Gedenk dat ge zult sterven
‘Tussen hemel en hel – Sterven in de middeleeuwen' in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Jubelpark, Brussel, tot 24/4, dinsdag tot zondag 10-17u. Knappe catalogus, Mercatorfonds, 39,95 euro
Van het leven genieten en de dood zoveel mogelijk verstoppen: zo doen wij dat vandaag. In de middeleeuwen ging het anders: mensen werden maar al te vaak met Magere Hein geconfronteerd en lagen wakker van hun zielenheil in het hiernamaals.
Sterven in de middeleeuwen is op het eerste gezicht geen thema waarmee je als museum volle zalen trekt. Maar het kan verkeren, want de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in het Jubelpark hebben er een bijzonder mooie en interessante tentoonstelling over gemaakt. De dood was in de middeleeuwen alomtegenwoordig en daarvan getuigt een weelde van aangrijpende, curieuze en bij momenten zelfs grappige objecten en kunstwerken.
De tentoonstelling wil een hoop vooroordelen en misverstanden over de middeleeuwen uit de wereld helpen. In heel wat opzichten, bijvoorbeeld inzake hygiëne en gezondheid, was het niet de donkere periode die wij ons vaak voorstellen. Al had men natuurlijk af te rekenen met epidemieën waar weinig verweer tegen bestond, zoals de pest of de ‘zwarte dood' in de veertiende eeuw. Achter de twee fraai gesculpteerde ‘melaatsenkleppers' die in een van de toonkasten te zien zijn, ging een wereld van verschrikking schuil.
Maar het was vooral in de geesten dat de dood in de middeleeuwen rondspookte, stelt Alexandra De Poorter, een van de curatoren van de tentoonstelling. ‘De Romeinen leefden volgens het gezegde Carpe diem – pluk de dag, geniet van het leven. Dat doen wij vandaag trouwens nog. Maar voor de middeleeuwers gold veeleer Memento mori – gedenk dat ge zult sterven. De dood was veel aanweziger in de samenleving en werd met talrijke rituelen en gebruiken omgeven.'
Schokeffect
Bij het begin van de tentoonstelling krijgt de bezoeker meteen een schokeffect te verwerken. Je kijkt er in een open kist waarin het geraamte van de graaf van Egmont uitgestald ligt. Het komt uit de crypte onder de kerk van Zottegem, waar de graaf samen met zijn echtgenote begraven werd. Het gebeente illustreert de ‘gewelddadige dood' die in de middeleeuwen vaker voorkwam dan nu. De graaf van Egmont werd na de beeldenstorm onthoofd op de Grote Markt van Brussel. Een afgietsel van de halswervel die daarbij werd doorgehakt, ligt naast de kist.
Tussen hemel en hel – Sterven in de middeleeuwen put uit vele disciplines, van geneeskunde tot archeologie. Je ziet er grafzerken, brandijzers en apothekerspotten; Merovingische graven met de kostbare sieraden en munten die als grafgift werden meegegeven; het Cruydt-boeck van Dodoens waarin voor het eerst de genezende werking van allerlei gewassen beschreven werd; het zwaard van een beul en de kunstig gesneden ivoren doodshoofdjes die met lugubere precisie hun eigenaar aan zijn toekomstige overlijden moesten herinneren.
Uit het verzamelde materiaal spreekt een diepe angst voor de dood die de kunstenaars tot onthutsende visioenen verleidde. Een treffend voorbeeld is De verzoeking van de heilige Antonius, een paneel van Pieter Huys, een navolger van Jeroen Bosch. De hulp van de heilige Antonius werd ingeroepen tegen besmettelijke ziekten zoals het Sint-Antoniusvuur (ergotisme) dat een vreselijke jeuk veroorzaakte. Huys' tafereel wemelt van monsters, duivels en hybride wezens en wordt verlicht door het onheilspellende hellevuur. Het vooruitzicht om eeuwig in de hel te branden, moest zondaars terugbrengen op het rechte pad van de deugd.
Sommige stukken zijn ronduit weerzinwekkend, zoals de fameuze gisant uit de kapel van Boussu, een liggend stenen beeld dat een lijk in ontbinding voorstelt. ‘Zo zul jij later ook zijn', zeggen dergelijke beelden tot de toeschouwer. Met een verbazend anatomisch realisme toont de figuur uit Boussu het menselijke lichaam als een prooi van wormen en ongedierte en herinnert ze aan de vergankelijkheid van het aardse bestaan. De middeleeuwse kunstenaar was duidelijk niet vies van grove effecten.
Innig
Maar ziekte en dood inspireerden ook meer ingetogen voorstellingen, die in de eerste plaats troost wilden bieden aan de nabestaanden. Een voorbeeld zijn de portretten van een man en een vrouw op hun sterfbed van de Keulse schilder Barthel Bruyn de Jonge. Opvallend zijn de gezichten, getekend door de doodsstrijd. Deze portretten wilden het moment van de overgang naar het hiernamaals vastleggen en werden als herinnering aan de overledene in hun familie bewaard.
Ook bij de grafmonumenten vind je, ondanks de praal waarmee ze de dode eren, zulke innige momenten. Zo zie je bij verscheidene grafbeelden een trouwe hond aan de voeten van de dode liggen. Een paar meesterlijk gemodelleerde honden (Frankrijk, 14de eeuw), uitgeleend door het Musée de Cluny in Parijs, behoort tot de hoogtepunten van de tentoonstelling. Alleen de adem lijkt eraan te ontbreken om er levende dieren van te maken.
De dood inspireerde in de hele wereld grote kunst, van het precolumbiaanse aardewerk dat in de graven werd meegegeven tot de piramiden en de fabelachtige faraograven in Egypte. Dat er ook uit onze christelijke middeleeuwen veel boeiend materiaal bewaard bleef, van tintelfrisse grafschilderingen tot reliekschrijnen met kleurrijk email, moet dus niet verbazen.
Wat de toeschouwer van vandaag wél aan het denken zet, is de harde werkelijkheid en het sombere wereldbeeld waar veel van deze stukken van getuigen. Ook de openheid waarmee de dood ter sprake kwam, en de belangrijke plaats ervan in het leven, zijn naar onze normen ongewoon. Het verleden blijkt in deze tentoonstelling, zoals zo vaak, een vreemd land te zijn waar we met open mond in rondlopen.
Een aanrader voor wie geen schrik heeft van een stevige portie knoken en skeletten.
www.kmkg.be
DS, 04-12-2010 (Jan Van Hove)