lillian daarentegen was een verpleegster die uitstekend opschoot met haar hoofdzakelijk zwarte patiënten en met de speelkameraadjes van Jimmy. Maar als jonge politicus in de jaren 60 bleef Carter oorverdovend stil over de burgerrechtenbeweging. Niet de fraaiste bladzijde in zijn biografie, vindt ook Bird. ‘Georgia is wel het Diepe Zuiden. Op het campagnepad had Carter machiavellistische trekjes. Als hij voor witte kiezers op het platteland sprak, durfde hij tussen de lijnen dubieuze insinuaties te maken om hen te verleiden. Maar zodra hij tot gouverneur werd verkozen in 1970, zei hij wel in zijn inauguratiespeech al dat de tijd van raciale discriminatie voorbij was.’ Het presidentschap dankte hij aan een sterke score bij Afro-Amerikanen, Joden, evangelicals en de vakbonden. Vier jaar later was die allemaal kwijt, behalve de Afro-Amerikanen. Die zagen hoeveel hij deed om hen vooruit te helpen. In zijn beleid, en in kleine kwesties. Zo sprong Carter in de bres voor Mary Prince, een zwarte vrouw die ten onrechte veroordeeld was voor moord. Toen haar onschuld was gebleken, werd Prince het kindermeisje van zijn dochter Amy. Vandaag is zij het die de zieke Carter palliatief verzorgt. Zonnepanelen op het Witte Huis Maar de trouw van de zwarte kiezers volstond niet om hem te herkiezen. Zelfs in zijn eigen partij werd Carter vervloekt als een president die had gefaald, ondanks zijn stevige verwezenlijkingen, zoals zijn gevecht voor milieubehoud en tegen klimaatopwarming. Zoals Time schreef: de nederlaag van Carter in 1980 was een dramatisch verlies voor onze planeet. Bird: ‘Hij was een pindaboer, een man van het platteland, hij kende de natuur en wist wat duurzaamheid is. Later studeerde hij wetenschappen en werd hij nucleair ingenieur, hij riskeerde zelfs zijn leven als leider van een team dat met beschermende kleding een reactor in moest tijdens een meltdown. Hij kende de gevaren die onze planeet bedreigen, en legde zijn oor te luisteren bij Ralph Nader, de goeroe van consumenten- en milieurecht. In zijn regering benoemde hij naderisten op sleutelposities, en met resultaat: met de gordelplicht in alle auto’s redde hij jaarlijks 10.000 mensenlevens, door de luchtvaartmaatschappijen te dereguleren maakte hij vliegreizen betaalbaar voor gewone mensen, en in zijn strijd voor milieu en klimaat vaardigde hij een waar spervuur aan wetten uit. Hij dwong fabrieken om energiezuiniger te werken, investeerde fors in hernieuwbare energie en waarschuwde expliciet voor klimaatverandering. En hij liet – in 1977 – zonnepanelen leggen op het dak van Witte Huis. Lang hebben die er niet gelegen: Ronald Reagan liet ze meteen verwijderen.’ Volgens Bird was er in de late jaren 70 nog een sterke tendens om ecologische zorgen weg te wuiven. Ook bij de kwaliteitspers, die weinig Cartergezind was. ‘Vooral The Washington Post pakte hem vaak hard aan, met veel spot over zijn zuiderse accent en zo. Carter sprak niet zoals mensen in Washington en New York, en bedankte voor dinertjes met de hoofdredacteurs. Ik heb hem tweemaal geïnterviewd en ik zou hem zeker niet arrogant noemen, maar wel afstandelijk. Geen grapjes of anekdotes, volledig gefocust op inhoud en werk. Dat intimideerde veel mensen. Andere politici hielden niet van zijn voortdurende gehamer op mensenrechten. Ze vonden hem prekerig, en blind voor de Amerikaanse mentaliteit.’ Die kritiek nam toe na een tv-toespraak in 1979, die de geschiedenis inging als de Malaise-speech. ‘We leven in een tijdperk van beperkingen,’ zei Carter, ‘laten we zorgzamer omspringen met ons milieu.’ En: ‘We moeten minder denken als individu en meer als gemeenschap.’ Hij voer ook uit tegen American exceptionalism, het idee dat Amerikanen een soort uitverkoren volk zouden zijn. Oproepen tot bescheidenheid en uitvaren tegen materialisme, tegen Amerikanen? Bird grinnikt: ‘Uiteraard maak je je niet populair met zo’n boodschap, zeker niet in de VS.’ Carter had ook de reputatie een kommaneuker te zijn. Dat raakte bij een breed publiek bekend door een anekdote over hoe Carter persoonlijk het schema voor het gebruik van het tennisveld van het Witte Huis bijhield. Toen The Atlantic dat publiceerde, waaide het verhaal snel over naar de tv-shows, en werd het een populaire illustratie van wat velen als Carters grote probleem bestempelden: zijn onvermogen om hoofd- van bijzaak te onderscheiden. ‘De auteur van dat stuk was James Fallows, een voormalige speechschrijver van Carter. Een prima journalist, maar in dat verhaal verdraaide hij de feiten’, zegt Bird. ‘Als eerste president liet Carter dat tennisveld ook gebruiken door medewerkers, maar op een dag kwam hij aangelopen met zijn zoon toen hij zag dat het bezet was. Hij joeg de spelers niet weg, maar keerde terug naar het Oval Office en vroeg aan zijn secretaresse om een rooster te maken waarop je voortaan het veld moest reserveren. Het verhaal dat hij dat zelf invulde, is onwaar en een karaktermoord. Al klopt het wel dat Carter erg veel aandacht had voor details. Maar is dat niet juist een goede eigenschap voor een president?’ DS, 08-04-2023 (Steven De Foer) Laatst aangepast door bijlinda : 10th April 2023 om 15:20. |