Enkele post bekijken
  #4  
Oud 28th December 2017, 16:06
bijlinda's Avatar
bijlinda bijlinda is offline
Administrator
 
Geregistreerd op: Nov 2004
Locatie: Hasselt
Posts: 1,691
Post Kerstessay 1968d: Van wonderjaar tot annus horribilis

Vijand van rechts én links


Als ’68 een mythe werd, dan ligt dat volgens Paul Goossens vooral aan de tegenstanders van de contestatie. Zij gaven die een impact en betekenis die alleen in hun verbeelding bestonden.



1968 begon, zoals elk jaar, met beelden van de Big Ben en een kater. Normaler kan het niet, routineuzer evenmin. Vier dagen later had je de poppen aan het dansen. In Tsjecho-Slowakije moest partijleider Antonin Novotny, een poedel van Moskou, opstappen en kwam Alexander Dubcek in beeld. De Praagse lente begon. Op 15 januari brandde het in Leuven. Het meubilair van het rectoraat werd op straat gekieperd en in de fik gestoken. Pas drie weken later kwam de rust terug, met de val van premier Paul Vanden Boeynants. Nog eens drie maanden later ging de echte lente van start. Zelfs Jacques Dutronc had het in de smiezen: ‘Paris s’éveille’.

Vandaag is 1968 een mythisch jaar. Door de gebeurtenissen? Ongetwijfeld, maar nog meer door de verhalen die er door de hardcore tegenstanders rond geweven werden. Of ze van linkse of rechtse signatuur waren, hun demarche was gelijklopend. Het was een en al ‘verbeelding aan de macht’, want een requisitoir tegen een verzonnen ’68. Alsof de sixties de hele handel van waarden, instellingen, gezag en tradities gingen uitroken en de natie platbranden. Het is van alle tijden: met verbeelde dreiging angst opfokken, een vijand scheppen en de rangen sluiten. Geen contrareformatie zonder goed gebruik van duivels en demonen.


Fenomeen Cohn-Bendit

Ongetwijfeld voedde ’68 een hype, maar die was van korte duur en van nationale euforie was nooit sprake. Overigens, op het einde van het wonderjaar was de roes voorbij en waren de meeste activisten hun sterrenstatus al kwijt. Er waren uitzonderingen. Daniel Cohn-Bendit, hét boegbeeld van de Franse meirevolte, bijvoorbeeld. Hij was een fenomeen en is dat nog steeds. In het Verenigd Koninkrijk was er Tariq Ali en in Duitsland Rudi Dutschke.

In Vlaanderen liep het zo’n vaart niet, maar toch. Toen in maart 1969 de Gentse universiteit wekenlang op haar kop stond, zat Ludo Martens daar voor veel tussen. Hij had er zich enkele maanden voordien ingeschreven en met zijn indrukwekkende cv – spilfiguur en radicale ideoloog van de Leuvense revoltes, uitgever van een omstreden seksnummer van Ons Leven, weggestuurd van de KU Leuven – was hij een van de aanjagers van de Gentse contestatie. Zijn Leuvense parkoers gaf hem een aura, zijn spijkerharde logica deed de rest.


Probleem van de ‘kaloten’

Omdat de contestatie de sociale breuklijnen scherp in de verf zette, en dus de homogene natie demystificeerde, ontlokte ze nooit euforisch applaus in het hele land en zeker niet bij de mandarijnen. Nooit was er consensus, altijd was er tegenspraak. Nooit kwam er gejuich uit de hele samenleving, altijd was er debat en polemiek. In Duitsland, Frankrijk en Italië was het zo, in Vlaanderen was het niet anders. In de auditoria, in de cultuurhuizen, op de familiefeesten, steevast ontsponnen zich disputen over de agenda en de doelstellingen van de contestatie.

