Kerstessay: ‘De hunkering van ons allemaal’
DEEL 1: De ogen van de honger
Louise O. Fresco
Louise O. Fresco wil u een verhaal vertellen. Twee verhalen eigenlijk, over vrouwen met honger. Vrouwen die er niet in slagen zichzelf, noch hun kroost goed te voeden. Het ene speelt zich af tegen de achtergrond van een vluchtelingenkamp in Tsjaad, het andere in de schaduw van flatblokken in een buitenwijk hier bij ons.
U kent haar niet, u zult haar nooit leren kennen want ze zal uw pad niet kruisen. Het is waarschijnlijk dat u haar niet eens wilt leren kennen. Want waarom zou je je verdiepen in het leven van een vreemde, een leven dat zo ver weg ligt, zo onbegrijpelijk zal blijven omdat het in niets vergelijkbaar is met al die dingen die uw leven bepalen? Hebt u niet al genoeg aan uw eigen zorgen, uw pensioen, uw huur, uw hypotheek, uw familie en vrienden, uw baan of uw studie, uw overgewicht en/of sportclub, de verjaardag waarvoor een te duur cadeau moet worden gekocht (een cadeau dat desondanks onvoldoende zal worden geapprecieerd), een auto die niet start net als u haast hebt, laat staan de werkelijke drama’s van het leven, een demente vader, een overspelige partner, een stervende vriendin, de eenzaamheid van een stukgelopen relatie. Wie wil er nog meer aan zijn hoofd?
Ik neem het u niet kwalijk als u daar geen zin in hebt. Of nee, ik moet eerlijk zijn: ik neem het u wel kwalijk, ik ben zelfs verontwaardigd dat u niet de moeite wilt doen om tien minuten iets over Miriam te lezen. Ik vraag u niets anders. Lees! Lees terwijl Miriam op een doek op de grond zit, in het stof, onder een afdak van golfplaat. Het is 34 graden.
Myriame, Miriam of Maria
Immers, zo heet ze: Miriam of Myriame, niemand die precies haar naam kan spellen, ook zijzelf niet, want schrijven en lezen heeft ze niet meer dan een jaar mogen oefenen. Op haar verfrommelde identiteitsbewijs staat ‘Myriam’, maar zelf zegt ze soms tegenover vreemden Maria, want zo noemden de nonnen haar in het weeshuis waar ze een jaar naar school ging. Ook een weeshuis is een doorgangshuis. Of Miriam een wees was, valt trouwens niet te achterhalen. Ze woonde bij een tante die haar naar de nonnen stuurde omdat ze te zwak was om aan het huishouden bij te dragen. Haar ouders kan ze zich niet herinneren, waarschijnlijk zijn die naar de stad getrokken toen ze een jaar of twee was.
Nu is ze zestien, bijna zeventien (ja, sixteen going on seventeen zongen ze in The sound of music toen de wereld nog als een paradijs mocht worden afgebeeld). Ze draagt een veelkleurige jurk met motieven van gestileerde ananassen, van een goede kwaliteit katoen die ooit in Europa is gesponnen, want de kleuren zijn nauwelijks flets geworden. Het is haar enige jurk, gekregen van de nonnen. Op haar hoofd ligt een roodbruine omslagdoek van pluizig materiaal die over haar schouders valt. Haar kleding en houding doen onbewust denken aan een geschilderde Maria van Memling. Haar ogen zijn groot en zwart boven geprononceerde jukbeenderen. In de boog van haar linkerarm koestert ze het kindje dat onderweg is geboren, haar andere hand houdt de voetjes voorzichtig vast. Het is een meisje, in een veel te groot roze T-shirt over een rood geblokt rokje. Daaronder twee beentjes die geen enkele molligheid vertonen, maar scherp uitstekende scheenbenen, en een slappe huid die hangt om wat zich ooit tot een kuitspier zou moeten ontwikkelen. Hoekige armpjes, even spierloos als de beentjes. Het bijna kale hoofdje, op een paar roodbruine plukjes haar na, leunt tegen de maag van de moeder. Het linkeroor is perfect gevormd, bijna absurd groot in vergelijking tot de rest van het lichaam. Over de schedel staat de huid strak gespannen, verrassend brede aderen omkransen de slapen, twee vliegen kruipen over haar voorhoofd. De kinderogen zijn gesloten. De wimpers zijn zo lang en gekruld dat ze op een advertentie voor superlash mascara niet zou misstaan (mits de rest van het gezichtje weggetoucheerd wordt).
Deze kleine beauty heet Warda, Bloeme, en ze kwam ter wereld niet in een kliniek, niet in een hut, maar onder een boom in de savanne. Een van die bomen met leerachtige bladeren die nauwelijks schaduw geven, laat staan beschermen tegen de voortdurende hete wind uit de noordelijke woestijn. Na de geboorte liep Miriam met een groep lotgenoten nog zeven dagen met de baby op haar rug gebonden naar een vluchtelingenkamp op de grens van Tsjaad. Onderweg was er nauwelijks water, voor voedsel waren Miriam en haar groep afhankelijk van de gastvrijheid van de schaarse dorpen die zij passeerden. Haar borsten produceerden onderweg geen druppel melk voor haar kind, het water dat zij Warda probeerde te voeren was besmet met bacteriën. Nu is Warda ernstig ondervoed en uitgedroogd door dorst en diarree. Haar kans om te overleven is zeer klein, in het kamp is ze ingedeeld bij de gevallen zonder veel hoop. Of Miriam, zelf sterk verzwakt, dat beseft, kunnen we niet raden, maar haar gereserveerde houding, haar blik naar de verte, de traagheid van haar schaarse gebaren en haar zwijgen suggereren dat ze al afscheid heeft genomen, of niet meer kan vechten voor haar kind of haarzelf.
