’s Avonds luiden in het hele land noodklokken
’s Avonds luiden in het hele land noodklokken
Op de avond van 31 juli vernemen zowat 150.000 gezinnen in België dat vader of zoon gemobiliseerd wordt en de volgende ochtend moet vertrekken. Er wordt die nacht niet veel geslapen.
Om halfnegen ’s avonds komt het nieuws, zoals overal te lande, ook in Roeselare aan: de minister van Oorlog heeft tot een algemene mobilisatie besloten. Alle militairen met verlof moeten zich onmiddellijk en langs de snelste en kortste weg naar hun depots begeven, zo staat te lezen in de ministeriële brief die een gendarme op het stadhuis komt afgeven. De burgemeester wordt verzocht onmiddellijk de oproepingsbrieven te verspreiden en hij moet er ook op toezien dat de zadel- en trekpaarden en de automobielen ingeleverd worden. Het Belgische leger heeft ze nodig.
In de toren van de Sint-Michiels*kerk wordt prompt de noodklok geluid en ook klaroenblazers worden de straten in gestuurd om de akelige mare aan de man te brengen. Politieagenten en stadsbedienden gaan van deur tot deur met de oproepingsbrieven.
Beven
‘Duizenden mensen lagen te beven in hun bed als zij al met eens in de stilte van den voornacht dat naar gebons der alarmklok boven de stad hoorden weergalmen. (...) Onnodig te zeggen dat overal waar vader of zoon naar ’t leger moeten optrekken, menig droef toneel plaats had: nergens ging men te bed want overal had men een pakje of meer gereed te maken en nog schikkingen te nemen voor eene mogelijke lange afwezigheid’.
Alfons Denys houdt het dag aan dag bij in zijn oorlogskroniek, waarin hij beschrijft hoe de volgende dag ook nauwgezet de eerste trein naar Brussel om 6 uur ’s morgens al propvol soldaten zit. Ook met de tweede trein vertrekt nog een grote groep. In een halve dag tijd trekken vijfhonderd weerbare mannen uit de stad weg. Onder hen een ondercommissaris van politie, acht politieagenten, vier priesters uit het Klein Seminarie, een onderpastoor, drie geneesheren, twee apothekers en tien onderwijzers.
Wat de scholen betreft is er voorlopig geen probleem: op 1 augustus begint de schoolvakantie.
Marcel Ureel is een kind van negen jaar in Wulveringem, een dorp in Bachten de Kupe. Op die eerste vakantiedag is hij getuige van dramatische afscheidstaferelen op het gemeenteplein. Er vloeien wel tranen, vertelt hij later aan zijn dochter Lut, maar het hele gebeuren is ook spannend en avontuurlijk. Sommigen menen dat het leger toch alleen de grens zal moeten bewaken, ‘zoals in 1870’. Marcel kijkt met een zekere afgunst naar jongens die iets ouder zijn, jongens van zeventien-achttien jaar, die al hardop plannen smeden om zich als vrijwilliger te melden.
Zowat veertigduizend vrijwilligers zullen dat de komende weken doen. Overal in het land, zo schrijft historica Sophie de Schaepdrijver, vinden geschokte ouders haastig gekrabbelde briefjes op de keukentafel. Uit Temse vertrekken de broers Van Raemdonck als vrijwilliger, samen met de bijna voltallige flamingantische studentenjeugd van het stadje. De zeventienjarige Pierre Pirenne, zoon van de bekende historicus Henri Pirenne, ruilt de Gentse schoolbanken in voor dienst aan het vaderland.
Maar in de ochtend van 1 augustus gaat het om dienstplichtigen. Twee dagen eerder zijn de jongste lichtingen al binnengeroepen toen België de ‘versterkte vredesvoet’ uitriep. Nu moeten ook de militieklassen 1901 tot 1909 vertrekken.
In Turnhout noteert leraar Eugeen Waterschoot dat de sfeer gelaten is. ‘Alla Mie, tot later en pas goed op de jongens en op de beesten’, zegt een reservist tegen zijn vrouw. Een handdruk, een zoen en ze zijn weg. Elders worden vertrekkers toegejuicht: wil men de ongelukkigen een hart onder de riem steken? Velen denken en hopen dat ze toch met Kerstmis weer thuis zullen zijn.
Druk
In de kazernes ontstaat een grote bedrijvigheid. Oude vrienden vinden elkaar terug en materieel en toebehoren moeten worden verdeeld. Sommige uniformen zijn te klein geworden, anderen hebben thuis op het veld hun legerbottines versleten en hebben nieuwe nodig. Eenheden worden gesplitst, nieuwe gevormd, maar in drie, vier dagen tijd krijgt iedereen een plek toegewezen. Dan begint het wachten.
‘Maak u geen zorgen’, schrijft de Gentse dokter Albert De Moor op 1 augustus naar huis. Hij bevindt zich in het Militair Hospitaal van Mechelen, waar hij de leiding krijgt over de ‘Gemotoriseerde colonne van ambulance-auto’s en brancards van de 2de Legerdivisie’. Hij weet het nog niet, maar hij zal er pionierswerk mee verrichten als spoedarts aan het front. De auto’s moeten nog gevorderd worden bij de bevolking.
‘Ik vraag me echt af wat ze me hier willen laten doen. Blijkbaar heerst er verdwazing en chaos in de bureaus van het ministerie! Ik zit hier dus in Mechelen geparkeerd voor ik weet niet hoelang en dat zonder enig nut. Laat ons hopen dat ze op het ministerie vlug inzien dat ze een flater hebben begaan en dat ze me naar huis laten weerkeren.’
DS, 01-08-2014 (Veerle Beel)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|