Marktdenken is overal
Marktdenken is overal
Koen Smets
Een van de vele opmerkelijke facetten van menselijk gedrag is het feit dat we simultaan twee verzamelingen van normen hanteren: een sociale set en een materiële set. Sommige dingen doen we ‘voor het geld’, of ruimer gezegd, voor materieel voordeel; en andere dingen doen we uit meer sociale (bijvoorbeeld altruïstische) motieven. Het is verleidelijk te denken dat dat de twee normenstelsels netjes gescheiden kunnen blijven – never the twain shall meet – en wanneer materiële overwegingen dreigen binnen te dringen in het sociale domein gaan de wenkbrauwen al gauw aan het fronsen.
Zo heeft Marc Reynebeau het in zijn column in De Standaard van afgelopen zaterdag over de toenemende verconsumentering (ik hoop dat hij me dit neologisme vergeeft) van het beleid. In het conflict tussen de “absolute belangen” van de burger (in het sociale domein) en de materiële belangen van de consument (die “relatief” zijn en in het marktdomein) stelt hij dat het marktdenken steeds verder oprukt, en van de burger een klant wil maken. Dat zou volgens hem leiden tot het ontkennen van de ziel van de politiek en van het burgerschap.
In hoeverre is dit werkelijk een probleem? Een vaak geciteerde studie uit 1998 van Ury Gneezy en Aldo Rustichin geeft een haarscherpe illustratie van dit conflict. Hun veldonderzoek in 10 kinderdagverblijven in Haifa (Israel) beschouwde het gedrag van ouders die geregeld na de officiële sluitingstijd verschenen om hun kinderen op te halen. Hun laattijdigheid was een inbreuk op de sociale norm die voorschrijft dat men behoort op tijd te zijn. De voor de hand liggende hypothese was dat het invoeren van een boete voor wie te laat kwam een negatieve prikkel zou geven, die tot minder laattijdigheid zou leiden. Het tegendeel bleek echter: in de 6 centra waar dit werd toegepast nam de frequentie van het te laat komen toe. De introductie van een financiële sanctie had blijkbaar, in de ogen van de ouders, de sociale normen door marktnormen vervangen, waardoor ze de morele schuld die ze eerder voelden bij laattijdigheid nu letterlijk afkopen door het simpelweg betalen van de boete.
Geen ontkomen aan de marktlogica
Er lijkt dus wel wat aan te zijn van Marc Reyenebeau’s aanklacht. Maar is dat zo verguisde marktdenken beperkt tot het materiële domein? In elke situatie waar middelen schaars zijn moeten afwegingen worden gemaakt: men moet kiezen waaraan ze het beste worden besteed. In het sociale domein mogen we dan wel niet met geld werken, maar we kijken daar wel aan tegen de schaarsheid van onze tijd: we kunnen elk uur, elke minuut maar één keer gebruiken, en dat betekent dat we (of dat nu expliciet of impliciet gebeurt) de voor- en nadelen van de gespendeerde tijd moeten nagaan.
Een vrije zaterdagmiddag kan worden doorgebracht spelend met de kinderen, met het wassen van de auto, of met het helpen van de buren bij het opruimen van hun tuin. Hoe te kiezen? Marktdenken. Niet alleen helpt het ons te bepalen welke tijdsbesteding ons het maximale nut verschaft, het zorgt er ook voor dat we, net als in het materiële domein, handel kunnen drijven: de buren staan bij ons in het krijt wanneer we ze helpen. Een dienst geeft recht op een wederdienst, en al hebben zulke transacties in het sociale domein dan niet de onmiddellijkheid en de ondubbelzinnige bindendheid van een commerciële transactie, ze zijn daarom niet minder reëel. Zo was het probleem in de kinderdagverblijven van Haifa dat de ouders steeds meer in het krijt kwamen te staan bij de oppassers, zonder dat er een sociaal mechanisme bestond om die geaccumuleerde schuld te vereffenen.
Het marktdenken kan dus eigenlijk niet worden geweerd uit het sociale domein: het is er namelijk altijd al geweest.
Uit zijn stuk blijkt dat Marc Reynebeau zich (naar de mening van uw dienaar: terecht) zorgen maakt over het gevaar dat men niet-materiële waarden gaat negeren. Maar zijn conclusie dat de marktlogica een – verkeerde – ideologische keuze is, is precair. Het is veeleer het ontkennen van het marktdenken dat een ideologische keuze is: die ontkenning rust immers op een impliciet geloof in onbeperkte middelen, of althans in de afwezigheid van de noodzaak om de toewijzing van (materiële) middelen aan niet-materiële, sociale goederen te verantwoorden.
Niet absoluut
Zijn waarschuwing gaat helaas een beetje verloren door die ontkenning. De echte uitdaging is namelijk het vinden van een fatsoenlijk evenwicht tussen materiële kosten en sociale baten, want absolute, principiële rechten bestaan enkel in de theoretische wereld waar je ook nog wat klassieke economen vindt. De niet-materiële belangen van de burger worden beter gevrijwaard wanneer men accepteert dat zij, aan de hand van wat met een betreurenswaardig dédain ‘marktdenken’ wordt genoemd, moeten worden afgewogen – niet alleen met materiële belangen, maar ook met andere sociale belangen. En dat doe je best niet door ze als absoluut weg te zetten, maar door ze voldoende (tegen)gewicht te geven.
Het tegendeel doen staat gelijk met bewindvoerders, ongeacht hun politieke signatuur, een vrijgeleide te geven om zonder beperking middelen toe te wijzen aan wat zij als ‘absolute belangen’ beschouwen.
Het is niet omdat we burger zijn dat we niet ook klant kunnen zijn: de overheid geeft de burger zowel materiële als sociale goederen en diensten en is het ons, als burger, verschuldigd dat op een efficiënte manier te doen. En omdat ze dat doet met middelen die haar door diezelfde burger worden verschaft, mag verwacht worden dat ze naar behoren omspringt met die middelen.
Daarom is marktdenken niet alleen wenselijk, maar noodzakelijk – ook wanneer het de sociale taken van de overheid betreft.
Blog Apache.be, 03-2015 (Koen Smets)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|