Iedereen had er een mening over en aan tegenstanders was er nooit een gebrek. Niet aan de universiteit, niet in de katholieke zuil, de Vlaamse beweging of de door en door verzuilde pers, waar de christendemocratie aan de knoppen zat. Daar werd er nauwgezet op toegezien dat er in Leuven niet buiten de lijntjes gekleurd werd. Zeloot van dienst was Emiel Van Cauwelaert, orkestmeester van de ACV-krant Het Volk. Hoewel hij nooit in Leuven present gaf, ontdekte hij er voortdurend ‘ongure troebelwatervissers en uitdagingsagenten’ en als het hem te rood werd, waarschuwde hij het katholieke werkvolk dat de Russische beer in Leuven op de loer lag. Koude Oorlogspropaganda à la flamande, om in te kaderen.

Omdat Leuven katholiek territorium was, had de socialistische partij een gedroomd alibi om de contestatie straal te negeren. Terwijl een nieuwe generatie zich nadrukkelijk progressief profileerde, interesseerde het de kameraden in de partijtop geen moer. Zoals alleen hij het kan, formuleerde Louis Tobback het in 2008 nog eens glashelder. ‘Heel mijn leven speelde zich af in Leuven en toch is mei 68 compleet aan mij voorbijgegaan. Dat had te maken met de verzuiling. Ik herinner me niet één partijbureau waarop er daarover is gesproken. Mei 68 was een probleem van de kaloten.’ Zo zelfingenomen en blind kan sociaaldemocratie zijn en zo bleef de Vlaamse contestatie een weeskind.


Geen heldenepos

Ongetwijfeld hebben de 68’ers straffe dingen in aula’s en tv-studio’s verteld. Het gemak waarmee ze over revolutie praatten, was adembenemend. We leefden in een roes, maar toen het feest voorbij was en de rook opgetrokken, was er bij de oud-strijders zelden sprake van euforie. Of ze nu Cohn-Bendit of Joschka Fischer heten, hun terugblik op die bewogen periode is kritisch en nuchter. Niets toeters of bellen over de successen, wel tristesse over te veel gemiste kansen.

‘Ons politiek discours was compleet retro: we gebruikten nog altijd de revolutionaire formats van de 19de eeuw. Omdat onze revolutionaire fraseologie sowieso tot een impasse leidde, hebben we het politieke gevecht verloren.’ Woorden van Cohn-Bendit uit 1998. Ook voor Ludo Martens en Kris Merckx, twee hardliners van de radicale Vlaamse contestatie en het maoïstische Amada, leed ’68 aan hybris. ‘In België,’ schreven ze in 1978, ‘betekende ’68 een overmoedige revolte van de kleinburgerij, van de student en de intellectueel.’ Geen triomfalisme, geen heldenepos over geleverde strijd, geen triomfkreet over de vermeende verovering van de ufo die culturele hegemonie wordt genoemd.


Genocide op de zeden

Bij de anti’s is het net het tegendeel. Of ze nu van rechts of uiterst-rechts, links of extreemlinks komen, voor de anti’s was ’68 steevast het begin van een groot, ontwrichtend verhaal, meestal decadent en nihilistisch. Pier Paolo Pasolini, begenadigd dichter en bevlogen filmregisseur, vond dat de langharige kleinburgers een ‘genocide’ op hun geweten hadden, die van de traditionele Italiaanse zeden. Voor een goed begrip, Pasolini was niet alleen kunstenaar, hij was ook militant communist en zowel in Italië als Frankrijk hadden die partijen de contestatie de oorlog verklaard.

De rechtse kreet dat ’68 één groot links complot was, klopt dus niet. Behalve de communisten behoorden tal van linkse, partijloze intellectuelen tot de vurigste anti’s. Een onafhankelijke en alom gerespecteerde denker als Raymond Aron, destijds een baken voor de hele Franse rechterzijde, oordeelde milder en genuanceerder over de sixties dan veel linkse publicisten. Pierre Goldman, die in 1968 actief was bij de guerrilla van Venezuela, was zo iemand. Voor Goldman was de contestatie één grote farce. ‘Ze doen niets, ze praten alleen en daar vinden ze hun plezier in. De actie hebben ze ingeruild voor een woordendiarree’, schreef hij in 1974.

