Enkele post bekijken
  #6  
Oud 30th December 2017, 04:06
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,689
Post Kerstessay 1968f: Geen requiem voor '68

Nooit eindigende strijd voor gelijkheid


Ook na nine eleven en de promotie van de politieke islam tot vijand nummer 1, blijft ’68 voor vele conservatieven een doelwit. Opmerkelijk, maar niet onlogisch. Nog opmerkelijker is dat het conservatief chagrijn de aandacht op de vergeten dimensie van de contestatie vestigde. Ze was zoveel meer dan een antiautoritaire trip, ze was een update van de verlichting. Een noodzakelijke bovendien.



Veel seismologen van de maatschappelijke bevingen werden in de sixties koud gepakt. Plots was de rebellie daar en weinigen hadden ze voorspeld. Pierre Viansson-Ponté schreef honderden commentaren voor Le Monde, slechts één maakte hem onsterfelijk, dat van 15 maart 1968 met de kop ‘Quand la France s’ennuie’. Drie maanden later daverde heel Frankrijk en moest president Charles de Gaulle alles uit de kast halen om het kabaal te stoppen. Ook voor de activisten was het een onverwachte storm. In enkele weken tijd muteerden ze van meeloopstudenten tot woordvoerders van een rebellerende generatie. Ze moesten antwoorden geven op vragen waarvoor geen debatfiches bestonden. Daarnaast was het voortdurend kiezen en beslissen. Nauwelijks twintig en zonder rugdekking moesten ze oordelen over de richting van de contestatie, de actiemiddelen en het gebruik van geweld. Het werd een spannende, verraderlijke tocht en ongelukken bleven niet uit.

In Duitsland en Italië kozen enkelen voor terreur. De Rote Armee Fraktion, alias de Baader-Meinhof-Groep, was goed voor 15 aanslagen en 13 doden, de Brigate Rosse pakten het in Italië nog ruiger aan: 75 doden, onder wie de voormalige premier Aldo Moro. Hoewel de Vlaamse contestatie, ook de katholieke vleugel, de guerrillero’s in Afrika en Latijns-Amerika een warm hart toedroeg, was ze immuun voor de terroristische verleiding. In kleine kring was het even punt van debat, maar voor niemand was het een optie. Argumenteren hoefde nauwelijks. Het was een principieel njet tegen terreur, maar niet tegen straatprotest met een fors uitroepteken. De traditie van de voorvaderen dat een verdwaalde kassei soms in een vitrine belandt, bleef overeind. Pas toen Leuven de straten asfalteerde, kwam er sleet op dit gebruik.


De totalitaire verleiding

Terreur is niet de enige smet die aan ’68 kleeft, er is ook de totalitaire ontsporing. Ik ben het eens met Hannah Ahrendt dat het totalitarisme dé plaag van de 20ste eeuw was. Dat schrijf ik eind 2017, maar in ’68 was ik niet zover en ik was niet de enige. Het blijft bizar en moeilijk verklaarbaar. Ondanks de diepe antiautoritaire bedding van de contestatie vergoelijkten nogal wat activisten veel dictatoriaal bestuur. Terwijl we het democratische manco in eigen land aanklaagden, argumenteerden we dat China, Cuba en de derde wereld goede redenen hadden om de democratie voor onbepaalde tijd af te voeren. Behoorlijk schizofreen, maar hoe kon het anders. Als schizofrene democraten kwamen we uit het middelbaar onderwijs. Als je daar iets níet leerde, was het liefde en zorg voor democratie. Dat het fascisme in eerste instantie een oorlogsverklaring aan de democratie was en dat de Vlaamse collaboratie daar enthousiast aan had meegewerkt, moesten we elders ontdekken.

Op gezag van Lenin en Mao schrapten de stichters van Amada de democratie als hoogste politiek goed. Eerst kwamen de klassenstrijd en de dictatuur van het proletariaat, dus van de partijleiding. Zo werd de band met ’68 doorgeknipt en begon een tragische politieke odyssee van de meest genereuze kompanen van mijn generatie. Pas in de 21ste eeuw losten de boegbeelden van weleer de rol, verdween de totalitaire dwaling zonder veel uitleg onder het tapijt en werd PVDA een relevante politieke partij. Veertig jaar later dus dan Agalev, dat de democratische inspiratie van ’68 wel doortrok en het engagement van de sixties verdiepte en uitbreidde. Ecologie werd tijdens de hoogdagen van de contestatie slechts vluchtig aangevinkt. De auto verblindde toen het denken en voor de partijkassen was beton het nieuwe goud. Pas in de jaren 70 begon het zaaigoed van de sixties te kiemen en begon de vergroening van politiek Vlaanderen.

