Plan-Reynders versterkt bankgeheim
Plan-Reynders versterkt bankgeheim
Het voorstel van minister van Financiën Didier Reynders en staatssecretaris Bernard Clerfayt om het bankgeheim te versoepelen komt in de praktijk eigenlijk neer op een verstrenging.
De minister van Financiën, Didier Reynders (MR), en zijn staatssecretaris voor Fraudebestrijding, Bernard Clerfayt (FDF), legden gisteren een plan op tafel in de bevoegde kamercommissie. In een interview met Le Soir, die het plan vooraf mocht inkijken, benadrukken Reynders en Clerfayt dat de fiscus voortaan zelf de bevoegdheid zal hebben om het bankgeheim op te heffen en daarvoor niet meer langs het parket of de onderzoeksrechter moet passeren.
Merkwaardig, want de fiscus heeft die bevoegdheid nu al. Topman Frank Philipsen van de Bijzondere Belastinginspectie (BBI) bevestigde ons gisteren formeel dat een handtekening van de gewestelijke directeur van de fiscale administratie volstaat om het bankgeheim op te heffen. Ook fiscalist Koen Janssens van Kluwer verwijst prompt naar artikel 318 van het Wetboek Inkomstenbelasting dat de fiscus die bevoegdheid geeft.
Toch legden verscheidene leden van de kamercommissie gisteren in hun commentaar de nadruk op die ‘nieuwe' rechtstreekse bevoegdheid. Zij moesten het overigens met een mondelinge toelichting doen van het artikel in Le Soir, want Reynders en Clerfayt hadden niets op papier staan.
Wat is de situatie nu?
Het bankgeheim stelt in ons land nu al niet echt veel voor. Om te beginnen geldt het alleen voor particulieren en dan nog enkel voor de inkomstenbelasting. Wie met de btw sjoemelt of successierechten ontduikt, kan zich er niet achter verschuilen.
Bovendien geldt het bankgeheim alleen voor de bepaling – de ‘vestiging' – van de inkomstenbelasting, niet voor het ontvangen ervan. Als de fiscus het te betalen bedrag heeft vastgelegd, en de belastingplichtige zegt dat hij niet in staat is om te betalen, kan de ontvanger zonder meer de bankgegevens opvragen om na te gaan of die bewering correct is.
En er zijn uitzonderingen. Als de fiscus over concrete elementen beschikt die ‘het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking kunnen doen vermoeden' vervalt het bankgeheim.
Als de fiscus bijvoorbeeld een circuit van georganiseerde fraude op het spoor komt dat een bank voor haar klanten heeft opgezet via Luxemburg – we zeggen zomaar wat – dan kunnen die klanten zich (uiteraard) niet beroepen op het bankgeheim.
Enkele jaren geleden bleek ook dat het gerecht Bancontact niet als een bank beschouwt. Gegevens die door die organisatie worden bijgehouden, vallen dus niet onder het bankgeheim.
Ten slotte geldt het bankgeheim evenmin voor heel wat buitenlanders die in ons land een rekening hebben. Met de Amerikaanse fiscus bijvoorbeeld is overeengekomen dat bankgegevens van niet-Belgen – dus niet enkel Amerikanen – op eenvoudig verzoek worden doorgespeeld.
Maar dat het bankgeheim niet vaak wordt opgeheven, blijkt uit de statistieken. In 2008, het laatste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, gebeurde het maar 86 keer. En als het opgeheven wordt, is dat enkel voor de rekeningen waarvan de fiscus het nummer heeft opgegeven, niet voor eventuele andere rekeningen.
Wat zou er veranderen?
Bij Reynders en Clerfayt wordt de drempel die de fiscus moet nemen om het bankgeheim te kunnen opheffen, aangepast. Zij spreken van ‘concrete, ernstige en verifieerbare aanwijzingen van fraude'. Als de administratie tot die bevindingen komt, krijgt de belastingplichtige de vraag om zijn bankuittreksels voor een bepaalde periode voor te leggen.
Doet hij dat niet binnen de maand, dan geeft de inspecteur het dossier door aan de gewestelijke directeur die het advies vraagt van de pas opgerichte bemiddelingsdienst. De verplichting om advies te vragen bestaat nu niet.
Die dienst krijgt dan op zijn beurt drie maanden om te beslissen of er voldoende grond is om het bankgeheim op te heffen.
Als het advies positief is, krijgt de belastingplichtige opnieuw een maand om zijn fiscaal doopceel te lichten. Doet hij dat niet, dan stapt de fiscus rechtstreeks naar de bank.
De belastingplichtige kan echter op dat ogenblik ook kiezen voor regularisatie. Hij betaalt dan een boete, en daarmee is de kous af. Het bankgeheim mag dan niet worden opgeheven. Dat kan nu niet. Zodra een onderzoek begonnen is, kan de belastingplichtige geen regularisatie meer aanvragen.
Als het bankgeheim wordt opgeheven, geldt dat wel voor alle rekeningen van de betrokkene, niet enkel voor die waarvan de nummers expliciet worden vermeld.
Is dit een versoepelingvan het bankgeheim?
Kamerlid Dirk Van der Maelen (SP.A) vindt van niet. Integendeel. ‘Dit is een stap achteruit.'
Hij vindt de definitie die Reynders en Clerfayt geven aan fraude, veel strenger dan de huidige.
In het verplichte advies van de bemiddelingsdienst ziet hij niet meer dan een overbodige filter, een vertraging van de procedure, vooral omdat de dienst daarvoor niet werd opgericht.
Het lijkt inderdaad moeilijk om in het voorstel van Reynders ergens een versoepeling van het bankgeheim te ontwaren.
De rechtstreekse bevoegdheid waarmee Reynders en Clerfayt zwaaien, heeft de fiscus nu al. En de andere maatregelen, met uitzondering van de verplichting voor de bank om bij een opheffing meteen alle rekeningen vrij te geven, bemoeilijken gewoon de opheffing van het bankgeheim.
En dat regularisatie nog kan, zelfs als al een onderzoek bezig is, is al helemaal een cadeau.
DS, 20-03-2010 (Luc Coppens)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|