In Vlaanderen was Aloïs Gerlo, de eerste rector van de gesplitste VUB, de gangmaker van het linkse alarm tegen ’68. De voormalige communist werd op het einde van de jaren vijftig socialist, schopte het vervolgens tot voorzitter van het Vermeylenfonds en had bijgevolg een zitje in de club van leiders van de Vlaamse beweging. Enig begrip voor de progressieve studentenbeweging was er bij Gerlo niet bij. Integendeel, hij leed aan het syndroom van de bekeerling. Als voormalige communist wou hij rechts overtuigen dat hij een even goede flamingant, nationalist en Koude Oorlogsstrijder was. Toen de Vlaamse socialisten hun campagne tegen de kruisraketten begonnen, verliet hij ook die partij. Met zijn veroordeling van de multiculturele samenleving als nieuwe heilsleer van het communisme eindigde zijn politieke odyssee in het extreemrechtse kamp.

En dan was er nog het Franse icoon Régis Debray, een even briljant als romantisch intellect. Al in 1961 gaf hij present in het Cuba van Fidel Castro, werd hij er theoreticus van de guerrillastrijd en volgde hij Che Guevara in 1967 naar Bolivië. Guevara vond er de dood, Debray de gevangenis. Veroordeeld tot dertig jaar werd hij na drie jaar vrijgelaten. Terug in Frankrijk begon Debray een nieuwe guerrilla: de liquidatie van ’68. In 1978 verschijnt zijn Modeste contribution aux discours et cérémonies officielles du dixième anniversaire. Het is een schitterend geschreven en allesbehalve modeste brandbrief. Sarcasme, eruditie en vitriool grand cru. Dankzij ’68, aldus Debray, werd de liberale droom werkelijkheid: de passage van een Frans Frankrijk naar een Amerikaans Frankrijk. Daarom werd de natie vernietigd, alsook haar waarden en fundamenten, zoals het driespan ‘werk, familie, vaderland’. De sixties kregen het allemaal voor elkaar.


Sarkozy’s hallucinatie

Meer dan wie ook in Frankrijk heeft Debray de mythe opgepookt dat ’68 een sinistere staatsgreep op de normen en waarden pleegde. Nicolas Sarkozy vond dat hij er garen bij kon spinnen. Op de slotmeeting van de verkiezingscampagne van 2007 ging Sarkozy voor 20.000 fans vol in het orgel. ‘Over de inzet van deze verkiezingen,’ zei de toekomstige president bijna veertig jaar na de feiten, ‘kan geen twijfel bestaan. Gaan we verder met de erfenis van ’68 of is Frankrijk bereid om ze eens en voor altijd te liquideren.’ Daar moesten de 20.000 fans geen moment over piekeren. Het werd een zinderend liquider.

Een onvolledige greep uit de tenlastelegging, of liever de hallucinatie, van Sarkozy: de achtenzestigers zwegen de moraal dood. Ze ontkenden goed en kwaad, alsook waar en vals, schoon en lelijk, leerling en meester. Ze plaatsten de misdadiger boven het slachtoffer, ontkenden elke waardehiërarchie, liquideerden het kwaliteitsonderwijs, promoveerden de cultus van het geld en effenden de weg voor een graaikapitalisme zonder scrupules. Sarkozey verweet hen ook dat ze geen interesse hadden voor het lot van de arbeiders, want arbeid behoort niet tot hun waardepakket. In tegenstelling tot de auteur van de Apocalyps had de toekomstige president voor zijn hallucinatie geen excuus. Hij was geen evangelist.