Omdat ’68 hooguit een rebellie was en in geen enkel land de macht of een parlementaire meerderheid veroverde, ligt veel erfgoed van de sixties in een onduidelijk niemandsland, waar collectieve ideeën en maatschappelijke grondstromen ontspringen. ’68 schreef zich een pleuris aan manifesten en pamfletten, maar een regeerakkoord of een bijbel was daar niet bij. ’68 was geen politieke partij en had geen heilig officie of centraal comité dat zich op onfeilbaarheid kon beroepen en standpunten ijken. Het unieke van de contestatie zat hem in de maatschappelijke energie die ze vrijmaakte. Ze was een lanceerplatform voor een emancipatiegolf, een luide wekker voor ingedutte samenlevingen. De hele maatschappelijke winkel werd opgeschud en steeds meer autoriteiten botsten op tegenspraak. Het begon in het onderwijs. In zowat alle Vlaamse scholen gingen actiecomités aan de zuilen van betutteling en bevoogding knagen. De scholen waren een doel op zich en tegelijk een tussenstation van een contestatie die de hele samenleving in het vizier nam. Thema’s die in de universitaire broeikas nauwelijks of niet aan bod kwamen, wegens te min, te soft of te explosief, werden hier wel opgepikt. Ecologie was er zo een.


Van pik tot pil

Een soortgelijk gistingsproces voltrok zich rond derdewereldproblematiek, sociale strijd, pacifisme en een dolgedraaide wapenwedloop. Zelfs in de duisterste hoeken van la Flandre profonde werden de rolluiken opgetrokken en werden kwesties die het bonzendom uit het publiek debat hield, inzet van controverse. Beetje bij beetje moesten de behoeders van de status quo terrein prijsgeven en hun standpunten bijschaven of herroepen. Als op zondag 23 oktober 1983 bijna 400.000 betogers – de grote meerderheid Vlamingen – tegen de kernraketten demonstreerden, was dat geen mirakel of hallucinatie. Dit was een mentale aardschok, want voor het eerst werd de consensus rond de Koude Oorlogslogica doorbroken. Er ging jarenlang gekibbel aan vooraf met het Vlaamse machtsapparaat bij uitstek, de toenmalige CVP. Ik mocht het meemaken hoe de Leuvense rector Piet De Somer, prominent lid van de christelijke nomenclatuur, in een bomvolle Leuvense aula de CVP, in casu de latere minister-president Luc Van den Brande, met verve de mantel uitveegde, omdat de partij zich als een poedel van Washington opstelde. Toen begon de deemstering van de Vlaamse christendemocratie en ondertussen weten we dat ze er nooit van herstelde.

Oh ja, en dan was er de seksuele revolutie. Als ’68 al het vaderschap over een revolutie mag claimen, zo luidt een veelgehoorde evergreen, dan is het de seksuele. Zou het? Ik vind dat die stelling de pil groot onrecht aandoet. Niet de onvermoeibare pik van de soixante-huitards, wel de pil sloopte de barrières naar seksuele gelijkheid. Het was de pil, niet de geremde contestatie, die van seks een ontspannen feest maakte en vrouwen uit de seksuele soumission haalde. Het reilen en zeilen van de geslachten was nauwelijks een punt van publiek debat. En wanneer het toch gebeurde, zoals in Nanterre, waar het bedje van de Franse mei-revolte werd gespreid, was het slechts een voorspel voor een nieuw nummertje autoriteiten schofferen.

In Leuven was het niet anders. Het beruchte seksnummer van Ons Leven choqueerde, omdat het (veertig jaar te vroeg?) het potje paapse pedofilie opende. Voor de academische overheid en de katholieke pers was dat er ver over. De christelijke ethiek afdekken kwam eerst, dan de persvrijheid, vrije meningsuiting en helemaal op het laatst vrouwenrechten. De gevolgen laten zich raden: nog een rel met de autoritaire universiteit en weer geen debat over de plaats van de vrouw in de machocultuur. En dat er zoiets als grensoverschrijdend gedrag van mannen-met-macht bestond, zagen we niet of wilden we niet zien. Net zomin als de vaststelling dat vrouwen op volksvergaderingen nauwelijks het woord kregen. ‘De seksuele revolutie’, zei het feministische boegbeeld Anja Meulenbelt ooit, ‘was heel seksueel, maar weinig revolutionair. Omdat de mannen niet mentaal mee veranderden, betekende het gewoon meer kut op de markt.’ Pas toen in het begin van de jaren zeventig de tweede feministische golf op gang kwam en Dolle Mina en andere Women’s Lib er zich mee moeiden, begon het te knetteren en kwam er beweging in de traditionele rolmodellen.


Culturele hegemonie?

