Op de bres voor het kostbare weefsel
Na ruim 2,5 jaar eindigt bij deze mijn vaste aanwezigheid op deze opiniepagina als columnist. Op vraag van uitgeverij Pelckmans werd evenwel een ruime selectie van de verschenen columns gebundeld in een boek onder de titel Het kostbare weefsel. Die titel is niet alleen een woordspeling op mijn eigen achternaam, maar ook een verwijzing naar 'the costly fabric of society' waarvoor Edmund Burke het twee eeuwen geleden al opnam. In het boek voorzag ik iedere column van een inleiding waarin ik trachtte, maar allicht faalde, om op een niet al te pedante manier op het losgeweekte debat terug te blikken. De onderstaande, afsluitende bijdrage is een aan het boek toegevoegd essay over het opinielandschap in Vlaanderen en de rol die ik daarin speel als columnist.
Sinds het einde van de jaren 1960 beheerst de linkerzijde het maatschappelijk debat. Het bestaan van een elitaire consensus - een geheel opvattingen waarvan de intellectuele bovenlaag doordrongen is en die ze uitdraagt - is natuurlijk heel normaal. Maar dat de bestaande elitaire consensus sinds de jaren 1990 in toenemende mate onder de roepnaam 'politieke correctheid' terechtkwam, duidt op een diepe malaise van de klassieke linkse opvattingen. In Nederland publiceerde de linkse opiniemaker Joost Zwagerman in de zomer van 2007 een opmerkelijk pamflet onder de veelzeggende titel De schaamte voor links (Querido). Het is een beklijvende afrekening met het paars, progressief, multicultureel gedachtegoed. Het opruimen van de traditionele normen en waarden in ruil voor onbeperkte individuele vrijheid, het deconstrueren van begrippen als identiteit en het naïeve geloof in de zegeningen van de multiculturele samenleving, leverden aan het einde van de rit een geatomiseerde samenleving. Daarin schreeuwt iedereen om meer warmte, verliezen sociaal zwakkeren iedere culturele houvast en voelen ze zich aan hun lot overgelaten in een wereld die sociaaleconomisch met een rotvaart verandert. De linkerzijde staat erbij en kijkt ernaar met de mond vol tanden.
In Nederland leidde dit de jongste jaren tot een brede en diepe bevraging van de heersende opvattingen over de samenleving. Het maatschappelijk debat werd er radicaal en brutaal opengebroken door intellectuele talenten als Pim Fortuyn en Ayaan Hirsi Ali. De elitaire consensus kwam er in beweging en zoekt sindsdien moeizaam naar een nieuw evenwicht. Het is een bijzonder boeiend schouwspel. In Vlaanderen is daarvan vooralsnog heel weinig te merken. Bij ons geen radicaal nieuw geluid als dat van Fortuyn of Ali dat onweerstaanbaar het debat aanzuigt, maar slechts de langzaam vollopende vergaarbak van het rechts populisme dat door de heersende elitaire consensus vakkundig in de ban wordt geslagen.
Moeilijk is dat laatste ook niet, want stellen dat het barst van het intellectueel talent ter rechterzijde in Vlaanderen is op zijn zachtst gezegd overdreven. Wie zich als spreker regelmatig op de Vlaamse wegen waagt en er de Vlaamse middenklasse ontmoet, zal kunnen getuigen van het eindeloos geweeklaag over de kloof tussen de overheersende opinie van de pers en 'de bv's' enerzijds en die van 'het volk' anderzijds. Maar aangezien er met het maken van opinies door de bank geen stuiver te verdienen valt, beperken de aanwezigen zich daarna doorgaans tot het leegdrinken van hun glas. Bij gebrek aan enige uitdaging is het linkse eenheidsdenken bij opiniemakers uit de journalistieke en culturele wereld in Vlaanderen bijgevolg op enkele barstjes na nog zo goed als intact. Van een maatschappelijk debat zoals in Nederland kunnen we hier alleen dromen.
