De dood is geen nieuw taboe
De dood is geen nieuw taboe
Aan de vooravond van Allerheiligen en Allerzielen staat Jan Bleyen stil bij de rouwcultuur 'van tegenwoordig'. Want die krijgt wel eens het verwijt er helemaal geen te zijn. De dood zou verdwenen, verdrongen zijn in onze maatschappij. Maar dat is geenszins het geval, pleit Bleyen. ,,Vandaag rouwen we anders. En dat is logisch, want we leven in een andere wereld.'' Zijn verdediging van het hedendaagse rouwen wordt geïllustreerd met gedichten over eindigheid, uit het themanummer van het poëzietijdschrift ,,Het liegend konijn''.
ALLERHEILIGEN. Het ligt op ieders lippen: de dood is hét nieuwe taboe. We kunnen er niet meer mee om. Toch stelt wie de tijd neemt om voorbij dat cliché te kijken iets anders vast. Opvattingen en praktijken rond sterven en rouwen zijn niet verarmd of verdwenen. Ze zijn gewijzigd en verplaatst. En ze blijven beslist betekenisvol.
Vorig jaar regende het in deze periode donkere berichten. Onder titels als ,,Schrikdagen'' en ,,Zielig Allerzielen'' (DS 29 oktober 2004) kon je het duidelijk lezen. De westerse mens zou de dood niet meer verdragen. Hij zou een nieuw taboe zijn. Cultuurpessimisme en de dood lijken wel twee handen op een buik. Wat betreurt wordt is het kruis voor het sterfhuis, de rouwstoet door de straat, het zwart in de kerk. In tegenstelling tot vroeger, zo luidt de klacht, verdringen we vandaag de dood.
Men jammert dat ,,begrafeniswagens tegenwoordig over de snelweg snorren'' en dat ,,de dorpeling die langs de graven van zijn dorpsgenoten wandelt, een zeldzaamheid is geworden''. De idee dat de 'premoderne mens' nog geen last had van een ziekelijke omgang met de dood klinkt misschien vanzelfsprekend. Maar het is het cliché van een conservatieve ideologie. Die stelt dat de mens zijn houvast verloren is. Door de individualisering en secularisering zou je alleen nog op jezelf kunnen terugvallen, ook in de nasleep van de dood van een dierbare.
De dood zou niet langer getemd zijn, rouw niet langer natuurlijk. Maar wat is dat, een natuurlijke omgang? Het verlies van een dierbare kan behoorlijk in de ingewanden snijden, de grond onder de voeten van nabestaanden weghalen. Dat is niet nieuw. De verbeelding van de nobele wilde die, als tegenpool van de overgeciviliseerde westerling, in staat is de dood als een natuurlijk gebeuren te aanvaarden, verwoordt veeleer een romantisch gevoel dan resultaten van empirisch onderzoek. Ook vroeger moest men op zoek naar symbolen - zoals een rouwband dragen - om betekenis te geven aan de dood van een geliefde.
De nostalgische retoriek is blind voor de nieuwe betekenissen die mensen vandaag in hun eigen leefwereld aan sterven en rouwen geven. Ze maskeert alles uit het heden wat niet in het plaatje van 'verdringing' past. Wie hoort bijvoorbeeld klagen dat nabestaanden foto's van het dode lichaam maken, en zo naast het leven ook de dood herinneren? Wie hoor je vertellen over het vrijwilligerswerk van mensen die stervenden en rouwenden bijstaan?
Naarstig gaat men echter op zoek naar bewijsmateriaal voor de verdrongen dood. En dat wordt onder meer gevonden in de opsmuk van het dode lichaam. De begrafenisondernemer, niet zelden kop van jut, zou de dode immers als een slapende, en dus levende persoon afbeelden. Maar is dat niet vergezocht? Nabestaanden willen afscheid nemen van hun dierbare zoals ze hem of haar tijdens het leven kenden. Dat kan alleen door het lichaam mooi te maken en herkenbare kledij te geven. Dat is geen bewijs van een 'ziekelijke' omgang.
Wat je zelden te horen krijgt, is dat de belangstelling voor de dood nooit groter was dan vandaag. En dan heb ik het heus niet alleen over sensationele beelden van rampen en oorlogen op het web of op televisie. Maar ook over de intieme dood van een geliefde. Het boek Lessen voor levenden, gesprekken met stervenden van Elisabeth Kübler-Ross in 1969 leidde een tijdperk in waarin het thema van sterven en rouwen, verlies en verdriet hoegenaamd niet werd doodgezwegen. Er ontstond een brede waaier aan teksten, zoals dagboeken, dichtbundels en praktische handleidingen, door en voor verschillende groepen: priesters en geneesheren, verplegers en uitvaartbegeleiders, volwassenen en kinderen.
Sinds enkele decennia kwamen er nieuwe en diverse initiatieven van palliatieve zorg voor stervenden en hun naasten, maar ook van rouwondersteuning binnen en buiten het kader van lotgenotengroepen. Nooit eerder was de informatieverspreiding rond sterven en rouwen omvangrijker. Onderzoek en onderricht over sterven en rouwen zitten in de lift. Wijst dat alles op een verdrongen dood?
Uiteraard niet, maar slecht nieuws scoort. Bovendien gaat men voorbij aan het bestaan van nieuwe sociale banden, zoals van vrienden- en steungroepen, en van nieuwe vormen van zingeving, zoals zichtbaar in de bidprentjes en uitvaartrites. Die bezingen vandaag niet langer een voorbeeldige, naamloze katholiek, maar een concrete persoon van wie men houdt. De tijd van aflaten en zonde is voorbij.
De rouwcultuur werd hoe langer hoe minder de bezorgdheid van de priester en buurtgemeenschap. Ze drukt niet meer zo nadrukkelijk vaste sociale rollen en posities uit - zoals hoe mannen en vrouwen zich horen te gedragen met betrekking tot geloof of gevoelens - maar veeleer persoonlijke autonomie en expressie. Sinds de jaren zestig werden nabestaanden naast 'acteur', ook 'auteur' van het 'rouwscript'. Niet langer de priester maar de familie houdt de pen vast.
Vandaag rouwen we inderdaad anders. En dat is logisch, want we leven in een andere wereld. We rouwen niet slechter, maar ook niet beter. Dat is geen relativisme, maar realisme. Wie verwijst naar een mythisch verleden (waarin alles natuurlijk en gezond was) om het sterven en rouwen in het heden te 'verbeteren', helpt immers geen mens voort.
Kortom, de dood kent geen neerwaartse, maar een complexe en meerkleurige geschiedenis. Ook vroeger was de dood van een dierbare een problematische gebeurtenis. Ook nu gaan we betekenisvol met de dood om, maar anders. Of nabestaanden in staat zijn zin te geven en zich gesteund te voelen door de omgeving hangt af van de persoonlijke wijzen waarop ze betekenis kunnen geven in en aan hun leefwereld. Wie rouwt om het zwart dat men niet meer ziet, of de gezangen die men niet meer hoort, rouwt om een andere wereld.
Jan Bleyen (De auteur is historicus aan de KU Leuven en publiceerde 'De dood in Vlaanderen. Opvattingen en praktijken na 1950'.)
DS, 31-10-2005
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|