Omdat ze vonden dat de ‘journalistiek de voortzetting van de contestatie met andere middelen’ was, trokken nogal wat ‘oud-strijders’ de pers in. Zo werden de media, naast het onderwijs, de ‘frontlijnstaat’ van een grote, ideologische stellingenoorlog. Andere thema’s, feiten en standpunten haalden nu de journaals en frontpagina’s. Voor de debatten in de Vlaamse achterkeukens was het een hefboom. Niet alleen de media, ook de overheid, de politieke partijen, het middenveld en zeker het onderwijs hadden soixante-huitards in dienst. Meer heb je niet nodig voor een netwerk, annex mollenwerk, dat nu eens niet door de klassieke drukkingsgroepen werd aangestuurd. Daarbovenop kwam de nieuwe mediahiërarchie. Televisie was aan een onstuitbare opmars bezig, verlegde de normen, privilegieerde beeld en emotie, verplichtte verstard en verzuild gazettenland tot verandering. De slagbomen van het ideologisch en partijpolitiek conformisme gingen omhoog, zodat eigentijdse en progressieve journalistieke profielen een kans kregen.

Was dit het moment waarop de sixties de ‘culturele hegemonie’ veroverden en die de conservatieve kerk van Antwerpen tot Alabama doet kwijlen van goesting? Absolute onzin, die ervan uitgaat dat ’68 een pensée unique was. Uitgerekend dat was het niet. Als het al een pensée was, dan een heel diverse en niet zelden tegenstrijdige. Trouwens, wanneer het om de knikkers ging en het harde beleid werd afgeklopt – kernraketten, indexsprongen, devaluatie, aanslagvoeten en deregulering – werden de ’68-ers door the powers that be straal genegeerd. Dan stonden ze aan de zijlijn, was het spartelen op het droge.

Met de val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie verdween de wereld van ’68. De Koude Oorlog en het verdeelde Europa, belangrijke ijkpunten in ons denken, waren plots voorbij en een nieuwe wereldorde tekende zich af. Eén met de VS als enige grootmacht en de vrije markt als absolute waarheid. Een wereldorde die steeds minder belang aan gelijkheid hechtte, waar informatie met de snelheid van het licht de planeet rondging en waar de klassieke media hun monopolie op berichtgeving en opiniëring kwijtraakten. Met de raid op de Twin Towers op 11 september 2001 werd de twintigste eeuw onder puin en gruis begraven en toen het stof was gaan liggen, lag de agenda van de 21ste eeuw klaar. Er moesten antwoorden komen op vragen waarvan de achtenzestigers zich destijds niet eens bewust waren.


Gelijkheid op de agenda houden

Wordt dit het onvermijdelijke requiem van ’68? Niet noodzakelijk, geschiedenis blijft listig. Ook de 21ste eeuw kan moeilijk zonder de magie, de gedrevenheid en het geloof van de sixties. De ambitie dat er een multicultureel ‘wij’ moet komen, is actueler dan ooit. Op een moment dat de oude demonen – de natiestaat en de hele handel van ‘Eigen volk eerst’, ‘La France d’abord’ en ‘America First’– weer springlevend zijn, is er nood aan taai en principieel verzet. Het tegendeel dus van een nieuwe collaboratie rond nationale superioriteit, een verzet bovendien dat de meerwaarde van een multinationaal project als de Europese Unie verdedigt. Eén ding weten we immers met zekerheid: het harde nationalisme zal niet rusten vooraleer de Europese Unie weer een machteloze statenbond is. Hun sloopkogel ligt klaar: opbod rond nationale identiteit.

Het duurde meer dan 150 jaar vooraleer België politieke gelijkheid een beetje ernstig nam. Pas in 1948 kwam er stemrecht voor vrouwen en kreeg het Belgisch mannenparlement een schijn van representativiteit. Als het om gelijkheid draait, zowel politiek als economisch, staan er steeds nieuwe geprivilegieerden op die de status quo, annex hun dominante positie, verdedigen en de Franse revolutie verminken tot maximale vrijheid, minimale broederlijkheid en nog minder gelijkheid. Na de val van de Berlijnse Muur en de implosie van het communisme verdween gelijkheid haast uit het testament van de verlichting. De nalatenschap moest sporen met groeiende tolerantie voor steeds ongelijkere inkomens en vermogens. Met de aanslag op de Twin Towers en de promotie van de politieke islam tot vijand nummer 1 volgde een nieuwe update. Om de moslims bij de les te houden, werd gelijkheid weer in de vitrine gezet, maar wel een geamputeerde, want tot pure gendergelijkheid gereduceerd.

Omdat de elite van de 21ste eeuw niet wil zien dat politieke gelijkheid een farce wordt als sociaaleconomische gelijkheid verdwijnt, blijft ’68 relevant en wordt het requiem allicht weer verdaagd. Niet alleen was de contestatie geïnteresseerd in de stem en de waarheid van de machtelozen, tegelijkertijd had ze de branie om autoriteiten voor joker te zetten en met hun rammelend gelijk de vloer aan te vegen. Die rebelse pret mag de 21ste eeuw zich zeker niet ontzeggen. Hoe meer tegenspraak de zelfingenomen leiders krijgen, hoe meer onheil de planeet bespaard blijft.


DS, 30-12-2017 (Paul Goossens)
Met citaat antwoorden