Een opiniepeiling in september 2008 onder 682 Vlaamse journalisten door het Center for Journalism Studies van de Universiteit Gent in samenwerking met de Vlaamse Vereniging van Journalisten spreekt boekdelen. De sp.a haalt 34%, Open Vld en Groen! elk 20%, het toenmalig kartel cd&v/n-va 18%, ldd 2% en hekkensluiter vb 1%. Driekwart van de bevraagden acht zichzelf gematigd tot bijzonder progressief. Wie deze resultaten afweegt tegen de kiesresultaten van juni 2007 ziet inderdaad hoe omgekeerd evenredig de Vlaamse opinie vertegenwoordigd is bij degenen die er de pen van vasthouden. Ik leef helemaal niet met het gevoel, zoals Frank Vandenbroucke in een bijdrage beweerde, dat 'Vlaanderen bevrijd moet worden van zalen vol linkse mensen'. Maar ik vind wel dat de elite die de publieke opinie stuurt getuigt van een ondraaglijk eenheidsdenken dat tegengas nodig heeft.
Het is tegen deze achtergrond dat ik vijf jaar geleden begonnen ben met het schrijven van columns in achtereenvolgens De Standaard ('Het Kostbare Weefsel') en De Morgen ('De Gedachte'). Zonder mezelf veel talent toe te dichten - schrijven is voor mij vooral hard labeur en wanhopig botsen op mijn taalkundige beperktheid - of de illusie te koesteren dat mijn stukjes een geweldige impact hebben, heb ik met deze bijdragen getracht om het maatschappelijk debat in Vlaanderen open te breken naar Nederlands voorbeeld. De kroonjuwelen van de linkse kerk zijn dan ook niet toevallig mijn favoriete onderwerpen: het debat over normen en waarden, het omgaan met burgerschap in een multiculturele omgeving en tot slot de relatie tussen identiteit en democratie.
Die laatste topic heeft in de Belgische context natuurlijk een bijzondere dimensie gezien de communautaire problematiek. In dat debat dicteert het mainstreamdenken dat identiteit slechts een constructie is van bevolkingsgroepen die er feitelijk hun sociale agenda mee articuleren en propageren. Identiteit is bijgevolg een categorie die men liefst zou achterlaten in de 19de en 20ste eeuw om door te groeien naar het Walhalla van een soort wereldburgerschap dat omgeven wordt door een waas van globale vrede, liefde en goede verstandhouding. Dat flinterdunne verhaaltje over identiteit en burgerschap moet volstaan als de fundering voor een nieuwe belgitude: de verheerlijking van België precies omdat het land géén bezitter (meer) is van een schragende identiteit. Op die manier is België plots geen aflopend verhaal meer wegens totaal mislukt als natiestaat maar een soort voorbode van de gedroomde toekomst.
Toen De Standaard in juni 2008 aan tientallen jonge creatieve landgenoten vroeg om naar aanleiding van de aanslepende communautaire crisis een nieuw licht over België te laten schijnen, leverde het een reeks bedenkingen op die baadde in deze nieuwe belgitude. Maar wat vooral pijnlijk duidelijk werd, is de complete argumentatieve leegheid van dit verhaal. Zo mogelijk nog pijnlijker werd die blootgelegd toen De Standaard - de krant die ooit avv vvk op haar voorpagina droeg - op vrijdag 19 september 2008 de hoofdredactie van de krant voor één dag overdroeg aan Jan Fabre.
De krant werd een ode aan de nieuwe verheerlijking van België. De kunstenaar beargumenteerde die met de stelling dat politici moeten leren om de schoonheid van België te zien. Wie dat niet kan, produceert 'rechts geruis en gedruis dat constant onze ogen en oren vertroebelt'. Dat laatste was zo ongeveer de enige relevante gedachte. Niet omdat ze strookt met de waarheid, maar omdat ze onthult dat het nieuwe belgicisme feitelijk wortelt in angst voor de Vlaamse democratie. De Vlamingen stemmen omgekeerd dan de opiniemakers en dus moet België als schild worden opgeblonken om te vermijden dat men ooit in een 'Beieren aan de Noordzee' wakker zou worden. Nog liever de gigantische bestuurlijke inefficiëntie van België als permanente diplomatieke conferentie tussen twee landen voorstellen als een te koesteren surrealisme dan zich te moeten neerleggen bij de democratische verhoudingen in Vlaanderen. Veel meer is het niet.
Na de lectuur van mijn stukken behoeft het allicht geen verder betoog dat mijn opvattingen eerder tegengesteld zijn aan degene die gelden als mainstream onder het geheel der opiniemakers. Een tegenstelling die vooral opvalt in De Morgen, toch de huiskrant van progressief Vlaanderen, waar mijn bijdragen naar verluidt steevast heel wat reacties doen binnenstromen op de redactie. Vaak reageren andere columnisten en opiniemakers in De Morgen, maar ook elders, op mijn stukken. In het beste geval met een tegenargumentatie, in het slechtste geval met een veredelde scheldpartij, maar soms ook met waardering voor sommige argumentaties. Het beeld dat ik uit de vele reacties opmaak is dat van een klassieke haat-liefdeverhouding.