Is het denkbaar dat de financiële crisis van 2008, die in tegenstelling tot ’68 wel een ravage zonder voorgaande aanrichtte, in 2048 de inzet van Franse verkiezingen wordt? Nee toch, want ze is te ongrijpbaar, achterhaald verleden. Met ’68 kon het wel en een beter bewijs dat het jaar in de categorie mythes en fabels meedraait, is nauwelijks denkbaar. Ook dit jaar was het opnieuw prijs. Met de kreet ‘We moeten weg van het moreel rotte en stinkende 68-Duitsland’ kreeg het AfD-kopstuk Jörg Meuthen tijdens de verkiezingscampagne minutenlang applaus van de achterban. Nee, Meuthen is geen obscure nitwit, wel een gerespecteerde professor economie. Zijn uitspraak inspireerde Die Zeit tot de bedenking: ‘Nog altijd volstaat in Duitsland één cijfer – ’68 – om de hele samenleving te polariseren.’ Wat een onwaarschijnlijke metamorfose: van wonderjaar tot annus horribilis.


Amerikaanse kulturkampf

Die ommekeer kwam er niet zomaar. Hij was het orgelpunt van de neoconservatieve revival die in de VS begon en vervolgens naar Europa overwaaide. Met uitzondering van Vlaanderen, waar Tobback en huisideoloog Mark Elchardus de opkomst van het Vlaams Blok op slinkse wijze in de schoenen van de achtenzestigers schoven, verstomde de linkse kritiek op ’68 na de implosie van de Sovjet-Unie. Nieuw rechts en de neoconservatieven daarentegen gingen in overdrive.

De verkiezing van Ronald Reagan in 1980 was een keerpunt. Niet alleen kreeg het economische beleid een spuit neoliberalisme, een assertieve contrareformatie tegen het denken en doen in de sixties kon nu plankgas geven. Amerika, zo schreven steeds meer academici in gul gesponsorde denktanks, had het echt wel gehad met de tegencultuur, de burgerbeweging en de agitatie op de campussen. De nieuwe kulturkampf was een feit, deze keer tegen het ethisch relativisme en de permissiviteit van de liberal way of life.

Ooit beweerde een Britse lord – en zowat alle achtenzestigers waren het met hem eens – dat conservatieven geen brains hadden. Een vergissing, bleek eind vorige eeuw in de VS. Ze lazen boeken, ze bestudeerden Antonio Gramsci en andere marxisten, ze schreven zelf boeken, geleerde boeken en zelfs bestsellers, zoals The closing of the American mind van Allan Bloom. Dat kreeg de ondertitel mee ‘Hoe de universiteit de democratie beschadigde en de ziel van de studenten verschraalde’. De daders van die misdaad, aldus Bloom, lieten sporen na: de sixties.

Bloom en de epigonen van de neoconservatieve inspirator Leo Strauss leverden de munitie en de ideeën voor de strijd tegen de nieuwe vijand. In die kringen werd het begrip ‘politieke correctheid’ op scherp gezet en vervolgens als splinterbom tegen het links-liberale denken ingezet. Zowel Vlaams Belang als Donald Trump deed er zijn voordeel mee.
Na de val van de Berlijnse Muur en de sloop van het IJzeren Gordijn had het anticommunisme als bindmiddel van de vele conservatieve kapellen afgedaan. Er was nood aan een nieuwe vijand en de sixties konden de leemte opvullen. Als conservatief kon je je nauwelijks een betere tegenstander dromen. Veel buitenlandse tentakels, foute muziek en dito maîtres à penser, met een strafblad bovendien dat je naar believen kon aanvullen en inkleuren. Zo werd ’68 ook in de VS een demon en een volwaardig substituut voor het verdwenen communisme. Dat bleef het tot 9/11, toen werden de sixties voor een nog betere vijand ingeruild, de islam.


DS, 28-12-2017 (Paul Goossens)
Met citaat antwoorden