De man die ons de laatste illusies ontnam
De man die ons de laatste illusies ontnam
BRUSSEL - Claude Lévi-Strauss leerde ons de cultuur te bekijken vanuit haar vastliggende structuren, en dus haar originaliteit. De etnoloog bereikte op een haar na zijn 101ste verjaardag.
Claude Lévi-Strauss verliet gisteren op honderdjarige leeftijd een wereld waarin hij minder dan ooit een goed oog had. Vooral de vele pogingen in de westerse wereld om culturele eenheidsworst te fabriceren, maakten hem somber.
'Er bestaat geen mondiale beschaving en er zal er ook nooit een bestaan, althans niet in de absolute zin waarin de term vaak wordt gebruikt: beschaving impliceert en bestaat juist uit de coëxistentie van culturen die de grootst mogelijke verscheidenheid vertonen. Een mondiale beschaving kan in feite niets meer zijn dan een wereldwijde coalitie van culturen, waarin iedere cultuur haar eigen originaliteit behoudt', heeft hij bij herhaling gezegd.
Lévi-Strauss is de grondlegger van de structuralistische stroming in de filosofie, maar hij was allerminst geneigd zijn 'geestelijke zonen en kleinzonen', onder wie wijlen Michel Foucault te erkennen. 'In Parijs hebben de intellectuelen om de 15 jaar nieuw speelgoed nodig', verklaarde hij schamper.
De wetenschapper kon temperamentvol uit de hoek komen en heeft in zijn lange carrière nooit de polemiek geschuwd. Toen hem door de Unesco werd gevraagd een uiteenzetting te houden over de 'dialoog tussen culturen' en men er op gerekend had dat dat een vrijblijvende aaneenschakeling van geleerde platitudes zou worden, draaide het uit op een regelrecht incident toen de antropoloog in New York verdedigde dat een volk een lichtere vorm van etnocentrisme diende te behouden.
In latere werken beklemtoonde Lévi-Strauss dat kunnen omgaan met culturele verschillen niet moet betekenen dat men de eigen identiteit ontkent. Als men elke eigen identiteit laat verbleken of opgeeft om de ander in zijn eigenheid te kunnen respecteren, dan verdwijnt men zelf. En als men zelf niks meer is, kan men bezwaarlijk een oordeel over anderen hebben.
Brussel
Claude Lévi-Strauss werd op 18 november 1908 in Brussel geboren, maar dat was toevallig: zijn ouders waren op doorreis. Hij stamt uit de hoge, gecultiveerde Joods-Franse burgerij. Zijn vader was kunstschilder en portrettist.
Als kind verbleef hij tijdens de Eerste Wereldoorlog bij zijn grootvader, die rabbijn was in Versailles. Die leerde hem de muziek van Wagner kennen, schilderen, viool spelen en fotograferen. Op tienjarige leeftijd kende hij Don Quichote uit zijn hoofd en probeerde hij zelf een opera te componeren. Tijdens zijn studie filosofie in Parijs was hij een jaargenoot van Beauvoir en Sartre, maar hij zou pas veel later met hen in de clinch gaan.
In 1935 vertrok Levi-Strauss naar Brazilië om filosofie te gaan doceren aan de universiteit van São Paolo. Daar bestudeerde hij in zijn vrije tijd de indiaanse samenlevingen. Van zijn reiservaringen deed hij verslag in Tristes tropiques (1955), vertaald als Het trieste der tropen. Het is een van de belangrijkste literaire meesterwerken die de Franse letteren had voortgebracht. Bijna kreeg de auteur er de Goncourtprijs voor, maar het zou dan de eerste keer zijn geweest dat non-fictie werd bekroond.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kreeg Lévi-Strauss van de Rockefeller Stichting, die zich tot doel had gesteld Europese topwetenschappers en literatoren op te vangen, de mogelijkheid om naar New York te ontkomen. Op de boot die hem naar de VS bracht, zat ook de paus van het surrealisme, André Breton.
Maar de ontmoeting die Lévi-Strauss' denken verder stuurde, was die in 1942 met Roman Jakobson, de grondlegger van de structuralistische taalkunde. Die hielp hem de sociale wetenschappen 'wetenschappelijk harder' te onderbouwen.
Etnoloog
Lévi-Strauss verkoos de etnologie, de studie van volkeren en culturen, boven de filosofie, die naar zijn zeggen te veel 'in de lucht' hing. In zijn werk worden de meest uiteenlopende aspecten van de cultuur ondervraagd en doorgelicht, van de indiaanse maskers in het Amazonegebied over de muziekdrama's van Wagner tot de poëzie van Rimbaud.
Begin de jaren 1960 lanceerde hij zijn frontale kritiek op Sartres geschiedenisopvatting. Die ging volgens hem te gemakkelijk uit van een vooruitgangsmodel, terwijl het volgens Claude Lévi-Strauss maar zeer de vraag was of de mensheid in de geschiedenis wel meetelde. Hij deinsde er niet voor terug om Sartre 'un esprit faux' te noemen, ja zelfs een 'toogfilosoof' en 'een metafysicus voor schoolmeisjes'.
Lévi-Strauss deed heel erg kribbig over Sartres idee dat de mens gedwongen is tot vrijheid . Dat 'Ik' bestaat volgens Lévi-Strauss zelfs niet, en is alleszins geen substantiële realiteit. De subjectiviteit geeft een mens alleen maar illusies en dat zijn luchtbellen.
De werkelijkheid heeft al een plooi aangenomen, daarin is voor de mens nauwelijks ruimte. Alles is als het ware al geformatteerd. Lévi-Strauss heeft willen aantonen dat 'structuren' het denken van de mens beheersen. Die structuren brengen regels voort, waarvan de mens zich evenmin bewust is als van de regels van de taal waarvan hij zich bedient.
Lévi-Strauss verwierp van daaruit het onderscheid tussen 'beschaafde' en 'primitieve' culturen. Je bent als het ware grootgebracht in een bepaalde dynamiek en geschiedenis, of niet. Daarom is er een overeenkomst tussen een kind, dat alles nog moet leren, en een 'vreemde', die niet aangepast is. Ook het 'wilde denken' (vanuit de magie, de mythe...) staat in zijn visie niet tegenover het westerse wetenschappelijke denken: beiden spelen een vergelijkbare rol in hun cultuur.
Het denksysteem van Lévi-Strauss bevat veel moeilijk te toetsen hypothesen, zelfs al zijn ze gebaseerd op nauwkeurige observaties.
Niet gelukkig
'Ik ben niet gelukkig in de wereld waarin ik vandaag leef', verklaarde Claude Lévi-Strauss in 1985. Twintig jaar later ging het volgens hem helemaal fout. De boosdoeners zijn in zijn ogen: het subjectivisme, de monotheïstische godsdiensten en het universalisme. Ze zouden voeren naar onverdraagzaamheid, imperialisme en de strijd om het grote gelijk.
Zijn generatiegenoot Paul Ricoeur heeft hem ooit gevraagd waarom hij alle mythologieën probeerde uit te leggen op één na: de onze. 'Zou dat niet komen doordat de joods-christelijke cultuur ontsnapt aan uw analyse omdat zij, in tegenstelling tot het “wilde denken,, zich voortdurend is blijven vernieuwen door zich opnieuw te interpreteren?', opperde Ricoeur. Lévi-Strauss antwoordde daarop dat we niet de etnologen van onze eigen stam kunnen zijn. Onszelf begrijpen kunnen we alleen maar van buitenaf.
Blog DS, 05-11-2009 (Marcel Van Nieuwenborgh)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|