Toen ik aangezocht werd om voor De Morgen te schrijven, vroeg ik naar het waarom van deze verrassende vraag. Men vertelde mij dat de redactie van oordeel was dat er op de opiniepagina te weinig leven in de brouwerij was en dat er derhalve een voor het lezerspubliek nogal tegendraadse columnist nodig was. Men kwam vervolgens tot de conclusie dat ik (in de categorie onder de 65 jaar) een van de weinigen in Vlaanderen ben die deze rol desgevallend kon opnemen. Voor alle duidelijkheid: niet omdat ik zo'n uitzonderlijk talent zou hebben maar wegens de al aangehaalde intellectuele armoede buiten de elitaire consensus.
Voor deze rol van hond in het kegelspel heb ik wel degelijk enige waardering en zelfs respect gevoeld. Weliswaar vaak in een sfeer dat één ketter in de kerk wel welkom is, al is het maar als fysiek bewijs van de eigen tolerantie én als excuus om anderen aan de deur te houden. De amusementswaarde van zo'n Savonarola is bovendien groter dan de bedreiging die er van uit gaat, zeker als je meester blijft van de brandstapel. Maar vooral heeft men natuurlijk een tegenstander nodig om de noodzaak van het eigen streven te bewijzen. Men kan moeilijk blijven waarschuwen voor de levensbedreigende gevaren van een kwalijk ethisch reveil, een destructief nationalisme of een sluimerende vreemdelingenhaat als de enige tegenstanders die dat zogezegd belijden veilig zitten opgeborgen in een cordon dat hen de toegang tot de opiniepagina's ontzegt. Je hebt een witte raaf nodig die dingen schrijft die er van ver voldoende op lijken om hem dezelfde kwalijke intenties toe te dichten.
Vaak moest ik dan ook vaststellen dat er reacties kwamen waarin men fel van leer trok op basis van intentieprocessen die kant noch wal raakten. Soms waren er zelfs reacties die volledig voorbij gingen aan het eigenlijke onderwerp van mijn oorspronkelijke column. Ook humoristisch bedoelde passages - in een column moet je niet alles serieus nemen - of plagerige provocaties, werden vaak gelezen als de ultieme bewijzen van mijn doorslechte gedachten. Hele tirades werden soms opgehangen aan één enkele kwinkslag. Al snel begreep ik dat het geen enkele zin had om te reageren met een toelichting over de ware intenties van een stuk of door te wijzen op de intellectuele oneerlijkheid van sommige antwoorden. Om het even wat je nog zegt, het zal sommige tegenstanders toch niet beletten om beter dan jezelf te weten wat je echt bedoelt. Tegenwerpingen worden zo gelezen dat ze enkel de bewijsvoering à charge versterken.
Bij momenten nam dat griezelige vormen aan en kreeg ik het benauwd van de voelbare hatelijkheid in het debat. Hoewel ik zelf schuttingtaal probeer te vermijden, bulkten sommige reacties van de verdachtmakingen en de persoonlijke beledigingen. Maar anderzijds moet ik toegeven dat ik me soms ook heb gevoeld als een dokter Pavlov die met een klein gebaar het schuim op de lippen kan toveren. En dat ik daarvan bij momenten intens heb genoten. Een journalist vertrouwde me ooit toe dat ik in de middens waar hij doorgaans verkeert, doorging als 'the man you love to hate and hate to love'.
Ik betwijfel of mijn schrijfsels zoveel eer waard zijn, maar ik heb ze aan deze krant graag aangeboden als mijn bescheiden maar oprechte bijdrage tot het maatschappelijk debat in Vlaanderen.
Mijn laatste woorden zijn er van oprechte dank. Dank aan deze krant omdat ze een samenwerking die oorspronkelijke maximaal een half jaar mocht duren zolang heeft volgehouden, omdat ze de openheid had met mijn columns een opinie te publiceren die haar vast lezerspubliek steevast tegen de haren instreek. Dank ook aan de lezers, zowel aan degenen die de columns met waardering lazen als nog meer aan degenen die ze ondanks hun ergernis lazen.
Bart De Wever is voorzitter van N-VA. Dit is zijn laatste bijdrage als tweewekelijks columnist van De Morgen
Info: www.pelckmans.be
DM, 05/12/08