Vele gezichten
Ik ben niet van plan u een larmoyant beeld aan te smeren van die kleine Warda en haar even zielige moeder. Tranen trekken is niet mijn vak. Ik vraag u niet om medelijden, ik stel u niet voor uw chequeboek te pakken of, eigentijdser, schielijk op uw telefoon een bedrag over te maken, en snel even wat tweedehandskleren in een gebruikte koffer te doen om af te geven bij de juiste instanties. U hoeft ook geen speelgoed te sturen, hoewel de kinderkamers in uw huis overvol zijn met niet gebruikte knuffeldieren, zo zacht dat ook een volwassene ze in een onbewaakt ogenblik graag streelt. U hoeft niets van dat alles te doen. Ik vraag u zelfs niet om stil te staan bij hoe bevoorrecht u bent, want ik weet het, wat nooit werkt is de vergelijking van leed – haar leed tegenover uw eigen leed, het conflict met uw opgroeiende kinderen, het gebrek aan waardering in uw job, de onbetaalbare auto waar u naar verlangt, de vriendin die achter uw rug zo gemeen heeft geroddeld, de grote liefde die niet kan bestaan. Leed is absoluut op het moment dat het geleden wordt, hoe groot of hoe klein het ook is in de ogen van anderen, of zelfs achteraf in eigen ogen. Ik vraag u slechts om nog even door te lezen.
Vergeet Afrika, te onbevattelijk. Om honger te zien, hoeft u niet ver te gaan. Mits u hem wilt zien, want ook in Europa valt de honger makkelijk te ontlopen. Zij die hongeren, hebben vele gezichten: de verslaafde die bedelt bij het station, al gaat het hem vaak (want het is veelal een man) om geld voor nieuwe genotmiddelen, en slaat hij een aangeboden krentenbol beledigd af; de illegale immigrant die in de vuilnisbakken achter de supermarkt rommelt op zoek naar etenswaren waarvan de datum verlopen is, of half opgegeten broodjes die toeristen hebben achtergelaten; de bejaarde, aan haar stoel gekluisterde vrouw die elke dag vreest dat ze niet genoeg te eten krijgt, dat ze haar overslaan – ze schreeuwt, ze kan zich niet meer herinneren of haar maaltijd al gebracht is, ze kent de tijd niet meer, maar haar hoofd en haar hart herhalen telkens weer honger en verdriet en uitsluiting.
Annie
En dan Annie. Ook haar zult u niet zomaar tegenkomen. Het feit dat u deze krant leest, plaatst u al in een sociaaleconomische klasse waar Annie niet toe behoort. Mocht u ooit in een goedkope supermarkt belanden tussen de flatblokken van een onbekende buitenwijk, dan ziet u haar: ze loopt enigszins moeilijk, de benen wat uit elkaar gedraaid, ze steunt met haar onderarmen op een bijna leeg winkelwagentje, ze draalt voor de schappen, pakt aarzelend een pak koekjes, legt dat snel terug, reikt naar een kiloverpakking snoep in de aanbieding.
Ook Annie heeft honger, elke dag, elke minuut. In haar stretchbroek en pluizige beige vest weegt ze meer dan 156 kilo, bijna vier keer zoveel als Miriam. Haar ogen, grijs en klein onder zware wenkbrauwen, kijken altijd wantrouwend. Uit honger eet Annie alles wat een gevoel van volheid geeft, waarna ze achteruit leunt, haar buik op haar bovenbenen: ongesneden droog brood, waarvan ze afgescheurde hompen in een pot met pindasaus doopt, koude macaroni met kaas van de vorige dag, gele cake, de goedkoopste uit de supermarkt die aan het verhemelte kleeft en die ze alleen maar kan wegspoelen met een literfles cola, waarvoor ze niet eens meer een glas uit de kast haalt. Tussendoor kauwt ze op toffees of rookt ze mentholsigaretten, hoewel steeds minder, want roken is veel duurder dan eten. Als avondmaaltijd koopt ze diepvriespizza’s, die ze opwarmt in de magnetron.
Annie is 31, ze heeft twee kinderen, van elf en zeven, van twee vaders die al uit haar leven zijn verdwenen, de een ging terug naar zijn geboorteland, de ander liet nooit meer iets horen na de geboorte van zijn dochtertje. Ook Annies kinderen zijn te zwaar. Ze gaan weinig naar school, het enige waar ze aandacht aan geven zijn computerspelletjes. Geld is er niet. Of liever, Annie krijgt het niet gedaan om haar inkomsten uit de bijstand zo te organiseren dat ze gezond voedsel koopt en gezond leeft. Haar armoede is haar onvermogen, haar honger een compensatie voor de behoefte aan warmte en aandacht. Ook Annie heeft de hoop laten varen. Soms, bij een televisieprogramma, droomt ze van een huishouden waarin borden en pannen keurig op de planken staan, de lakens gestreken zijn tot langwerpige pakketjes, het aanrecht glimt, en haar kast vol jurken hangt en er beeldjes op de vensterbanken staan, terwijl zij met een glas wijn, dat in haar droom altijd fonkelt, in een fluwelen gewaad op een sofa ligt. Dan ineens is ze slank, dankzij een pijnloze, magische combinatie van maagverkleining en liposuctie.
DS, 27-12-2014 (Louise O. Fresco)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|