Obamania in Oslo, bij gebrek aan beter
Obamania in Oslo, bij gebrek aan beter
Na minder dan een jaar dienst in het Witte Huis, krijgt de Amerikaanse president Barack Obama al de Nobelprijs voor de Vrede. Marc Reynebeau vraagt zich af het Nobelprijscomité ten prooi is gevallen aan een vedettecultus.
Tot nu toe waren we blij met het beetje vooruitgang dat de wereld weer had geboekt. Dankzij de Finse diplomaat Martti Ahtisaari die overal ter wereld vrede was gaan brokeren, Al Gore en het VN-Klimaatpanel door wie we pas goed gingen beseffen dat de opwarming van de aarde echt wel een dringend probleem is, of de Grameen Bank en Muhammad Yunus die in ontwikkelingslanden de sociale economie mee op poten hebben gezet. Naar hen gingen de recentste drie Nobelprijzen voor de Vrede.
Tot nu toe waren we dus blij met reële prestaties. Vandaag moeten we het stellen met de hoop dat het ooit, misschien, later, tot prestaties komt.
De Nobelprijs voor Barack Obama kan dus eigenlijk, paradoxaal genoeg, betekenen dat het niet zo best is gesteld met de wereld. Al is er een andere manier om tegen de bekroning van Obama aan te kijken. Want in het palmares van de prijs vallen grofweg drie categorieën van laureaten te onderscheiden.
De eerste is een achterafcategorie. Ze geeft de lauweren aan politici die hun beste beentje hebben voorgezet om conflicten te beslechten of die grote akkoorden hebben gesloten, in Noord-Ierland, het Midden-Oosten, Oost-Timor, Centraal-Amerika et cetera.
De tweede categorie is idealistischer. Dan gaat de prijs naar organisaties, vrij vaak filialen van de Verenigde Naties. maar ook Artsen Zonder Grenzen, Amnesty International of tegenstanders van atoomwapens of landmijnen, die nog dagelijks ‘op het terrein' actief zijn. Via de onderscheiding krijgen ze een bemoedigend knikje, een smak geld en nuttige reclame. In een of andere vorm kreeg de vluchtelingenorganisatie van de VN de prijs al zeker vier keer.
De derde categorie bestaat uit dissidenten in eigen land, die vaak nog aan politieke vervolging blootstaan, zoals Andrei Sacharov, Lech Walesa, Desmond Tutu, de dalai lama, Aung San Suu Kyi en Shirin Ebadi. Daarmee doet het comité duidelijke en vaak ook gedurfde politieke uitspraken.
Vuile handen
Overigens klinkt het geregeld als een verwijt dat de Nobelprijsjury aan politiek doet. Maar vrede is nu eenmaal vaker een zaak van politiek dan van idealisme. Als het een verwijt moet zijn, past het meer om dat over de prijzen voor literatuur of economie te beweren.
Barack Obama, die nog geen jaar in functie is en dus nog niet al te veel verwezenlijkingen kan voorleggen, past duidelijk niet in de eerste of de tweede categorie. Behoort hij bijgevolg tot de derde groep, de binnenlandse dissidenten? Daar lijkt het wel eens op, gelet op de oppositie — en vooral het soort oppositie — waar hij binnenlands meer en meer op stuit, onder meer met zijn plannen om de ziekteverzekering in de VS te hervormen.
Dat neemt niet weg dat Obama een jaar geleden overtuigend is verkozen en zoals bekend is een Amerikaanse president een Amerikaanse president. Met andere woorden, hij maakt zijn handen vuil. Hij moet wel, want het hoort bij de functie — en als hij het anders had gewild, had hij zelfs nooit kandidaat voor de functie kunnen zijn.
Obama is vandaag dus wel degelijk commander in chief van de oorlogen in Irak en Afghanistan en van de ook nu niet altijd zo netjes gevoerde war on terror. Hij subsidieert mee wat Israël allemaal aanricht, houdt mee de hand boven het hoofd van bedenkelijke regimes als dat in Saoedi-Arabië en is niet van plan om het financiële wereldsysteem te bevrijden van geldzucht en speculatie.
Daar heeft het Nobelprijscomité het niet over. In zijn motivering looft het Obama's belofte om de nucleaire wapenarsenalen te verminderen en vooral zijn multilateralisme, waardoor kleinere landen ook al eens een woordje mogen placeren.
Celebrity-cultus
Toch getuigt die nieuwe koers — bijvoorbeeld met de ruimere G20 die de oude rijkelandenclub G7 overvleugelt – meer van realisme dan van een visionair idealisme. Onder druk van sinistere figuren als vicepresident Dick Cheney was de buitenlandse politiek van Obama's voorganger George W. Bush in Irak en Afghanistan, tegenover Noord-Korea en Iran, in de klimaatkwestie of zelfs in de relatie met de klassieke bondgenoten in een doodlopend straatje beland.
Bush bedacht zelfs de preemptive strike, een doctrine om als eerste atoombommen in te zetten. Aan die scherpe polarisering hielden de VS alleen een steeds nijpender isolement over. En daarmee oogt de beslissing van het Nobelprijscomité minder als een positieve lofbetuiging voor Obama dan als een — laattijdige — afkeuring van Bush.
Daar tegenover plaatst het comité wel een heel optimistische, bijna buitenwereldse kijk op de internationale politiek. Het ziet Obama al doen wat het van wereldleiders verwacht: een stem geven aan ‘de waarden en attitudes die door de meerderheid van de wereldbevolking wordt gedeeld.'
Nochtans is van zoveel democratie geen sprake in de wereldpolitiek. Omdat er niet zoiets bestaat als een wereldregering, vormen de internationale relaties een lawless realm, een wetteloze ruimte, waarin alleen wat tot gewassen vlees uitgekookte resoluties van de VN ronddwarrelen. In die ruimte bestaat alleen de brute macht van het statelijke eigenbelang — het geval Opel bewijst hoe ver dat zelfs binnen de EU nog gaat.
Maar dromen mag, graag zelfs. Alles is goed als de keuze van het Nobelprijscomité maar niet is ingegeven door Obamania, door de cultus waarin elke goede zaak pas respectabel wordt wanneer een celebrity er zich voor inzet. Want zo'n beroemdheid is Obama natuurlijk ook. We zullen het zeker weten als de prijs volgend jaar naar Bono gaat. Dan is de prijs helemaal om zeep.
DS, 10-10-2009 (Marc Reynebeau)
__________________
"Never argue with an idiot, they'll just bring you
down to their level and beat you with experience." (c)TB
|