|
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
‘Wat er ooit tussen mensen is geweest, is er altijd’
‘Wat er ooit tussen mensen is geweest, is er altijd’
In den beginne was er het verlangen. Hij wilde weglopen, iemand worden, ademen. Paul Verrept is nog altijd onderweg naar ‘een plek om te blijven’, maar hij kent het verlangen alsmaar beter. Ik zie ik zie wat jij niet ziet – het zou de vlag kunnen zijn waaronder het werk van auteur, tekenaar en grafisch ontwerper Paul Verrept vaart. Beter nog: ik wil ik wil zo graag zien wat jij niet ziet. Onder zijn sobere, onopgesmukte vertel- en tekenstijl brandt een vuur. Een verlangen naar elders. Naar vrijheid. Naar geluk. Naar liefde. Naar ogen die terugkijken. Verrepts personages zien veel, soms alles. De koningin zonder land kan dwars door de wereld heen kijken en Porselein, wiens wereld maar een kamer groot is, kijkt met de rug tegen het plafond naar beneden, overschouwt de kamer als een landschap. ‘Ik vind het aangrijpend, wanneer de blik het individuele overstijgt, zoals wanneer naast een particulier verhaal een foto van een menigte staat, waardoor het zich over alle mensen uitspreidt.’ Verrept heeft ruim veertig eigen boeken op zijn conto. Porselein, over een jongen die zich al tekenend uit de benauwende moederarmen losmaakt, noemt hij ‘een ijkpunt’. En ook in de onlangs verschenen novelle Brandingen, zijn prozadebuut voor volwassenen, heeft hij ‘iets kunnen aanraken’. Hierin kijken een man en een vrouw vanuit hun huis op een duin met zicht op zee in stilte naar de einder. Het gelijkt op harmonie, maar wanneer op een dag vijf lichamen op hun strand aanspoelen, schept ook hun liefdesbootje water. Elk kijkt een andere kant op. Misschien deden ze dat altijd al. Van vluchtelingen keken ze sowieso weg. Maar ‘waar de lucht en de zee samenkomen, aan de horizon, daar is een spiegel. Groot als de wereld’. Wij zijn de menigte over wie het verhaal van deze naamloze man en vrouw zich uitspreidt. Verrept is een activist op kousenvoeten. Want was het meisje uit Het meisje de jongen de rivier niet door oorlog ‘haar hele hebben en houden kwijt’? En zat de koningin zonder land niet in de buik van haar moeder toen ‘een schuimende wand uit de aarde opsteeg’ en het gezin het koninkrijk moest ontvluchten? In het sprookjesachtige De torens van Beiroet, tenslotte, vindt hoofdpersoon Nabila de liefde in Zahirah, een Palestijnse vluchteling die ervan droomt terug te keren als ‘een krijger van haar volk’. Hij knikt, maar geeft aan dat de pijn van de vluchteling pas reëel is geworden nadat hij in 2017 naar Beiroet reisde en er met hen sprak. ‘Voor hen hebben woorden zoals honger, armoede en oorlog een concrete betekenis. Een die wij, in onze comfortabele wereld, niet kunnen vatten. Dat erkennen is een eerste stap.’ Maakt comfortabel leven blind en oppervlakkig? ‘Comfort is een bedreiging, want ze creëert haast onvermijdelijk een mate van verveling en decadentie. Wat tot mooie dingen kan leiden, maar wanneer plotseling de andere wereld naast de onze opduikt, levert dat een choquerend beeld op. Dan is het alsof jij over jeuk klaagt, terwijl naast je iemand staat dood te bloeden. De waarheid is – hoe moeilijk dat ook te accepteren is – dat we beiden ergens last van hebben. De man en de vrouw in Brandingen zijn gruwelijk egocentrische figuren die zich gestoord weten door de aangespoelde lichamen, maar te hunner verdediging wil ik aanvoeren dat zij daar in hun prachtige huis op de duin altijd heel comfortabel geleefd hebben. Ervaringen als honger, armoede en oorlog zijn nooit deel geweest van hun leven. Zonder een mate van ongevoeligheid voor wat er in de andere wereld gebeurt, zou ik ook niet weten hoe ik straks mijn croissant moet opeten.’ Soms wuift de vrouw naar de zee, in de hoop dat ze weten dat iemand hen opmerkt. ‘Dat er iemand is die (haar) ziet. Dat ook.’ Is onze tragedie dat we zélf gezien willen worden? ‘In onze samenleving heerst een onvoorstelbaar groot narcisme. Eigenlijk hoort dat een fase te zijn tijdens de puberteit, maar wij zijn pubers gebleven. Opnieuw door het comfort waarin we leven is er geen reden om volwassen te worden. De man en de vrouw betrekken werkelijk alles op zichzelf. Ze hebben nooit echt naar elkaar gekeken en wat ze nu zien doorbreken bij de ander verdragen ze niet. Hij kan haar smartelijke blik niet aanzien en zij herkent het koppel niet meer dat ze waren. Zij beantwoorden niet meer aan het beeld dat ze hadden van hun samenzijn. Opnieuw te hunner verdediging is het, denk ik, moeilijk om zonder ideaalbeeld te leven. Je wilt tegenover de ander, en zeker tegenover je geliefde, graag de beste versie van jezelf zijn en het beste van de ander zien.’ Kunt u zoals de koningin zonder land dwars door de wereld heen kijken? ‘Nee, maar ik ken wel iets waarvoor intuďtie een te zwak woord is. Het gebeurt dat ik, terwijl ik schrijf of teken, plotseling dingen weet die ik eigenlijk niet kan weten en bij iets in de buurt kom dat verder gaat dan mijn kleine leven. In Kleine Pieter deed open, bijvoorbeeld, heb ik iets kunnen zeggen over de dood, terwijl die mij nog niet heeft meegenomen.’ Ziet u het naderende onheil, dat zo vaak in de lucht hangt in uw boeken? ‘Ik zie heel vaak naderend onheil. Niet omdat ik helderziend ben, maar genetisch zo geprogrammeerd : altijd beducht voor gevaar. Hierdoor kan ik af en toe zelfvoldaan “zie je wel” uitroepen. Ik herinner me een reis met een vriendin naar Italië, waarbij ik er om de haverklap op aandrong om te tanken. Ik was als de dood dat wij in een van die lange tunnels zonder benzine zouden vallen. Absurd, maar uiteindelijk kregen we autopech, in een tunnel. Wat een triomf voor mij! (lacht) Zowel in mijn werk als in mijn leven heb ik de hele tijd het gevoel dat er nog een andere kracht werkzaam is. Dat komt doordat ik alleen werk en voortdurend in gesprek ben met mezelf. Wat er binnen in mij gebeurt is mijn materiaal en moet ik net zo in toom zien te houden als mijn taal. Daar komt nog bij dat ik de neiging heb tot somberte, waardoor ik voortdurend bezig ben met mezelf gezond te houden, zoals een atleet dat doet.’ ‘Konijn is een prima kerel. Maar soms is hij een beetje somber’, zo begint Konijn & Egel. ‘Dat vind ik wel een goede zin. Konijn & Egel zijn verhaaltjes in de lijn van Twee vrienden, waarin ik mezelf meer vrijheid en vrolijkheid toelaat dan in veel andere teksten. Ik schrijf ze vaak in de marge van iets anders. Twee vrienden heb ik haast onopgemerkt geschreven terwijl ik zat te wroeten op Porselein. Konijn & Egel sluit aan bij een traditie en gelijkt dus wat op Arnold Lobel, Toon Tellegen of Koolhaas. Dat vind ik niet erg. Ik vind het bijna een geschenkje voor alle kommer en kwel die ik al de wereld heb ingestuurd. Konijn en Egel zijn twee alter ego’s. Konijn is de betweterige, stugge, overdreven zelfbewuste kant van mezelf. Hij staat ook altijd meteen met een oordeel of vooroordeel klaar. Egel is meer het kind dat blij is met aandacht en eerder verwonderd in het leven staat.’ U noemt uw vaak in zichzelf opgesloten figuurtjes ‘zelfportretjes’. Wat houdt u tegen uit te breken? ‘Dat is terug te voeren tot het isolement dat ik heb gekend als kind. Zoals veel mensen die creëren, vond ik het leven claustrofobisch. Nog soms. Maar hieruit is alles ontstaan: de werkdiscipline, de inspiratie, de vruchtbare verveling. Het werk tout court. Eigenlijk gaat al mijn werk, om niet te zeggen alle kunst en cultuur, over bevrijding: gered worden uit de benauwenis en kunnen ademen. Ik kan ook enkel op een plek met uitzicht wonen. Als ik deze kamer met zicht over het park binnenkom, denk ik: hier kan ik zijn, hier kan ik bestaan. De laatste jaren kan ik geen huis of landschap zien zonder dat ik me voorstel dat ik daar zit of samenleef met Clara (van den Broek, de actrice, red). Zelfs als ik de woning niet zo aantrekkelijk vind, dan nog stel ik me voor hoe we er het beste van maken. Heel vermoeiend. Dat komt omdat ik ben opgegroeid in een huis met een kamer te weinig. Ik sliep bij mijn broer op de kamer en vond het gemis aan een eigen plek verschrikkelijk. Ik heb ooit een tijdlang twee appartementen gehuurd, een om te wonen en een om te werken, louter ter compensatie: nu heb ik alles.’ Bent u liefdevol grootgebracht of in liefde gevangengehouden zoals Porselein? ‘Ik ben zeer liefdevol grootgebracht, wat tegelijkertijd een vorm van gevangenschap was. We waren een zeer besloten gezin, een eiland als het ware, waar niet zomaar vriendjes kwamen spelen. Zo spraken we bijvoorbeeld een beschaafde, op het Noord-Nederlands geënte taal die verder niemand sprak. Er kwam wel veel binnen, maar niet wat er bij andere mensen binnenkwam. We hadden een abonnement op Vrij Nederland en de Haagse Post, en in de kast stonden boeken van Reve, Hermans en Wolkers. Mijn ouders, een prof Nederlands en een veel lezende huisvrouw, geloofden in emancipatie via de taal. Als kind maakte je deel uit van hun emancipatorische project met als doel dat wij een mooi leven zouden hebben.’ Een cadeau voor een schrijver in spe? ‘Zeker, je ontwikkelt een eigen taalvaardigheid. Wat ook veel impact heeft gehad, is de hypocrisie van het katholicisme en de geestelijken die bij ons langskwamen. Hierdoor ging ik de taal wantrouwen. Hun zalvende en minzame manier van spreken was in werkelijkheid veroordelend voor bijna iedereen. Terwijl er lief tegen je werd gesproken, werd je gekwetst – zeer verwarrend. Het is, denk ik, daarom dat ik al heel jong intens ben beginnen tekenen, wat eenduidig en helder was. Tekenen bood een weg uit de dubbelzinnigheid en de benauwenis. Mijn weg naar de taal was langer: ik moest eerst weg van de taal om er later naar terug te kunnen keren. Als ik teken, leunt dat nog altijd aan bij hoe ik dat deed als kind. Er is niks heerlijker dan in een fijne tuin zitten met een schetsboekje, met geen ander doel dan streepjes op papier te zetten. Het is heel vrij.’ Welk soort vader bent u zelf? ‘Ik heb twee kinderen en ben twee vaders, omdat ik mijn best doe om te snappen wat er aan de hand is bij hen. Mijn oudste zoon, die kunstacademie doet, heb ik een paar keer kunnen helpen bij wat hij wil, omdat ik een beetje weet wat daar gebeurt. De jongste speelt begenadigd piano, is ongelooflijk slim en wil fysicus worden, een wereld waarvan ik niks begrijp. In beide gevallen probeer ik met hart en ziel te snappen wat ze nodig hebben. Momenteel is dat in hoge mate hen loslaten. Dat is moeilijk – gisteren stak ik dat kind nog in de lucht – maar het is de fase om weg te gaan. Gelukkig doen ze het allebei goed en kan ik vertrouwen hebben, maar dan nog is het soms een gemis. Ik vind kinderen heel fundamenteel. Het is wat mij het meeste bindt aan de wereld en het leven. “En nu nog maar alleen / het lichaam los te laten – / de liefste en de kinderen te laten gaan”, Vasalis in het gedicht “Sub Finem”. Zo is het voor mij.’ Is rond uw zestiende ‘de djinn’ in u gekomen? Verlangde u toen plotseling hevig? ‘Op die leeftijd ontwaakte in mij de ambitie om zelf iemand te zijn. Ik wilde charmezanger worden, maar die carričre is na één mislukt optreden geëindigd. Ik wilde tekenaar zijn, maar kon niet tekenen. Ik wilde schrijver zijn, maar kon niet schrijven. Kort daarna wilde ik theaterregisseur zijn, maar ik kon niet regisseren. Ondanks dat extreme besef van niet kunnen had ik voor mezelf een gevoel van uitverkorenheid in het leven geroepen. Hiertegen stak het echte leven bleek af. Die spagaat blijft, natuurlijk. Het heeft te maken met die blik van tegen het plafond: je ziet jezelf zitten en begint dat figuurtje te versieren naar het beeld dat jij voor ogen hebt. Je voorziet jezelf van een kostuum en trekt dat vervolgens aan in de hoop te kunnen zijn wie je wilt zijn. Sommige mensen past het kunstenaarschap als een perfect gesneden jas. Ik vind mezelf alleen een kunstenaar als ik iets aan het maken ben.’ Moet u vertellen? ‘Het is mijn lot, zo ervaar ik het toch. Wat minder dramatisch is dan het klinkt, want ik ben precies geworden wie ik vroeger hoopte te worden. Met inbegrip van niet al te veel succes. Het hoorde bij mijn droom dat ik een beetje zou kunnen sakkeren over het feit dat ik geen honderdduizend boeken verkoop. Ik zou niet weten wat ik anders moest doen, kon doen, zou willen doen. Ik moet vertellen omdat ik zo de waan en het zelfbedrog in stand kan houden, maar evengoed mezelf onder ogen kan zien. Het hoort bij die dagelijkse bezigheid, die meestal niks oplevert: je probeert aldoor te formuleren, zoekt alter ego’s en speurt naar lichtinvallen die de belofte in zich dragen om iets te vertellen wat hopelijk wezenlijk is.’ Speelt het verlangen u nog steeds parten? ‘Ik vind het leven nu beter dan ooit. Het is niet zo dat met het klimmen der jaren het verlangen minder wordt, maar ik ken het verlangen beter en heb er een plek voor gevonden. Hierdoor kan ik juist meer voluit verlangen. Ik denk dat het cruciaal is om op een gegeven moment jezelf te aanvaarden, zowel in wat je maakt als in hoe je leeft – wat voor mij bijna hetzelfde is. Net zoals een zanger moet aanvaarden dat hij een sopraan is en geen baritonpartij kan zingen, hoe graag hij dat ook wil en hoeveel mooier hij dat ook vindt, moet je verder met de toon die je hebt. Je moét wel als je nog iets wilt gaan doen, want de tijd wordt korter. Dat besef heeft mij veel rust gebracht. Zeker in het schrijven heb ik dat punt, denk ik, gevonden. Brandingen is een begin. Ik heb mijn stem aanvaard. Het voelt als een momentum waarop ik een kans kan grijpen.’ Een moment van volmaakte stilte – ‘een fractie van een seconde waarin niets beweegt’ – waarop u het lot naar u toe kunt buigen? ‘Ik ervaar dat er kantelmomenten zijn in het leven, waarop je een kans kunt grijpen of laten liggen. Het sterkst heb ik dat gevoeld toen ik verslaafd was aan drank en merkte dat er momenten waren die geschikt waren om te stoppen en andere waarop het niet kon. In zo’n moment van evenwicht waarop ik uitzonderlijk geen drank nodig had, heb ik ervoor gekozen een andere kant op te gaan. Hoewel ik eerder zulke momenten had laten passeren, was het duidelijk dat ik er ooit een zou verzilveren. Ik was daartoe geprogrammeerd. Volgens mij is onze vrijheid zeer beperkt. Een moeilijk besef. Als ik schrijf probeer ik zo’n gelijkaardige machine van onvermijdelijkheid in gang te zetten. Zo blijft het in weerwil van absurde wendingen toch geloofwaardig voor een lezer.’ Heeft de dood u ooit trachten te verleiden? ‘Ik heb lang gestreden tegen de angst, wat inhield dat als ik ergens niet durfde binnengaan ik het per definitie wel deed. Hierdoor ben ik op gevaarlijke plekken geweest, maar daar waren ook mensen en die waren niet anders dan wij. Ik voel me aangetrokken tot alles wat donker is en heb altijd het gevoel gehad dat je moet doorgaan en doordenken tot het einde, niet halverwege stoppen, het risico nemen. Maar het is geen doodsverlangen. Drank was een goed middel tegen de angst. En het verdooft de rusteloosheid. Het is erg druk in mijn hoofd en als dat een schaars moment niet zo is, wil ik die rust vasthouden. Het zijn namelijk niet altijd plezierige gesprekken die ik met mezelf voer. Er is altijd wat aan de gang, een angeltje hier, een hindernisje daar. Rusteloosheid is zoeken naar rust.’ Naar ‘een plek om te blijven’? ‘Ik heb een groot verlangen naar een plek om te blijven en heb tegelijkertijd moeite om thuis te zijn. Ik heb me lang niet kunnen vestigen. In Antwerpen alleen al is dit mijn vijftiende adres. Ik heb zelfs twee keer op hetzelfde adres gewoond, op verschillende verdiepingen. Onderweg zijn, ergens aankomen en je daar installeren is voor mij de essentie van wonen. Een voorlopige plek zoals een hotelkamer vind ik overweldigend. Ik stap daar telkens vol verwachting binnen, erop vertrouwend dat het hetzelfde zal zijn als altijd en ik daar dus zal kunnen thuiskomen. Ook in musea van moderne kunst voel ik me altijd rustig, omdat die overal ter wereld door dezelfde vijf architecten en hun epigonen zijn ontworpen. Het zijn ideale vluchtoorden: je hebt de illusie in de open wereld te zijn en toch ben je op een veilige, georganiseerde plek. In elk verlangen zit het tegenovergestelde. Dat vind ik fascinerend.’ In ‘Brandingen’ vlucht de man naar een hotel, recht in de armen van een andere vrouw. Instant troost? ‘Het werkt als oplossoep, ja. Je voegt een poedertje aan water toe en je hebt instant troost, instant roes, instant gelijkenis met hoe het was, want er ligt weereen lichaam naast jou. Veel mensen hebben zo’n overgangsrelatie, waarbij het niet veel uitmaakt wie dat is. Als er maar even iemand is. Er is de nood om wat er was te overschrijven door iets anders, zoals je een computerschijf overschrijft.’ Op een dag kan de liefde moe worden. Kan ze ook doodgaan? ‘Nee, in Op een dag was de liefde moe verrijst ze ook dankzij een chocoladetaart. Ik denk dat wat er ooit tussen mensen is geweest, er altijd is. In mijn rusteloze leven ben ik veel mensen tegengekomen van wie ik gehouden heb en van wie ik nog steeds houd. Wel staat de liefde niet stil. Ze zit vaak eerst een tijd in stromend water om daarna rust te vinden. Daar is de liefde het meest vrij, omdat er niks meer moet. In mijn leven is liefde iets heel cruciaals: de humus waarop ik leef en werk. Alles gaat beter met.’ Is Clara een plek om te blijven? ‘Ik ben er nogal gerust op dat ik ga blijven. Ik heb sterk de neiging om met mijn geliefde weg te trekken. Afgezonderd – zoals het eilandje uit mijn jeugd – is het beste. Ergens op de grens tussen droom en werkelijkheid, waar ik kan worden wie ik ben. Ik wil echt iets maken, ook van de liefde, wat een gevaar inhoudt, want voor je het weet stel je je dingen voor die niet waar zijn. Maar we hebben ook een concreet, alledaags leven waar ik elke dag meer aan gehecht raak.’ Weet u al wat u wilt met later? ‘Er zullen ongetwijfeld verrassingen opdoemen, maar ik wil verder doen wat ik doe. Ik ga nog vijf ŕ zes goeie boeken schrijven, tekenen en waarschijnlijk ook nog luchtige dingen maken. En ik ga mijn kinderen groot zien worden en dat gaat goed zijn, hoop ik.’ DS, 27-11-2021 (Jelle Van Riet) |